Ga direct naar de content

Vergrijzing en regionale markten

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 6 2004

Vergrijzing en regionale markten
Aute ur(s ):
Derks, W. (auteur)
De auteur is verb onden aan de Faculteit Gezondheidswetenschappen van de Universiteit Maastricht. Met dank aan Aggie Paulus en Wim Groot
voor commentaar op eerdere versies van dit artikel. W.Derks@BEOZ.Unimaas.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 89e jaargang, nr. 4425, pagina 65, 6 februari 2004 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
bevolkingsopbouw

Vergrijzing verschilt per provincie in fase, mate en tempo. Zeeland, Drenthe en Limburg lopen voorop. Dit heeft gevolgen voor
regionaal werkende markten.
Vergrijzing heeft gevolgen op diverse beleidsterreinen. Zo zullen de behoefte aan zorg en huisvesting van ouderen per provincie
verschillen. In dit artikel wordt aandacht besteed aan de vergrijzing per provincie. De verschillen tussen de provincies in de
demografische ontwikkeling zijn zo groot dat dit leidt tot verschillen in beleidsimplicaties.
Leeftijdsopbouw
Globaal genomen hebben de twaalf provincies een vergelijkbare leeftijdsopbouw, maar bij nadere beschouwing treden er toch duidelijke
verschillen op bij de ontgroening en vergrijzing. Voor het landelijk beleid is het aandeel van 65-plus van belang vanwege de aow. Voor
het regionale beleid heeft het aandeel van 75-plus een grotere betekenis vanwege de vraag naar meer zorg en aangepaste huisvesting.
Het aandeel van de 75-plussers in de totale bevolking is in Nederland nu 6,2 procent. In Zeeland is het met 7,9 procent duidelijk veel
hoger dan in de andere provincies.
De top van het aandeel van 75-plus wordt tegen het einde van de komende veertiger jaren bereikt. Dan zal het aandeel van 75-plus in
dezelfde orde van grootte liggen als nu het aandeel van 65-plus: twaalf procent in Nederland en per provincie stijgend naar zestien à
zeventien procent in Limburg en Zeeland. Flevoland en Utrecht zijn dan naar verwachting het minst vergrijsd (figuur 1).

Figuur 1. Het aandeel van 75-plussers in de totale bevolking in 2003 en in 2048 per provincie

Het model
De bevolkingsprognoses zijn gemaakt met een model dat in Limburg is ontwikkeld. Daarmee zijn in opdracht van de provincie

Limburg in de afgelopen tien jaar de officiële prognoses per gemeente gemaakt. In het model wordt niet gerekend met
migratiestromen, maar met migratiesaldi per leeftijdsjaar. Daarmee wordt de invloed van de migratie op de
bevolkingsontwikkeling binnen plausibele marges gehouden. Het model rekent met regionaal specifieke migratiesaldi per
leeftijdsjaar. Bij de prognoses per provincie is verondersteld dat de migratiesaldi van de totale bevolking tenderen naar het
landelijke gemiddelde.
Door de zeer grote en veranderende invloed van migratie voor Flevoland heeft de prognose voor die provincie de grootste
onzekerheidsmarge. Directe input voor het model zijn bevolkingscijfers per leeftijdsjaar, geboorte, sterfte en migratiesaldo met
ingang van 1998. Analyses van ontwikkelingen uit het verleden zijn per provincie uitgevoerd met cijfers vanaf 1990.
De basis van het model bestaat uit overgangscoëfficiënten per leeftijdsjaar, gemiddeld over de voorafgaande vijf jaar aangevuld
met geboorten op basis van aantal personen in de leeftijd, dat de meeste kinderen geboren worden. Verondersteld wordt dat
de regionale vruchtbaarheid en sterftekans zich parallel aan de landelijke ontwikkelen, overeenkomstig de veronderstellingen
van het cbs in de landelijke prognose. Verschillen tussen regio’s in vruchtbaarheid en sterftekans werden in de afgelopen
periode niet of nauwelijks kleiner.

Bevolkingsgroei
Onder invloed van de daling van het aantal geboorten (leidend tot ontgroening) is de natuurlijke aanwas in Nederland sterk gedaald in
de periode van 1960 naar 1975. Daarna schommelt die rond de 0,4 procent van de bevolking. Naar verwachting wordt tegen 2030 de
natuurlijke aanwas in Nederland kleiner dan nul.
In Limburg is de natuurlijke aanwas het laagst en wordt in 2004 waarschijnlijk al kleiner dan nul (figuur 2). Dat is dus ongeveer 25 jaar
eerder dan het landelijk gemiddelde. In Zeeland en Drenthe wordt de natuurlijke aanwas waarschijnlijk ook al voor 2010 kleiner dan nul.
Volgens de huidige prognose zou dat in Flevoland en Utrecht pas na 2050 gaan gebeuren.

Figuur 2. Natuurlijke aanwas als percentage van de totale bevolking, per provincie in 2003
Migratiesaldo
Voor de ontwikkeling van het totaal aantal inwoners is naast de natuurlijke aanwas ook het migratiesaldo van belang. Limburg heeft
gemiddeld over de afgelopen jaren niet alleen de laagste natuurlijke aanwas, maar ook het laagste migratiesaldo. Het gemiddelde
migratiesaldo in Nederland over de afgelopen vijf jaar was 0,2 procent, terwijl het in Limburg -0,1 procent was. Ook het migratiesaldo van
0,1 procent in Zuid-Holland was duidelijk lager dan het gemiddelde. Flevoland en Utrecht hadden daarentegen met respectievelijk 2,2
procent en 0,5 procent de hoogste migratiesaldi.
Sinds 2002 is er in Limburg sprake van een bevolkingsdaling. Gezien de ontwikkeling van de natuurlijke aanwas kan ervan uit worden
gegaan dat dit het begin is van een blijvende daling. Daarmee is Limburg de eerste provincie in Nederland, waar onder normale
omstandigheden het aantal inwoners blijvend gaat dalen. Hiermee loopt Limburg in de pas met de ontwikkeling in Europa, maar loopt
naar verwachting 35 jaar voor op de ontwikkeling in Nederland als geheel.
Door een inkomend migratiesaldo realiseren Zeeland en Drenthe naar verwachting voorlopig nog een groei van het aantal inwoners.
Over ongeveer vijftien jaar zal ook daar waarschijnlijk de daling van het aantal inwoners zijn ingezet.
Regionale markten
De bevolkingsontwikkeling, met zijn ontgroening en vergrijzing, heeft regionaal op diverse terreinen invloed. Hier wordt kort stilgestaan
bij de behoefte aan woningen en de behoefte aan verzorgenden voor ouderen.
Woningmarkt

Door de vermindering van het gemiddeld aantal personen per huishouden gaat de groei van de woningbehoefte over het algemeen
langer door dan de groei van de bevolking. De woningvoorraad hoeft echter steeds minder te groeien. De behoefte aan groei is
bovendien geconcentreerd bij ouderen. In een toenemend aantal gemeenten en regio’s hoeft alleen nog maar voor ouderen gebouwd te
worden. Zo komen voldoende gezinswoningen vrij voor jongere gezinnen. Voor Limburg, waar de woningbehoefte het eerste gaat dalen,
gelden voor de komende twintig jaar de volgende cijfers: het aantal huishoudens boven de 55 jaar stijgt met ongeveer 90.000, het aantal
beneden de 55 jaar daalt met ongeveer 60.000.
Zorg
Door de vergrijzing en met name door de stijging van het aantal 75-plussers stijgt ook de vraag naar zorg. Landelijk loopt de groei van
het aantal 75-plussers in de komende decennia op naar twee procent per jaar. De stijging van de vraag van ouderen naar verzorgenden is
mogelijk wat minder dan de stijging van het aantal ouderen als gevolg van toenemende zelfredzaamheid. Dit komt door een betere
gezondheid van ouderen en door meer gebruik van allerlei voorzieningen, zoals aanpassingen in huis, waardoor men langer zelfstandig
kan blijven wonen. Voor inzicht in verschillen tussen regio’s in de groei van de vraag van ouderen naar verzorgenden zijn de verschillen
in groei van het aantal 75-plussers echter wel een goede indicator.
In Nederland neemt het aantal 75-plussers in de komende jaren nog beperkt toe met ongeveer één procent per jaar. Tegen 2020 versnelt
de groei naar boven de twee procent per jaar. Noord-Brabant en Limburg worden de komende tien jaar al geconfronteerd met een groei
van het aantal 75-plussers van ongeveer twee procent per jaar of meer.
Beroepsbevolking
Omdat verschillen in stijging van de beroepsdeelneming tussen regio’s niet groot zijn, kunnen verschillen in ontwikkeling van de
potentiële beroepsbevolking gebruikt worden als indicator voor verschillen in ontwikkeling van de beroepsbevolking per provincie.
Landelijk groeit de potentiële beroepsbevolking nog met gemiddeld 0,25 procent per jaar. Deze groei is veel minder dan de groei van het
aantal 75-plussers. Een toenemend deel van de potentiële beroepsbevolking zal dus ingezet moeten worden voor de zorg van ouderen.
Dit geldt met name voor Limburg, waar de potentiële beroepsbevolking al daalt sinds 1995 en waar het aantal 75-plussers sterk stijgt
(figuur 3).

Figuur 3. Procentuele groei van de bevolking 15-64, gemiddeld over 1998-2002 per provincie
Conclusie
Met name in de provincie Limburg worden de gevolgen van de vergrijzing het eerste zichtbaar. Daar daalt de potentiële
beroepsbevolking terwijl de provincie het snelst vergrijst, waardoor de zorgdruk toeneemt. Dit betekent onder andere dat de woning- en
arbeidsmarkt zich eerder dan in de rest van Nederland zullen moeten aanpassen.
Wim Derks

Copyright © 2004 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur