statistiek
Internationaal
Internationale concurrentiepositie
Recent zijn drie grote fiscale wetsvoorstellen door de Tweede en Eerste Kamer
aanvaard. In het Belastingplan 2007 (wijziging van belastingwetten), Werken
aan Winst (verlaging van de vennootschapsbelasting) en de Paarse krokodil
(vermindering van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven), zoals deze
wetten genoemd worden, is een veelheid van wijzigingen in de fiscale heffingen
geregeld. De meest opvallende tariefsontwikkeling vindt plaats in de vennootschapsbelasting (Vpb). In de grafiek is zichtbaar dat met ingang van 2005 een
tariefsverlaging is ingezet. Het algemene tarief is met ingang van 2005 in drie
stappen verlaagd naar 25,5 procent en geldt vanaf een winstniveau van 60.000
euro (voorheen 22.689 euro). In de Vpb is daarnaast het MKB-tarief gedaald
en gesplitst naar twintig procent voor winsten tot 25.000 euro en 23,5 procent
voor winsten tussen 25.000 en 60.000 euro. Daarnaast wordt voor IB-plichtige ondernemingen de MKB-winstvrijstelling ingevoerd, die de fiscale winst
voor deze ondernemingen met tien procent verlaagt. De achtergrond van deze
verlaging ligt in het versterken van de internationale concurrentiepositie. Van
oudsher heeft Nederland een goede reputatie als vestigingsland door onder meer
de goede infrastructuur, hoog opgeleide bevolking, stabiele politieke en sociale
omstandigheden en een gunstig fiscaal klimaat waaronder een uitgebreid stelsel van belastingverdragen. De laatste jaren is Nederland echter gedaald op de
ranglijsten van gunstige vestigingslanden. Om het tij te keren, is besloten om
ook het tarief van de Vpb te verlagen, zodat Nederland weer een plaats krijgt op
de shortlists van internationale bedrijven op zoek naar een geschikte vestigingsplaats. Om de tariefverlaging te financieren is mede de grondslag van de Vpb
Monetaire Zaken
Gevolgen Amerikaanse groeivertraging voor Nederland
“Als Amerika niest, vat de rest van de wereld kouâ€, is een bekende economenspreuk. In de bijgevoegde grafiek valt meteen de overeenkomst tussen de
conjunctuurcyclus van Nederland en die van de VS op. Ook blijkt uit de grafiek
dat de conjunctuurcyclus in de VS duidelijk voorloopt op die van Nederland. Dit
roept de vraag op of de recente groeivertraging in de Verenigde Staten het mogelijke einde van het conjuncturele herstel in ons land betekent?
Het vermoedelijke antwoord is “voorlopig nietâ€. Dat de Nederlandse conjunctuurcyclus – vertraagd bezien – een hoge mate van correlatie vertoont met de
Amerikaanse conjunctuurcyclus komt in de eerste plaats doordat Nederland en
de Verenigde Staten veel dezelfde schokken te verwerken hebben gehad sinds
de jaren zeventig. In de Verenigde Staten verloopt de doorwerking echter sneller dan in Nederland, dankzij de grotere flexibiliteit van de Amerikaanse economie. Dit betekent dat een gemeenschappelijke negatieve schok tot een snelle
en hevige groeivertraging in de Verenigde Staten leidt en pas vertraagd tot een
negatieve reactie in Nederland. Dit beeld wordt ook voor Europa als geheel gevonden. Dit wil uiteraard niet zeggen dat de Nederlandse economie volledig ongevoelig is voor de Amerikaanse economie. De aanwezigheid van Nederlandse
multinationals in de VS en de internationale handel tussen Nederland en de VS
zijn hiervoor een bewijs.
Of de huidige groeivertraging in de Verenigde Staten een voorbode is van
een Nederlandse groeivertraging hangt dus vooral af van de oorzaak van de
Amerikaanse groeivertraging. Voorlopig hoeven we ons niet al te veel zorgen
maken. De huidige Amerikaanse vertraging lijkt vooral samen te hangen met de
afkoeling van de huizenmarkt, die via een daling van de consumptie en de investeringen in woningen de binnenlandse groei drukt. De doorwerkingseffecten van
48
ESB 12
januari 2007
Evert Vos (Ministerie van Financiën)
verbreed. De belangrijkste hiervan zijn beperkingen
in de verliesverrekening en de afschrijving van onroerend goed. In vergelijking met de ons omringende
landen zoals België (33 procent), Frankrijk (34,8
procent), Duitsland (38,6 procent) en het Verenigd
Koninkrijk (dertig procent) is het Nederlandse tarief
in 2007 met 25,5 procent lager.
Vpb-tarief 2002-2007
40,0%
35,0%
30,0%
25,0%
20,0%
15,0%
0
10.000
20.000 30.000 40.000 50.000 60.000 70.000 80.000
Winst in
2005
2002-2004
2006
2007
Jolanda Peeters (DNB)
Conjunctuurcycli in de VS en Nederland
Outputgap in procenten
6
4
2
0
-2
-4
-6
70
75
80
85
VS
90
95
00
05
Nederland
Bron: eigen berekeningen (HP-filter)
een puur binnenlandse schok zijn veel beperkter dan
die van een mondiale schok.
Niettemin is enige terughoudendheid op zijn plaats.
De vooruitzichten voor de Amerikaanse economie
zijn omgeven door enkele risico’s. In de eerste
plaats liggen de mondiale onevenwichtigheden nog
steeds op de loer. Ten tweede is het mogelijk dat
een verdere en drastischere afkoeling van de huizenmarkt gepaard gaat met tumult op de financiële
markten.
Financiële Markten
Frank Griffioen (FDA)
BoE laat markten schrikken
De Bank of England (BoE) heeft de rente halverwege januari verhoogd met 25 basispunten tot 5,25
procent. Deze verkrapping kwam voor de financiële
markten geheel onverwacht, net als de voorgaande
renteverhogingen in augustus en november 2006.
In de verklaring geeft de Britse centrale bank aan
dat de risico’s voor de inflatie groter zijn geworden
Officiële rentetarieven Eurozone en VK
8
VK
Eurozone
7
6
5
4
3
2
1
1997
1999
2001
2003
2005
2007
en dat het waarschijnlijk is dat de inflatie (2,7 procent in november) in de nabije
toekomst verder verwijderd raakt van de doelstelling (2 procent). De Britse
economische groei en de huizenmarkt vertonen beide immers opnieuw een
robuuste ontwikkeling. Desalniettemin kwam de renteverhoging als een volslagen
verrassing, waardoor het een duidelijk effect sorteerde op de financiële markten.
In de ogen van BoE-gouverneur King maakt enige mate van verrassing het beleid
effectiever. Obligatiekoersen daalden flink terwijl het pond Sterling scherp apprecieerde ten opzichte van zowel de dollar als de euro.
De strategie van de BoE wijkt hiermee sterk af van de Europese Centrale Bank
(ECB). Europese monetaire beleidsmakers hechten juist veel waarde aan de
voorspelbaarheid van het beleid. Hiermee zou de transparantie worden bevorderd en het vertrouwen in de centrale bank worden opgebouwd. Het verschil
in benadering kan wellicht ook worden toegeschreven aan de structuur van het
monetaire systeem in de Eurozone, waar conflicterende nationale belangen een
rol spelen en het beleid sterk leunt op het bereiken van consensus.
Renteverhogingen worden in de Eurozone dan ook ruimschoots van tevoren
aangekondigd (door middel van bepaalde steekwoorden). Zo liet ECB-voorzitter Trichet bij de rentevergadering van januari doorschemeren dat de rente de
komende tijd weliswaar zal worden verhoogd, maar dat dit niet in februari zal
gebeuren. De marktverwachting dat de refi-rente in maart zal worden verhoogd
met 25 basispunten werd min of meer als juist bestempeld door de ECB-voorzitter. De korte rente in de Eurozone staat aan het einde van het eerste kwartaal
dus waarschijnlijk op 3,75 procent.
Arbeidsmarkt
Robert de Vries (CBS)
Werkloze beroepsbevolking 15-64 jaar naar
werkloosheidsduur, 2005
x dzd
200
180
160
140
120
100
80
60
40
20
0
minder dan 6
6-11
maanden
maanden
Kortdurig werkloos
12-17
maanden
18-23
maanden
24 of meer
maanden
Langdurig werkloos
Bron: CBS
Langdurige werkloosheid
In 2005 waren er 483 duizend werklozen. Hiervan
waren er 203 duizend – 42 procent – twaalf maanden of langer werkloos. Langdurige werkloosheid
komt vooral voor onder ouderen. Van de 50–59-jarige werklozen waren zes van de tien twaalf maanden
of langer werkloos, van de 60–64-jarigen zelfs ruim
zeven van de tien. Jongeren waren daarentegen relatief kort werkloos. Slechts twee van de tien 15–24jarige werklozen was langdurig werkloos.
Naar opleiding en geslacht zijn er – geringe – verschillen in de duur van de
werkloosheid. Bijna de helft van de werkloze personen met alléén basisonderwijs
was langdurig werkloos. Bij werklozen met een vmbo-diploma was het aandeel
langdurig werklozen 39 procent. Dit is vergelijkbaar met het aandeel langdurige
werklozen met een mbo-, havo-, vwo- of hbo-diploma (40 procent). Werklozen
met een wetenschappelijke opleiding waren juist relatief (47 procent) vaak
langdurig werkloos in 2005. Vrouwen zijn iets minder vaak langdurig werkloos
dan mannen. Maar groot zijn die verschillen niet, respectievelijk 40 procent en
45 procent.
Van de 483 duizend werklozen waren er 170 duizend van allochtone afkomst.
Deze allochtone werklozen waren relatief vaak twaalf maanden of langer werkloos. Van de werkloze westerse- en niet-westerse allochtonen was respectievelijk 47 en 49 procent langdurig werkloos, tegen 39 procent van de autochtone
werklozen.
Het aantal langdurig werkloze mannen is in de periode 2001–2005 sterker gestegen dan het aantal langdurig werkloze vrouwen. De verklaring is dat mannen
en vrouwen in verschillende sectoren werkzaam zijn. Vrouwen zijn oververtegenwoordigd in de overheidssector, het onderwijs en de zorg, waar het aantal banen
vanaf 2002 is blijven toenemen. Mannen zijn veel vaker dan vrouwen werkzaam
in de ICT-sector en de sector techniek, waar de neergang aan het begin van deze
eeuw voor het eerst zichtbaar was. Kortom, vooral bij mannen is er in de periode
2001–2005 sprake van een patroon waarbij het aantal langdurig werklozen de
conjunctuur volgt. Bij vrouwen spelen in deze periode ook andere invloeden dan
de conjunctuur – de toegenomen vraag naar banen bij de overheid, de zorg en
het onderwijs – een rol.
ESB 12
januari 2007
49
Auteurs
Categorieën