Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: oktober 5 2007

statistiek
Economie en Samenleving

MARION VAN DEN BRAKEL-HOFMANS (CBS)

Inkomensongelijkheid toegenomen sinds 1977
Sinds Prinsjesdag 2007 staat de nivellering van de inkomens in Nederland
weer volop in de belangstelling. De overheid is voornemens via diverse belastingmaatregelen de verschillen tussen rijk en arm verder te verkleinen. Volgens
cijfers uit de Inkomensstatistiek van het CBS is de inkomensongelijkheid onder
de Nederlandse bevolking toegenomen sinds 1977. Zo steeg de Gini-coëfficiënt
van 0,23 in 1977 tot 0,26 in 2000. Volgens een andere maatstaf, de zogeheten 80/20-ratio – de verhouding tussen het inkomen van de rijkste 20% en de
armste 20% – nam de ongelijkheid nog sterker toe. De toename van de inkomensongelijkheid trad vooral op in de tweede helft van de jaren tachtig. Toen
stegen de lonen fors, terwijl het minimumloon en veel uitkeringen werden bevroren. Ook kwamen er steeds meer tweeverdieners en groeide het aandeel alleenstaanden in de bevolking. Van 1989 op 1990 steeg de ongelijkheid het meest.
Dit was deels het gevolg van de Oort-operatie in 1990, waarbij een behoorlijke
lastenverlichting plaatsvond. In de jaren 90 bleef de inkomensongelijkheid
vrij stabiel. Ook in de periode 2000-2005 veranderde de ongelijkheid relatief
weinig. In 2001 leidde de herziening van het belastingstelsel tot een daling van
de ongelijkheid ten opzichte van 2000. Na 2001 nam de Gini-coëfficient weer
toe, maar was in 2005 nog wel lager dan in 2000. De inkomensongelijkheid in
Nederland is lager dan gemiddeld in de vijftien landen van de Europese Unie.
De gemiddelde ongelijkheid, uitgedrukt in de 80/20-ratio, is 4,8. In Nederland
en in Frankrijk is deze ratio 4,0. De Scandinavische landen hebben een lage ongelijkheid terwijl deze in de Zuid-Europese landen, door een minder florerende
economie, hoog is. In 2000 heeft een revisie van de Inkomensstatistiek plaats-

gevonden. Hierdoor zijn de cijfers van de periode
2000–2005 niet geheel vergelijkbaar met die van
de periode 1977–2000.

Ontwikkeling inkomensongelijkheid in Nederland,
1977–2005

Bron: CBS

Monetaire Zaken

Erik Bieleveldt (Divisie Statistiek & informatie DNB)

Sterke toename van buitenlandse belangen
in Nederlandse bedrijven
Na een periode van weinig investeringsactiviteit in de tweede helft van 2006,
besteedden buitenlandse bedrijven in het eerste halfjaar van 2007 hoge
b
­ edragen aan nieuwe of uitbreiding van bestaande kapitaaldeelnemingen in
Nederland. Niet eerder investeerde het buitenland hierin in een halfjaar zoveel
(19 miljard euro; zie grafiek). De hoge kapitaaldeelnemingen weerspiegelen een
aantal grote fusie- en overnametransacties dat recentelijk werd afgerond, zoals
de fusie tussen Euronext en New York Stock Exchange en de overname van
Rodamco Europe door haar Franse branchegenoot Unibail. Aangezien eerder dit
jaar verschillende andere grote overnames van Nederlandse bedrijven zijn aangekondigd, is de verwachting dat de investeringen in deelnemingen in Nederland
nog enige tijd hoog zullen blijven. Een afname op langere termijn is echter niet
uitgesloten, afgaande op de mondiale afname van de hoeveelheid aankondigingen van fusies en overnames in de afgelopen twee maanden. De totale buitenlandse directe investeringen in Nederland bedroegen in het eerste halfjaar 11
miljard euro. Dat kwam doordat tegenover de hoge kapitaaldeelnemingen ook
enkele ongewoon hoge aflossingen stonden van concernleningen die buiten­
landse ­ oeders aan hun in Nederland gevestigde dochters hadden verstrekt.
m
Terwijl buitenlandse partijen hun belangen in Nederland vergrootten, stootten
­
Nederlandse bedrijven in het eerste halfjaar juist buitenlandse deelnemingen
af. Ook deze ontwikkeling is bijzonder te noemen (zie grafiek) en concentreerde
zich in het tweede kwartaal; hierin werd per saldo voor ruim 4 miljard euro aan
buitenlands aandelenkapitaal afgestoten. Voorbeelden waren de (gedeeltelijke)
verkoop door Philips van haar aandeel in het Taiwanese TSMC en de afstoting
door Royal Dutch Shell van een deel van haar aandeel in het Sakhalin II project

592

ESB

5 oktober 2007

Directe investeringen – kapitaaldeelnemingen
(
­ transacties in miljarden euro’s)

Bron: DNB

in Rusland aan Gazprom. Deze ontwikkeling ging
overigens gepaard met een omvangrijke toename
van verstrekte kredieten aan buitenlandse dochters.
In de eerste zes maanden van dit jaar werd voor
maar liefst 20 miljard euro aan intra-concernfinanciering verstrekt. Dit zou erop kunnen wijzen dat
Nederlandse ondernemingen vooral via bestaande
buitenlandse dochters (indirecte) deelnemingen hebben verworven.

Financiële Markten

Bas ter Weel (AFM)

Aandeelhoudersklimaat
Nederland streeft naar een aantrekkelijke ­inanciële
f
markt en goede rechten voor aandeelhouders om de
economische groei te bevorderen. Na de boekhoudschandalen in de Verenigde Staten (onder andere
Enron en Worldcom in 2001) en Nederland (Ahold
in 2002) is meer aandacht gekomen voor de rechten van aandeelhouders. In de Verenigde Staten
is de Sarbanes-Oxley Act in 2002 ingevoerd en
in Nederland moet de Code Tabaksblat vanaf eind
Aandeelhoudersklimaat gemeten op een schaal van 1
tot 10

2003 de rechten van aandeelhouders beter beschermen. De ontwikkeling van het
aandeelhoudersklimaat kan worden gemeten aan de hand van een evaluatie door
experts van de rechten van aandeelhouders in een aantal landen. Deze experts
worden door het IMD World Competitiveness Center ingezet om onder andere de
aandeelhoudersrechten te beoordelen. Ze geven een cijfer tussen 1 en 10 op de
vraag of de aandeelhoudersrechten voldoende zijn gewaarborgd. In de figuur is te
zien dat het gemiddelde cijfer tussen 7 en 8,5 ligt voor de geselecteerde landen.
De trend in de figuur geeft aan dat de rechten van aandeelhouders een deuk hebben opgelopen in 2003. In 2003 wordt het dieptepunt bereikt als gevolg van de
vele boekhoudschandalen. De rechten van aandeelhouders zijn van oudsher beter
geregeld in de Verenigde Staten dan in Europa. Nederland ligt boven het EU-15
gemiddelde, maar loopt een relatief grote klap op in 2003. Na invoering van de
corporate governance codes waarin onder andere nieuwe beginselen van deugdelijk ondernemingsbestuur worden vastgelegd, herstelt de situatie in Nederland.
Het Nederlandse gemiddelde ligt in 2007 weer op het niveau van 2002. In de
Verenigde Staten is van herstel echter nauwelijks sprake sinds de invoering van
de Sarbanes-Oxley Act in 2002. Het lijkt erop dat de rechten van aandeelhouders
niet zijn verbeterd sinds het dieptepunt in 2003. Daar waar de Verenigde Staten
voorop liepen in de periode 1999–2002, liggen de rechten nu niet veel hoger dan
het EU-15 gemiddelde en in 2007 duidelijk onder het Nederlandse rapportcijfer.
Een reden voor deze tweeledige reactie op de nieuwe corporate governance codes
is dat de Sarbanes-Oxley Act als verstikkend wordt ervaren in de Verenigde Staten
waardoor de rechten van aandeelhouders eerder geschaad lijken te worden, terwijl
de Code Tabaksblat aandeelhouders meer macht heeft gegeven.

Bron: IMD, AFM

Arbeidsmarkt

Gerda Jehoel-Gijsbers (SCP) en Frank Linder (CBS)

WAO-uitstroom naar werk binnen 24 maanden na WAOintrede in % van WAO-instroomjaar, 1998–2002

Bron: CBS, Sociaal Statistisch Bestand

Steeds meer vrouwen met jonge
kinderen verruilen WAO voor werk
Het relatief hoge arbeidsongeschiktheidsrisico van
vrouwen in het afgelopen decennium is meermalen
aanleiding geweest voor onderzoek. Verondersteld
werd dat de combinatie van zorg en arbeid bij
vrouwen, en vooral bij vrouwen met jonge kinderen,
een belangrijke rol speelde. Diverse onderzoekers
hebben zich beziggehouden met de vraag in hoeverre de aanwezigheid van kinderen van invloed is op

instroom in de WAO. In het onderzoek Beter aan het werk, een trendrapportage
over een onderzoek naar ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en werkhervatting
door SCP/CBS/TNO, is nagegaan of vrouwen en mannen, met en zonder jonge
kinderen, verschillen in hun uitstroom uit de WAO. Voor vrouwen die in de jaren
1998–2000 in de WAO terecht­ wamen, maakte de aanwezigheid van kinderen
k
onder 12 jaar weinig uit voor de mate waarin zij (binnen 24 maanden) de WAO
weer verlieten voor werk. Hun uitstroompercentage was wel aanmerkelijk lager
dan dat van de mannen. Vanaf instroomjaar 2001 trad duidelijk een verbetering
op bij de vrouwen, die het grootst was bij vrouwen met jonge kinderen. Terwijl
van de instroom van 1998 19% van de vrouwen met kinderen onder 12 jaar
binnen twee jaar de WAO had verlaten voor werk, was dat voor de instroom van
2002 opgelopen tot 24%. Voor de vrouwen zonder kinderen onder 12 jaar was
dat respectievelijk 19% en 22%. In diezelfde periode liep bij mannen met jonge
kinderen de uitstroom naar werk terug van 32% naar 24%. Tezelfdertijd had
zich ook aan instroomzijde een duidelijke ontwikkeling afgetekend. Vanaf 2001
nam het percentage WAO-instromers duidelijk af, het sterkst bij de vrouwen met
jonge kinderen. Hierdoor werd de WAO-instroom selectiever en vermoedelijk
ongezonder, met als consequentie een geringer perspectief op werkhervatting.
Dit, in combinatie met de conjunctuurdaling in die periode, is een mogelijke verklaring voor de dalende uitstroom naar werk bij de mannen. Dat de uitstroom bij
vrouwen, vooral bij vrouwen met jonge kinderen is toegenomen, is waarschijnlijk
mede te danken aan de bijzondere aandacht die er de afgelopen jaren aan hen is
besteed bij het terugdringen van de arbeidsongeschiktheid.

ESB

5 oktober 2007

593

Auteurs

Categorieën