Tussen droom en daad
Op het gebied van de arbeidsparticipatie van (getrouwde) vrouwen is Nederland bezig een achterstand in te halen. Voor de verdeling van betaalde
arbeid binnen een huishouden betekent dit dat de
mannelijke partner meestal zo’n veertig uur per week
werkt, aangevuld door een vrouwelijke partner met
een (kleine) deeltijdbaan. Veel vrouwen werken dus,
maar gemeten in uren verrichten zij minder betaald
werk dan mannen.
Is dit een probleem? Lage participatie duidt op
het onbenut blijven van menselijk kapitaal en versmalt het draagvlak voor belastingen en premies.
Deze macro-economische effecten lijken momenteel
minder urgent, nu de arbeidsmarkt niet in staat is orn
een stijgend arbeidsaanbod op te nemen en er door
flexibilisering juist mensen die in (kleine) deeltijdbanen willen werken gevraagd worden. Maar kleine
deeltijdbanen bieden meestal geen financiele onafhankelijkheid en weinig ontplooiingsmogelijkheden.
Daarom is een meer gelijke verdeling van betaalde
(en onbetaalde) arbeid vanuit emancipatorische overwegingen nog steeds gewenst.
Beleid gericht op herverdeling van betaalde arbeid zal moeten aangrijpen bij de beslissing omtrent
het arbeidsaanbod. In economische termen is deze
beslissing een afweging tussen ‘kosten’ (onder andere tijd, die ook anders besteed had kunnen worden)
en ‘baten’ (financieel, maar ook de satisfactie of ontplooiingsmogelijkheden van een baan). Hoe deze beslissing uitvalt hangt af van de hoogte van het loon,
en van de waarde die men aan de verschillende zaken hecht. Maar niet alle wensen zullen gerealiseerd
kunnen worden: tussen droom en daad staan restricties in de weg. Komt de huidige, ongelijke verdeling
van betaalde arbeid nu overeen met de voorkeuren
van mannen en vrouwen, of is deze een gevolg van
bestaande restricties?
Samenwonende vrouwen en mannen blijken de
betaalde arbeid gelijker te willen verdelen, maar slagen er niet in om deze voorkeur op de Nederlandse
arbeidsmarkt te realiseren. Deze conclusie volgt uit
een onderzoek naar wensen ten aanzien van arbeidstijden1. Over het algemeen willen vrouwen meer
uren werken, en mannen minder. Dat betekent dat er
veel behoefte is aan grote deeltijdbanen (30-40 uur).
Over het gewenste aantal uren werk voor zichzelf en
voor de partner blijken vrouwen en mannen het in
hoge mate eens te zijn. Om er zeker van te zijn dat
met een mogelijke inkomensachteruitgang (mannen
verdienen gemiddeld meer dan vrouwen) rekening
wordt gehouden, zijn de respondenten met nadruk
gewezen op financiele consequenties van een keuze.
Wat zou mannen en vrouwen nu beletten om
hun wensen uit te voeren? Als eerste zijn er natuurlijk
obstakels aan de vraagzijde van de arbeidsmarkt.
Veel organisaties zijn niet afgestemd op deeltijdwerk
in alle functies. Het omgekeerde komt ook voor: in
sectoren zoals de schoonmaak of detailhandel is er
ESB 3-5-1995
juist veel behoefte aan mensen die een beperkt aantal uren willen werken, om pieken op te kunnen vangen. Om deze redenen zal de wens om meer of juist
minder te werken vaak niet gerealiseerd kunnen worden, zeker niet in een krappe arbeidsmarkt.
Ten tweede heeft de keuze voor een bepaald
aantal uren werk niet alleen gevolgen voor tijd en
inkomen nu, maar ook in de toekomst. De overgang
van voltijds naar deeltijds werken zal de opbouw van
human capital vertragen en zo het carriereverloop
nadelig beinvloeden. Strikt genomen zouden de respondenten deze gevolgen moeten incorporeren in
hun uitgesproken voorkeuren, maar het is menselijk
om dit element niet als deel van de voorkeur, maar
als een restrictie te ervaren (“Ik zou graag korter willen werken, maar dat kan niet omdat mijn promotie
dan in gevaar komt”).
Ten derde houdt de wens om een aantal uren betaald te werken, ook een wens voor activiteiten op
de andere uren in. Vrouwen die meer betaald willen
werken zullen dan meestal minder uren aan huishoudelijke en zorgtaken willen besteden. Wanneer dit
niet haalbaar is, bij voorbeeld vanwege gebrek aan
kinderopvangplaatsen of een minder grote harmonic
tussen vrouw en man waar het gaat om de verdeling
van huishoudelijk werk, zal dit consequenties hebben voor het feitelijke arbeidsaanbod van vrouwen.
Door het verschil tussen droom en daad te signaleren is het onderzoeksresultaat een ondersteuning
van beleid gericht op het wegnemen van belemmeringen, bij voorbeeld door kinderopvangplaatsen te
creeren. Toch is aandacht voor de betekenis van
restricties niet de enig mogelijke conclusie. Het opvallende verschil tussen wensen en gedrag kan ook wijzen op een verschil tussen ‘stated preferences’ en ‘revealed preferences’. Als iemand een andere verdeling
van betaald werk in het algemeen wenselijk vindt,
dan ligt het voor de hand ook in deze zin te antwoorden op de vraag naar wat men zelf zou willen doen.
Maar dat zegt nog niet alles over de bereidheid om
alle consequenties van zo’n keuze, in de vorm van
bij voorbeeld een lager inkomen, in werkelijkheid
te aanvaarden. Het onderzoek leert dan niet alleen
iets over het verschil tussen wensen en gedrag, maar
ook over de mate waarin een meer gelijke verdeling
van betaald werk inmiddels een sociale norm is
geworden. De invloed van zo’n normverschuiving
op gedrag wordt niet meteen zichtbaar, maar is na
verloop van tijd des te groter.
E.S. Pelle
1. Y.K. Grift, E.H.M.Mertens, J.J. Schippers en].}. Siegers,
Op weg naar geemancipeerde arbeidspatronen, Sociaal
Maandblad Arbeid, april 1995, biz. 222-233. Ook de
arbeidsmarktgegevens uit de eerste alinea zijn ontleend aan
dit artikel.
413