Springstof onder de EMU
Komt er een EMU in 1999? Het Verdrag van Maastricht laat daarover geen onduidelijkheid bestaan.
Nu de regeringsleiders hebben besloten niet langer
te mikken op 1 januari 1997 als ingangdatum voor de
EMU omdat op dat tijdstip nog te weinig lidstaten
aan de toetredingseisen voldoen, zal volgens het Verdrag op 1 januari 1999 worden gestart met die lidstaten die wel aan de criteria voldoen. Toch is de totstandkoming van de EMU nog geen gelopen race, zo
is de afgelopen week gebleken.
De knuppel in het hoenderhok kwam van Theo
Waigel, de Duitse minister van Financien. Op een besloten bijeenkomst in Bonn liet hij weten dat Italie en
waarschijnlijk Belgie niet bij de kopgroep van landen
zullen behoren, waarmee de EMU in 1999 van start
zal gaan. De reactie was heftig: de Italiaanse lire, de
Zweedse kroon en andere zwakke munten kelderden; de Duitse mark zakte naar een dieptepunt ten
opzichte van de Zwitserse frank en premier Dini van
Italie ontstak in woede. Bondskanselier Kohl moest
op de Europese top in Majorca al zijn gewicht in de
schaal gooien om de gemoederen weer te sussen.
Hoe is het mogelijk dat de woorden van Waigel
zoveel beroering hebben gewekt? Waigel heeft immers niets gezegd dat vele anderen niet al veel eerder hebben gezegd! De heftige readies geven aan
dat de vorming van de EMU met grote spanningen
gepaard gaat. Spanningen die hoger oplopen naarmate het uur U naderbij komt.
Ten eerste wordt steeds duidelijker dat in 1999
slechts een teleurstellend klein aantal landen aan de
criteria van Maastricht zal voldoen. Niet alleen Italie,
Belgie en Zweden dreigen buiten de boot te vallen
wegens hun te hoge staatsschuld, ook Frankrijk heeft
problemen. In de vorige week gepresenteerde begroting wordt weliswaar een reductie van het begrotingstekort van 5% nu naar 4% volgend jaar en 3% in 1997
voorzien, waarmee aan de EMU-eis zou zijn voldaan,
maar dat heeft weinigen kunnen overtuigen. De Franse kiezers zien weinig heil in het restrictieve beleid
van de regering-Juppe om de hardnekkige werkloosheid te verminderen. Bovendien is de reductie van
het begrotingstekort vooral bereikt door middel van
belastingverhogingen in plaats van uitgavenbeperkingen. Dat maakt de perspectieven niet gunstiger.
Mocht Frankrijk er niet op tijd in slagen aan de eisen
van Maastricht te voldoen, dan is de EMU van de
baan, want een EMU zonder Frankrijk is geen EMU.
Wat dan rest is een muntzone van enkele landen die
hun valuta’s aan de Duitse mark hebben vastgeklonken, de situatie die nu ook al bestaat.
Maar ook in Duitsland is de keuze voor de EMU
geen uitgemaakte zaak. Uit recent opinie-onderzoek
is gebleken dat twee van de drie Duitsers tegen invoering van een Europese munt zijn. De Duitsers zijn
niet bereid hun dierbare mark op te offeren voor het
Europese ‘esperanto geld’, waarvan de waarde door
zwakkere broeders wordt uitgehold. De ‘dreiging’
van een EMU heeft reeds een stroom Duits spaargeld
ESB 27-9-1995
richting Zwitserse franken doen verdwijnen en in
financiele kolommen in Duitse kranten wordt particuliere beleggers aangeraden niet in obligaties te
stappen met een looptijd langer dan vier jaar. Als
Kohl er niet in slaagt de kiezers uit te leggen dat de
Europese munt minstens zo hard of liefst nog harder
is dan de D-mark, staat de EMU op losse schroeven.
Om het publiek te overtuigen van de hardheid
van de ene Europese munt, heeft Kohl de steun van
de Bundesbank nodig. Vijf jaar geleden bij de Duitse
hereniging kon Kohl de negatieve adviezen van de
Bundesbank om in 6en keer tot invoering van een
muntunie over te gaan, nog negeren, maar dat kan
nu niet. De prijs daarvan was een reusachtige overdracht van middelen naar de nieuwe deelstaten, die
zelfs de stabiliteit van de hele Duitse economic in gevaar bracht. Een soortgelijke overdracht om de zuidelijke lidstaten in een keer binnen de EMU te trekken,
is politick uitgesloten. Nu al wekt de omvang van de
cohesiefondsen in de EU steeds meer weerstand. Zie
ook de discussie over de netto betalingspositie van
Nederland.
De Bundesbank zal haar steun alleen geven als er
geen twijfel over kan zijn dat het Verdrag van Maastricht tot de laatste komma wordt gevolgd. “Het Verdrag, heel het Verdrag en niets dan het Verdrag”, zo
heeft Bankpresident Tietmeyer onlangs nog verzekerd. Ook de regeringsleiders op Majorca hebben
nog eens onderstreept dat er op geen enkele manier
met ‘Maastricht’ kan worden gesjoemeld. De geloofwaardigheid van de Europese munt staat of valt met
de mate van beleidsconvergentie in de lidstaten die
aan de Maastricht-criteria wordt afgelezen. Een verwatering van die criteria om meer landen tot de EMU
toe te laten, zou de slechtste dienst zijn die zij het
Europese integratieproces kunnen bewijzen.
Wat gebeurt er als in 1999 te weinig lidstaten zich
kwalificeren om een geloofwaardige EMU van start te
laten gaan? Behalve gevoelig gezichtsverlies voor een
generatie politici die zwaar in Europese eenwording
heeft gei’nvesteerd, zou dat een klap voor het Europese integratieproces zijn. Water bij de wijn doen is echter geen optie. De meest waarschijnlijke uitweg is
dan uitstel. Maar ook uitstel is een aanslag op het proces van Europese integratie, want het zet de rest van
de Europese agenda op losse schroeven! In Europa
hangt immers alles met alles samen: de vorming van
de EMU, de herziening van de instituties, de concretisering van de politieke unie op het punt van de interne en externe veiligheid, de verkrijging van eigen
middelen, en de uitbreiding met nieuwe lidstaten.
Toch is het in die situatie beter te kiezen voor een latere EMU dan voor een onhoudbare EMU. Want zoals
ook Waigel heeft benadrukt: een verkeerd geconstrueerde EMU bedreigt niet alleen de economische stabiliteit en welvaart, maar op den duur ook de hele
Europese integratie.
L. van der Geest