Ga direct naar de content

De kabeltelevisiemarkt in Nederland

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: september 6 1995

De kabeltelevisiemarkt in
Nederland
H. Ouwersloot, M.-J. van Fulpen en W.-J. van Wijmen*

D

oor bet uitdijende scala aan televisiezenders (Veronica, SBS), en de ontwikkeling
van nieuwe informatiediensten (mogelijk gemaakt door glasvezeltechniek) wordt
de kabel als intermediair tussen producent en consument steeds belangrijker.
Tegelijkertijd warden vele lokale kabelnetten verkocht aan commerciele exploitanten.
Hierdoor komen eigendom en exploitatie van de kabel in dezelfde hand, en krijgen
de kabelexploitanten ten opzichte van consumenten een monopolie-positie. Dit kan
voorkomen warden als de overheid eigenaar blijft van hetfysieke kabelnet, en
tijdelijke exploitatievergunningen verkoopt aan bedrijven die een dienstenpakket via
de kabel willen aanbieden.

Het is verhelderend de kabeltelevisiewereld te benaderen als een bedrijfskolom (figuur 1). Televisiezenders zijn daarin de aanbieders van hun produkt,
dat bestaat uit een combinatie van diverse programma’s en reclame, en consumenten zijn de finale gebruikers van dit produkt. In technisch opzicht bestaat
de marktrelatie uit de doorgifte van het signaal. Deze
doorgifte kan op twee manieren gebeuren, enerzijds
in de vorm van een straalverbinding (via de ether),
anderzijds via een fysiek kabelnetwerk. In deze laatste vorm zijn kabelexploitanten als beheerder van
het netwerk een derde partij gaan vormen, waardoor
de situatie is ontstaan dat zenders een geheel aan
programma’s aanbieden aan exploitanten, die op
hun beurt een zender al dan niet doorgeven aan de
consument.
Kabelexploitanten spelen dus een centrale rol en
in dit artikel concentreren we ons op deze groep en
hun relaties met afnemers (consumenten, huishoudens) en leveranciers (aanbieders van diensten, m.n.
televisiezenders, radio laten we buiten beschouwing). Centraal staat de daarbij de vraag of de huidge trend dat exploitanten ook eigenaar van de kabelnetten worden, leidt tot al dan niet gewenste
monopolievorming, en hoe daarop gereageerd kan
worden. Een tweede vraag betreft de richting van het
financiele verkeer tussen exploitanten en televisiezenders. Het artikel wordt ingeleid met een schets van
de sector en besloten met enkele toekomstverwachtingen.

De kabelexploitanten
Een kabelexploitant functioneert als intermediair tussen de aanbieders van diensten op het kabelnetwerk
en de consumenten van die diensten. Voor het beoor-

delen van het functioneren van kabelexploitanten is
het van belang of een kabelexploitant gezien moet
worden als een regulerende instantie die vraag en
aanbod van diensten bij elkaar brengt, of als een
marktpartij die diensten inkoopt en deze als pakketten aanbiedt aan de consumenten.
Historisch vervulde de kabelexploitant vooral de
regulerende rol en oorspronkelijk waren veel kabelexploitanten dan ook stichtingen, (ambtelijke)
diensten van gemeenten, of onderdeel van het nutsbedrijf. Hoewel dit nog steeds voor veel kabelexploitanten geldt, wordt een steeds belangrijkere plaats ingenomen door commerciele exploitanten met een
expliciete winstdoelstelling.
Deze wijziging in de positie van kabelexploitanten hangt nauw samen met het verlies van het nutskarakter van het produkt televisie, en met de huidige
golf van commercialisering, privatisering en liberalisering. Thans kunnen 25 van de 125 kabelexploitanten
als onderneming met winstdoelmerk gekenschetst
worden1, maar deze 25 bestrijken wel 77% van de
markt, gemeten in aansluitingen (zie label 1). Kabelexploitanten in de vorm van kleine (inter-)gemeentelijke of provinciale diensten worden in toenemende
* Hans Ouwersloot is universitair docent bij de vakgroep
Regionale economic van de economische faculteit van de
Vrije Universiteit Amsterdam. Maarten-Jan van Fulpen en
Willem-Jan van Wijmen zijn beiden afgestudeerd BBA aan
Universiteit Nijenrode, en studeren momenteel bedrijfseconomie aan resp. de VU en de UvA. De auteurs danken de
vele personen die eerder versies van dit artikel van kritisch
en anderzins opbouwend commentaar hebben voorzien.
1. Deze en andere gegevens zijn afkomstig van overzichten
van de VECAI (Vereniging van Exploitanten en Machtiginghouders van Centrale Antenne-inrichtingen, de brancheorganisatie van kabelexploitanten), peildatum 1 juli 1995.

mate overgenomen door deze commerciele ondernemingen. Deze ontwikkeling blijkt ook uit een duidelijk waarneembare concentratietendens. Hadden de
tien grootste kabelexploitanten in 1993 net 47,5% van
de markt in handen, in 1995 bedraagt dit percentage
al 64. Tegelijkertijd loopt het absolute aantal kabelexploitanten in diezelfde periode terug van 244 naar
125, wat bij een licht groeiende markt (rond de 3%
per jaar) een flinke stijging in gemiddelde grootte
van de kabelexploitanten impliceert. Interessant is
dat er ook binnen de subgroep van commerciele exploitanten een concentratie plaatsvindt: het aantal
commerciele exploitanten daalt, maar hun marktaandeel neemt toe.
Deze schaalvergroting heeft twee oorzaken. In de
eerste plaats is er een machtsstreven onder kabelexploitanten. Het lijkt er daarbij op dat dit machtsstreven niet in de eerste plaats het nastreven van een dominante positie in de sector ten doel heeft, maar
vooral het creeren van een voldoende sterke onderhandelingspositie met de dienstenaanbieders. Uitlatingen in die richting gedaan door president-directeur
Dik van KPN wijzen hierop . Het effect van een sterke onderhandelingspositie werd onlangs nog gei’llustreerd bij de toetreding van Veronica tot de Amsterdamse kabel (KTA). De tweede oorzaak van de
schaalvergroting is de noodzaak om voor de introductie van nieuwe informatiediensten (zie verderop) een
voldoende grote markt te creeren. Het lijkt de belangrijkste achterliggende reden waarom de verkoop van
KTA zo’n succes is geworden.- KTA bestrijkt een grote, geografisch geconcentreerde, en veranderingsgezinde markt, de ideale proeftuin om nieuwe informatiediensten uit te proberen.

Figuur 1. De
bedrijfskolom
Televisiezenders

Kabelexploitanten

(doorgifte)

Consumenten

Kabelexploitanten bevinden zich in een overgangsfa-

van een ‘contestable market’, maar de consument
moet dan wel het gemak van de nuts-achtige voorziening van de kabel inruilen voor de zelfredzaamheid
van de schotel, en de huidige (kabelkrant) en toekomstige mogelijkheden (de nieuwe informatiediensten) van het kabelnet opgeven.
Desalniettemin leidt het eigendom van het kabelnet in handen van de exploitant tot een situatie die
we kunnen omschrijven als een lokaal monopolie op
het kabeltelevisiesegment. Weliswaar zullen ook monopolistische kabelexploitanten luisteren naar de consument, maar het maakt een groot verschil of een monopolist of een onderneming onder mededinging dit
doet . Een voorbeeld van een negatieve consequentie van zo’n monopoliepositie is het gebrek aan variatie in het aanbod van de exploitant. Volgens een rapport van de VECAI biedt ruim een kwart van de
kabelexploitanten een beperkt pakket aan (b.v. ze-

se van voorziener van een ‘nut’ naar commercieel be-

ven tv-zenders, 28 radiozenders) naast het volledige

drijf met een winstdoelstelling. De cultuuromslag die
daarmee gepaard zal moeten gaan, gaat niet alle exploitanten even gemakkelijk af. Veel eigenaren van
kabelnetten besteden de exploitatie dan ook uit aan
commerciele kabelexploitanten. Daarbij bedingen
veel kabelexploitanten naast het exploitatierecht ook
het eigendomsrecht van het kabelnet. Bij afwezigheid van een reeel alternatief impliceert dit eigendomsrecht van de kabel een lokaal monopolie voor
de exploitant.
De combinatie van een gewone en een schotelantenne (voor respectievelijk de publieke en commerciele zenders) is technisch gezien een alternatief. Dat
slechts 5% van de Nederlandse huishoudens van
deze mogelijkheid gebruik maakt kan daarbij zowel
betekenen dat antennes niet echt als een gelijkwaardig alternatief beschouwd worden, alswel dat de consument tevreden is met het aanbod van de kabelexploitant. In dat laatste geval is sprake van een
‘contestable market’ waarop de de facto monopolist
zich, onder voortdurende dreiging van het substituut,
welvaartstheoretisch optimaal moet gedragen . Aangezien het gebruik van antennes grotendeels dezelfde mogelijkheden biedt als een kabelaansluiting tegen acceptabele kosten lijkt hier inderdaad sprake

pakket . Alle ander kabelexploitanten beperken zich
tot een pakket met alle zenders die de exploitant op
de kabel laat. De mogelijkheid een behoorlijke varieteit in pakketten aan te bieden, een schoolvoorbeeld
van inspelen op de vraag van de consument, vindt
maar een lauwe respons. Hier speelt deels het nutsverleden nog een rol, alsook de technische beperkingen, maar de afwezigheid van concurrentiele prik-

De relatie met consumenten

2. KPN is de moedermaatschappij van CASEMA, de grootste
kabelexploitant in Nederland met ruim 850.000 aansluitingen. Dik deed deze uitlatingen in het televisieprogramma
Nova van 25 juli 1995.
3. KTA, de Amsterdamse kabelexploitant bedong bij Veronica een hogere prijs voor toegang tot de kabel dan de meeste andere exploitanten. Begin ’95 gold iets dergelijks voor
MTV dat niet meer wil betalen voor toegang tot welke kabel dan ook. KTA bedong wel een vergoeding. Voor beide
zenders geldt dat de Amsterdamse markt te belangrijk is om
te negeren.
4. Zie literatuur over monopolieregulering, bij voorbeeld
5.V. Berg en J. Tschirhart, Natural monopoly regulation,
Cambridge University Press, Cambridge, 1988.
5. J. Davids en J. van den Beukel, Kabelexploitant wil best
cultuur bieden, NRC Handelsblad 5-8-1995.
6. P.E. van Eeuwijk, Conclusies Enquete onder exploitanten,
VECAI, Dordrecht, 1994.

ESB 27-9-1995

I

kels mag eveneens als een belangrijke factor gezien

worden. Merk overigens op dat ook het antenne-alternatief een gedifferentieerd aanbod onmogelijk
maakt.
Dit monopolie-probleem wordt veroorzaakt door
de overdracht van het eigendom van het kabelnetwerk. Hierdoor wordt de consument geconfronteerd

investeringen in het kabelnet door de gemeente, als
eigenaar van het net, gepleegd moeten worden. Omdat het fysieke kabelnet een publiek goed is ligt de
verantwoordelijkheid voor een volwaardig kabelnet
bij de overheid . Of een kabelneteigenaar onder
ONP de benodigde investeringen zal plegen is niet
geheel duidelijk.

met een bedrijf dat zowel de eigenaar van de infra-

structuur van het kabelnet is, als aanbieder van een
dienstenpakket op die kabel.
De zaak verandert wezenlijk als de exploitatie
van het kabelnet losgekoppeld wordt van het eigendom. In dat geval houdt de eigenaar van het kabelnet, vaak de gemeente die als vertegenwoordiger van
de consument gezien kan worden, de mogelijkheid
om de exploitatievergimning na verloop van tijd aan
een ander kabelexploitant te gunnen, bij voorbeeld
een die een beter dienstenpakket aanbiedt. Zelfs is
het dan denkbaar dat meerdere exploitanten tegelijk
de kabel op kunnen. Dergelijke opties zullen de ka-

De relatie met de dienstenaanbieders

dom van de kabel beschikken. Een minder vergaande aanpak is ook denkbaar, namelijk dat het kabelnetwerk onder een Open Network Provision regeling
gesteld wordt. ONP verplicht de eigenaar van het netwerk meerdere dienstenaanbieders toe te laten op
het net, zoals PTT-Telecom over enkele jaren op haar
telefoonnet te wachten staat. Een inherente zwakte
van ONP is echter dat het een wettelijke regeling is
en niet door marktkrachten afgedwongen wordt.
Twee opmerkingen hierover nog. Gemeenten of
andere voormalige eigenaren van thans verkochte
netten zullen er op wijzen dat ze bij de overdracht
een flinke vinger in de pap hebben bedongen via al-

De problematiek in dit segment van de bedrijfskolom
komt samen in de vraag: moeten kabelexploitanten
de zenders betalen om hun programma’s door te mogen geven, of moeten juist de zenders betalen om
van de schaarse ruimte op de kabel gebruik te mogen maken. Opnieuw speelt hier de verandering in
de positie van kabelexploitanten en het (voormalige)
nutskarakter van televisie een rol.
Zolang de kabelexploitant zich gedroeg als een
reguleerder van het publieke goed televisie, was het
logisch dat nieuwkomers als commerciele zenders
moesten betalen om doorgegeven te worden. Immers, de kabelexploitant had iets – ruimte op de kabel, toegang tot de huishoudens – waar de zenders
behoefte aan hadden. Maar een kabelexploitant die
zichzelf positioneert als ondernemer die dienstenpakketten aanbiedt zal zelf de inputs voor die pakketten,
in concrete de programma’s die de zenders uitzenden, moeten kopen. In de gedachte van de bedrijfskolom is het logisch dat de kabelexploitant de inputs
voor haar pakketten, de zenders, koopt, en ze verhandelt om opbrengsten te genereren.
Deze benadering van het probleem wordt in de
praktijk verder gecompliceerd door de rol die reclame heeft. Zenders bieden een gecombineerd produkt

lerlei invloedsaspecten van de overeenkomst, bijvoor-

aan dat bestaat uit reclame en programma’s (zie fi-

beeld via programmaraden. Het neemt niet weg dat
elke gefixeerde invloedsstructuur minder sterk is dan
het eenvoudige en flexibele eigendomsrecht.
Door kabelexploitanten wordt het argument gehanteerd dat het eigendomsrecht van de kabel voor
de exploitanten een essentiele voorwaarde is omdat
het anders onverantwoord zou zijn de noodzakelijke
investeringen te plegen. Dit argument snijdt echter
maar deels hout. Ten eerste kan contractueel vastgelegd worden dat een kabelexploitant die fors ge’investeerd heeft in het kabelnet hiervoor schadeloos gesteld zal worden als de exploitatie op zeker moment
aan een andere kabelexploitant gergund wordt. Ten
tweede kan het standpunt ingenomen worden dat de

guur 2). Beide aspecten hebben hun eigen vraag. Het
ligt voor de hand dat de prijs voor programma’s, zeg
x positief is. Anderzijds lijkt het crop dat de prijs
voor reclame, zeg y, negatief is wat verklaard kan
worden door de grote hoeveelheid die geconsumeerd wordt (de marginale baten van reclame zijn
negatief). Dat betekent dat voor zenders die een mix
van programma’s en reclame aanbieden, de prijs
voor het dienstenpakket van de zender, zeg z, bepaald wordt door z = x + y, en omdat niet op voorhand duidelijk is dat x in absolute zin groter is dan y,
bestaat geen eenduidigheid over het teken van z. De
consequentie is dat het op de markt tussen zenders
en kabelexploitanten helemaal niet zo eenduidig is
wie wie moet betalen, en dat de huidige situatie van
naast elkaar voorkomende positieve en negatieve
prijzen (zie tabel 2) niet onnatuurlijk is. Met het verdwijnen van de schaarste op het kabelnet zal de prijsrelatie tussen kabelexploitanten en zenders verande-

belexploitanten er toe brengen beter te luisteren naar
de consument dan wanneer zij zelf over het eigen-

Tabel 1. Enige karakteristieken van de kabelsector

1993

1994

5.316.603

5.509-593

5.635.127

244

3,6%
178

2,3%
125

Gemiddeld aantal aansluitingen per expl. 21.789

30.953

45.081

47,5%
44

53,0%
40

64,4%
25

Marktaandeel van de comm. exploitanten 65,5%

73,8

76,5%

Aantal aansluitingen (totaal)
Groei in aansluitingen
Aantal exploitanten

Marktaandeel 10 grootste exploitanten
Aantal commerciele exploitanten

Bron: VECAI.

I

1995

7. Het fysieke net voldoet aan de economische definitie van
een publiek goed: er is non-rivaliteit van consumptie, alsmede niet-uitsluitbaarheid. Bedenk dat het om de aanwezigheid van het fysieke net gaat, niet om de aansluiting of de
diensten die crop geleverd wordt. Om vergelijkbare redenen wordt bijvoorbeeld ook het fysieke telefoonnet door
een monopolie beheerd, terwijl de diensten onder een

marktregime gesteld worden.

ren maar de conclusie dat met de vergroting van de
kabelcapaciteit de kabelexploitanten aan de zenders
moeten gaan betalen is allerminst vanzelfsprekend.
Op grond van deze ontwikkelingen alleen is het
een raadsel waarom de kabelexploitanten de capaciteit van hun kabelnetten door middel van verglazing
zo massaal uitbreiden. Maar het zijn niet de marginale 48e en 49e zender waarvoor dat gebeurt maar de
mogelijkheden van de zogenaamde “nieuwe informa-

tiediensten”.

Tabel 2. Overzicbt van betalingsverkeer tussen

kabelexploitanten en zenders
Betaald door
zenders aan

exploitanten

Publieke omroepen
The Children’s Channel

Nieuwe informatiediensten zijn lastig te definieren.
De VECAI bij voorbeeld schaart onder dit begrip alles
wat anders is dan een traditionele zender, dus inclusief abonnee-tv, kabelkranten enz. Wij geven er de
voorkeur aan als nieuwe informatiediensten te beschouwen die diensten waarbij van de consument
een actie wordt verlangd in de zin van een signaalver-

zending, voorbeelden zijn betaal-tv, tele-educatie,
enz.8
Deze nieuwe informatiediensten mogen experimented worden aangeboden aan consumenten, vooralsnog echter niet op commerciele basis. Het is duidelijk dat deze beperking in de wet, die nog voortvloeit
uit het nuts-verleden van de televisie, de ontwikkeling van deze diensten in de weg staat. De benodigde wetgeving die thans voorbereid wordt moet daarom snel ingevoerd worden. Deels ligt het dan ook
aan deze wettelijke beperkingen dat er van de veelbesproken nieuwe informatiediensten nog weinig terecht komt. Maar daarnaast is van belang dat retourverkeer over de kabel voor naar schatting slechts
23% van de abonnees (peildatum voorjaar ’94) moge-

lijk is. Veelzeggender is nog dat op deze peildatum
voor elk van een 14-tal onderscheiden nieuwe informatiediensten het percentage kabelexploitanten dat
Figuur 2. Uitsplitsing van de prijs van bet

produkt televisie

Televislezendeers
Reclame

Programma

xl

yi
Kabelexploitanten

aan zenders

per aansluiting
per jaar

CNN

De nieuwe informatiediensten

Betaald door
exploitanten
per aansluiting
per jaar

15 cent
5 cent

The Discovery Channel
EURO 7
NEC Super Channel
SBS6
65 cent
RTL4
25 cent
12-35 cent
RTL5

Veronica

45 cent

25-75 cent
50-150 cent

Pakket Holland Media Groep
(RTL4/RTL5/Veronica)
65 cent

Bron: H. Butijn en J. Stomphorst, Dringen op de kabel,
Trouw, 3 juni 1995.

minimaal gesprekken over het invoeren van de
dienst voerde niet boven de 30 kwam – kenmerkend
genoeg met uitzondering van twee diensten met een
duidelijk nuts-karakter, brand- en inbraakalarmering

en sociale alarmering.
Tbch moet hier een aantal kanttekeningen bij gemaakt worden. De bovengenoemde 30% is ongewogen voor grootte van de kabelexploitant, terwijl vooral de grote kabelexploitanten actief zijn op het
gebied van de nieuwe informatiediensten. Bovendien
hebben we al gezien dat de kleine kabelexploitanten
aan het verdwijnen zijn, of beter gezegd, opgaan in
de grote. Ook dit heeft een versnellend effect op het
aantal abonnees dat met de nieuwe informatiediensten te maken gaat krijgen. Ten slotte speelt de liberalisering van de markt voor spraaktelefonie in 1998
een belangrijke rol. Deze liberalisatie heeft een aantal gevolgen. In de eerste plaats is de spraaktelefoniemarkt op zichzelf zeer aantrekkelijk omdat daar geld
verdiend wordt . In de tweede plaats kan met de relatief eenvoudige spraaktelefonie de nodige ervaring
opgedaan worden met het aanbieden van branchevreemde diensten. Ten derde zal introductie van
spraaktelefonie over de kabel de drempel voor de
consument om zich met meer geavanceerde technieken bezig te houden helpen slechten. Ten vierde kan
nog genoemd worden dat spraaktelefonie gebruikt
kan worden als onderdeel van nieuw te ontwikkelen
diensten. Ook hier geldt weer dat spraak voor velen
een lagere drempel opwerpt dan het omgaan met

computergestuurde keuzemenu’s e.d., waarbij niet
x2

uit het oog verloren mag worden dat hier de massamarkten bewerkt worden en niet de niches van hoger opgeleiden en jongeren.

Consumenten

8. Deze signaalverzending door de consument hoeft niet

noodzakelijkerwijs via het kabelnet te gebeuren. Ook kan
gebruik gemaakt worden van het telefoonnet.
9. PTT Telecom behaalt 80% van zijn inkomsten op spraaktelefonie, NRC Handelsblad, 27 mei 94.

ESB 27-9-1995

De toekomst
Omdat het commercieel exploiteren van een kabel-

televisiezenders op de kabel meer in overeenstemming komt met kijkerspreferenties. Dit wordt met
name bereikt door het introduceren van een varieteit

netwerk terecht niet gezien wordt als een kerntaak

aan pakketten. Niet alleen kan de kabelexploitant zo

van de overheid, zal deze exploitatie op vrij korte termijn volledig in handen komen van de commerciele
exploitanten. Van de 125 kabelexploitanten die er nu
zijn, zullen er minder overblijven: tien tot twintig lijkt
een redelijke aantal, wat neer zou komen op ongeveer 100.000 abonnees voor de kleinste exploitant.
Fundamenteel anders ligt dit bij de eigendomsrechten van de kabelnetten. Dit eigendom behoort

beter inspelen op de vraag, ook zal deze dan meer
informatie verkrijgen over de wenselijkheid van de
diverse zenders. Waarschijnlijk zal dit leiden tot het
verdwijnen van een aantal zenders waar te weinig belangstelling voor bestaat. Een noodzakelijke voorwaarde voor voldoende afstemming op de vraag van
consumenten is dat er reele concurrentie komt m.n.
door de dreiging de exploitatievergunning te verspelen. Hiervoor moet bij voorkeur het eigendom van
het kabelnet in handen blijven van de
(gemeentelijke) overheid of de kabelneteigenaren
moeten onder een Open Network Provision regeling
gesteld worden. In theorie kan ook het gebruik van
antennes een belangrijke rol spelen, maar het lijkt
crop alsof de consument de antennes niet als een
gelijkwaardig alternatief beschouwt.
Hoe de (betalings-)relatie tussen zenders en kabelexploitanten zich zal ontwikkelen is niet op voorhand duidelijk, omdat dit vooral afhangt van de positieve waardering van programma’s en de negatieve
waardering voor reclame. Een consequentie van al
deze ontwikkelingen zal echter zijn dat consumenten
voor programma’s zonder reclame flink in de buidel
zullen moeten tasten. Maar, dit betekent feitelijk niets
anders dan dat de markt zijn werk doet.

op basis van de publiek-goed gedachte toe aan de
overheden, bij voorkeur op gemeentelijk niveau. Bovendien moet de (gemeentelijke) overheid als vertegenwoordiger van de consument en als eigenaar van
het kabelnet in de gelegenheid zijn middels de exploitatievergunning een dienstenpakket op de kabel
te krijgen dat het best aansluit bij de wensen van de
gebruikers. In de huidige figuratie is de positie van

de consument te zwak .
De concurrentiemogelijkheden op de kabel worden pas ten voile benut als op een lokaal kabelnet
meerdere exploitanten kunnen opereren. Overheidseigendom van kabelnetten is een eenvoudig middel
om dit te bereiken, hoewel de huidige tendens tegenovergesteld is. Als het eigendom in handen komt van
de kabelexploitanten is een wettelijke Open Network
Provision regeling noodzakelijk om concurrentie op
de kabel te stimuleren.
De kabelexploitanten zelf zullen in toenemende
mate een commerciele doelstelling gaan hanteren.
De grote stap voorwaarts daarin zal vermoedelijk gemaakt worden na 1998 als de markt voor spraaktelefonie geliberaliseerd wordt, waarbij aangetekend dat

Hans Ouwersloot, Maarten-Jan van Fulpen en

Willem-Jan van Wijmen

dan ook de commerciele exploitatie van andere nieuwe informatiediensten mogelijk moet zijn.

Tot slot
De toenemend commerciele instelling van de kabelexploitanten zal er toe leiden dat het aanbod van

10. Dit sluit aan bij de analyses van Porter over de marktmacht van diverse actoren, zie M.E. Porter, The structure within industries and companies’ performance, Review of Economics and Statistics, 1979, jg. 61, biz. 214-227.

Auteurs