Ga direct naar de content

De verslavende werking van de Wet Geneesmiddelenprijzen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 6 1995

De verslavende werking van de
Wet Geneesmiddelenprijzen
J.A. Ramps*

M

inisterBorst van Volksgezondheidheeft een Wet Geneesmiddelenprijzen opstapel
gezet waarmee ze maximumprijzen voor geneesmiddelen kan invoeren. De wet
spreekt aan vanwege de simpele redenering en eenvoudige methodiek, maar houdt
onvoldoende rekening met de structuur van de markt voor geneesmiddelen. Zij grijpt
aan by de aanbodkant en niet bij de vraagzijde. Hierdoor wordt een mechanisme
van concentratie aan de aanbodzijde van de markt in gang gezet dat zorgt voor een
opwaartse druk op de prijzen. Zo maakt de wet zich zelf onmisbaar.

Eind augustus heeft minister Borst van Volksgezondheid een Wet Geneesmiddelenprijzen bij de Tweede
Kamer ingediend. Deze wet biedt haar de mogelijkheid maximumprijzen in te stellen voor geneesmiddelen op het gemiddelde niveau voor vergelijkbare
medicijnen in Belgie, Duitsland, Frankrijk en het
Verenigd Koninkrijk. De wet zou op 1 januari 1996
van kracht moeten worden. In dit artikel worden de
gevolgen van de Wet Geneesmiddelenprijzen besproken. Eerst wordt ingegaan op de werking van de
markt voor geneesmiddelen. Vervolgens wordt een
overzicht gegeven van het beleid waarmee de overheid poogt de kosten van de geneesmiddelenvoorziening te beheersen. Daarna komt de wet zelf aan de
orde en de te verwachten gevolgen ervan.

De markt voor geneesmiddelen
Produktie
De markt voor geneesmiddelen is aan de aanbodkant
enerzijds een wereldmarkt en anderzijds een verzameling nationale markten. Dezelfde medicijnen worden overal ter wereld verkocht, maar tegen van land
tot land verschillende prijzen.
De innoverende farmaceutische industrie bestaat
uit een aantal zeer gespecialiseerde ondernemingen
die allemaal op wereldschaal opereren. Er zijn maar
weinig fabrikanten die meer dan 20 a 25 specialites
(merkgeneesmiddelen) op de markt brengen. De
acht a tien daarvan die nog worden beschermd door
een octrooi zijn doorgaans goed voor het overgrote
deel van de omzet.
Het ontwikkelen van nieuwe medicijnen is duur.
Er gaat jaren onderzoek vooraf aan het introduceren
van een nieuw geneesmiddel. De kosten die met onderzoek en ontwikkeling zijn gemoeid, zijn alleen terug te verdienen door die medicijnen wereldwijd op
de markt te brengen.
Nederland vormt maar een klein deel van die wereldmarkt. De bijdrage aan produktie en consumptie

ESB 27-9-1995

van medicijnen is niet meer dan 1%. Van de Nederlandse consumptie wordt het grootste deel gei’mporteerd en van de produktie wordt het grootste deel
geexporteerd.
De innoverende farmaceutische industrie concurreert onderling vooral op het ontwikkelen van nieuwe medicijnen. Wie het eerst komt met een nieuw
geneesmiddel, kan daarop octrooi aanvragen. Dat
octrooi bezorgt de fabrikant een monopoliepositie,
waardoor de prijs van het medicijn aanzienlijk hoger
kan liggen dan de directe produktiekosten. De fabrikant kan zo de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen financieren. De octrooibescherming dient een
maatschappelijk belang: zonder octrooibescherming
zouden er geen nieuwe medicijnen meer worden ontwikkeld.
De prijsstelling van nieuwe geneesmiddelen is
nogal arbitrair. De opslag die de producent op de
directe produktiekosten kan leggen hangt niet af van
de kosten die gemaakt zijn voor de ontwikkeling van
het medicijn, maar van de ruimte die de markt biedt.
Die ruimte verschilt van land tot land, afhankelijk
van de medische behoefte, de welvaart en de financieringswijze van de gezondheidszorg. Naarmate de
vraagzijde meer wordt geprikkeld om op de kosten
te letten, zal de prijs van medicijnen lager liggen.
Om die reden hebben de producenten belang bij
strikte grenzen tussen nationale markten. Als ze door
middel van gedifferentieerde prijzen de omzet per
land kunnen maximaliseren, kunnen ze veel meer
winst maken dan als ze een prijs voor de hele wereldmarkt moeten zetten.
In landen waar de gebruikers van medicijnen belang hebben bij kostenbeheersing is de mogelijkheid
voor internationale prijsdifferentiatie beperkt door
het verschijnsel parallelimport. Als geneesmiddelen
in het buitenland goedkoper zijn, haalt de groothandel ze daar in plaats van bij de officiele importeur.
* De auteur is econoom te Amsterdam.

Nadat het octrooi op een geneesmiddel is verlopen, is het afgelopen met de machtspositie van de innoverende fabrikant. In landen waar de gebruikers
van medicijnen belang hebben bij kostenbeheersing
moet de prijs omlaag, omdat er anders ruimte ontstaat voor concurrerende imitaties, de zogeheten generica. De producenten van generica maken minder
ontwikkelingskosten dan de innoverende industrie.
Ze kunnen de specialite direct imiteren. Bovendien
liften ze mee op de marketinginspanning van de innoverende producent. Daardoor kan met een kleinere opslag op de directe produktiekosten worden
volstaan en is een veel kleinschaliger produktie mogelijk. De meeste producenten van generica werken
dan ook voor de nationale markt. Daarbij hebben ze
een schaalnadeel ten opzichte van de internationale
concerns.
De prijs van specialites die uit het octrooi zijn ge-

lopen, ligt doorgaans aanzienlijk boven die van de
concurrerende generica. Specialites blijven profiteren
van hun naamsbekendheid. Dat voordeel moet niet
worden onderschat: zelfs nu vragen de meeste mensen nog om een aspirientje als ze een pijnstiller nodig hebben. Dat mechanisme werkt ook bij arisen
die een recept uitschrijven. Bovendien ligt de merknaam doorgaans prettiger in het gehoor dan de stofnaam. Synalar® is gemakkelijker voor te schrijven

dan ‘fluocinolonacetonide’.
Hoewel specialites en generica precies dezelfde
chemische samenstelling kunnen hebben, zijn het in
economisch opzicht totaal verschillende produkten:
• specialites hebben hun merknaam als ‘unique selling point’, generica hebben dat niet. Zij bestaan
bij de gratie van hun lagere prijs;
• de producenten van specialites werken doorgaans
voor de wereldmarkt, waardoor ze bij de produktie schaalvoordelen kunnen realiseren die voor de
producenten van generica niet haalbaar zijn.

Distribute
De distributee van geneesmiddelen verloopt via de
farmaceutische groothandel. In Nederland zijn er drie
volgesorteerde groothandels die landelijk opereren
en een breed assortiment voeren. Dat assortment bevat niet alleen alle in Nederland geregistreerde geneesmiddelen, maar ook een groot aantal niet geregistreerde medicijnen (met name homeopathische
middelen), verbandmiddelen en hulpmiddelen. Daarnaast is er een groot aantal niet-volgesorteerde groothandels, varierend van bijna-volgesorteerde groothandels tot zeer gespecialiseerde inkoopcombinaties van
apothekers, die ‘rugzakkers’ worden genoemd.
De volgesorteerde groothandels realiseren een hoger rendement op snel lopende geneesmiddelen dan
op minder vaak verkochte geneesmiddelen. Daardoor zijn ze kwetsbaar voor nieuwe toetreders. Het
gaat dan vooral om rugzakkers en discounters die
zich specialiseren op snel lopende geneesmiddelen.
Onder invloed van deze concurrence hebben de volgesorteerde groothandels hun markaandeel in de afgelopen jaren zien teruglopen van circa 85% naar
70%, zij het dat een deel van de verloren omzet is terechtgekomen bij de eigen niet-volgesorteerde dochters. Om de concurrentiedruk te verminderen heb-

ben de volgesorteerde groothandels een deel van de
kortingen en bonussen aan de apothekers zo vormgegeven dat het minder aantrekkelijk wordt om de snel
lopende middelen bij de discounter halen en de minder vaak verkochte bij de volgesorteerde groothandel.
De drie volgesorteerde groothandels hebben zich
de laatste jaren ontwikkeld tot een belangrijke tegenspeler van de farmaceutische indusrie. Ze hebben generieke middelen op de markt gebracht als alternatief voor de specialites van de innoverende industrie
en ze zijn op grote schaal actief bij de parallelle import.
De groothandels in medicijnen concurreren onderling zowel op kwaliteit als op prijs. Dank zij die
concurrence kunnen apothekers snel over hun geneesmiddelen beschikken. De prijsconcurrentie vindt
plaats door de apotheker kortingen te verstrekken op
de officiele apotheekinkoopprijzen.

Detailhandel
De concurrence in de farmaceutische bedrijfskolom
stopt aan de leveranciersingang van de apotheker,
die de schakel vormt tussen de groothandel en de
consument. Apothekers beschouwen zich als zorgverleners en niet als ondernemers. En zorgverleners concurreren niet. Toch blijken ze in de praktijk zeer gevoelig voor economische prikkels. Als de kortingen
van de groothandel geen effect zouden sorteren, zouden ze immers al lang zijn verdwenen.
De apothekersvereniging KNMP houdt een officiele lijst bij van de apotheekinkoopprijzen, de zogeheten Taxe. De prijzen in de Taxe zijn gebaseerd op
de prijslijsten van de groothandel, zij het dat deze
prijzen in de praktijk (nog) worden gedicteerd door
de industrie. Op grond van de Wet Tarieven Gezondheidszorg wordt die prijslijst gesanctioneerd door het
Centraal Orgaan Tarieven Gezondheidszorg (COTG).
De apotheek verkoopt het medicijn voor die
prijs, plus een opslag van/ 10 per receptregel. Ook
deze opslag wordt door de COTG gesanctioneerd.
De COTG-tarieven zijn maximumtarieven. Apothekers mogen de kortingen en bonussen doorgeven
aan de consument en ze mogen een lagere receptregelvergoeding in rekening brengen, maar dat is in de
branche niet gebruikelijk.

Consumptie
De consument is op de meeste markten de ultieme
bewaker van de doelmatigheid. Op de geneesmiddelenmarkt kan hij die rol echter niet waarmaken. Ten
eerste behoren geneesmiddelen tot de eerste levensbehoeften, waardoor de invloed van de prijs op de
consumptie beperkt is. Ten tweede profiteer! de consument wel van het gebruik van geneesmiddelen,
maar laat hij de keuze over aan zijn arts en de betaling aan zijn verzekeraar. Voor de verzekeraar is dat
geen probleem, omdat die de rekening sinds 1992
grotendeels kan doorschuiven naar de AWBZ. Van
elke gulden die een verzekeraar op het medicijngebruik weet te besparen mag hij maar een paar cent
houden. De rest gaat naar de overheid.
Als gevolg hiervan wordt noch individueel, noch
maatschappelijk een afweging gemaakt tussen kosten
en opbrengsten van het gebruik van medicijnen. En

dit gebrek aan kostenafweging vermindert de effectiviteit van de concurrentie aan de aanbodkant. Voor
de aanbieders heeft het immers weinig zin om op de
prijs te concurreren als de klant niet prijsbewust is.

Overheidsbeleid
Het geneesmiddelenvergoedingssysteem
Om dit tij te keren heeft de overheid in 1991 het
geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) ge’introduceerd. Het belangrijkste doel van het GVS is substitutie te bevorderen en zo prijsconcurrentie tussen
aanbieders te stimuleren. Daartoe zijn de meeste
geneesmiddelen die door de AWBZ worden vergoed
ingedeeld in medicijnen waarvoor alternatieven bestaan (opgenomen in de zogeheten bijlage 5) en medicijnen waarvoor (nog) geen alternatieven bestaan
(bijlage 6). Voor clusters medicijnen op bijlage 5 die
dezelfde therapeutische werking hebben is een vergoedingslimiet vastgesteld die ongeveer het gemiddelde is van de prijzen in dat cluster, zoals geregistreerd in de Taxe op 1 januari 1991. De AWBZ
vergoedt deze medicijnen tot de limiet. Voor duurdere medicijnen moet de consument bijbetalen. Medicijnen op bijlage 6 komen voor volledige vergoeding in
aanmerking.
De werking van het GVS wordt versterkt door de
stimulansregeling en het farmacotherapie-overleg. De
stimulansregeling moet, net als het GVS, de vervanging van dure medicijnen door goedkope alternatieven bevorderen en zo prijsconcurrentie tussen de
aanbieders stimuleren. Volgens de regeling mag de
apotheker als hij een goedkoper (meestal parallel
gei’mporteerd of generiek) middel verstrekt in plaats
van een specialite een derde van het prijsverschil
houden.
Ook het farmacotherapie-overleg tussen artsen en
apothekers draagt bij aan substitutie. Voor apothekers is het zaak artsen ervan te overtuigen dat ze op
stofnaam voorschrijven, zodat de apotheker een keuze kan maken voor een goedkoop medicijn.
Het GVS heeft, samen met de stimulansregeling
en het farmacotherapie-overleg, een enorme impuls
gegeven aan de prijsconcurrentie in de bedrijfstak.
Ineens had het zin om goedkope alternatieven te verzinnen voor de dure specialites. En dat is dan ook op
grote schaal gebeurd. Parallelimporteurs en fabrikanten van generieke medicijnen schoten als paddestoelen uit de grond. Het marktaandeel van generieke en
parallel gei’mporteerde geneesmiddelen is toegenomen van 11% in 1987 tot 25% in 19941. Hierbij heeft
de groothandel een belangrijke rol gespeeld. In feite
heeft deze sector zich ontwikeld tot een ‘countervailing power ‘ tegen de farmaceutische industrie. Daardoor heeft de groothandel een belangrijke bijdrage
geleverd aan de doelmatigheid van de geneesmiddelenvoorziening.
De innoverende industrie heeft zich op verschillende manieren tegen de toenemende concurrentie
proberen te verweren. Op internationaal niveau is
daarbij vooral het wapen van de produktdifferentiatie
gehanteerd. Door de specialites per land een verschillende farmaceutische vorm te geven, is parallel-

ESB 27-9-1995

import bemoeilijkt. In Nederland is bovendien een
aantal specifieke maatregelen genomen:
• prijsverlaging van specialites waarvoor alternatie-

ven bestaan om te voorkomen dat het prijsverschil
met die alternatieven te groot wordt en om te voorkomen dat de consument voor de specialites moet
bijbetalen. Dat is namelijk erg slecht voor de omzet2;
• het buiten de groothandel om rechtstreeks verstrekken van kortingen en bonussen aan de apotheker;
• presenteren van nieuwe medicijnen als werkelijke
vernieuwing, zodat ze op bijlage 6 komen, en niet

op bijlage 5.
Aan de andere kant heeft de overheid de industrie
ook de voet dwars gezet. In 1993 is bijlage 6 gesloten. Alleen middelen tegen ziekten waarvoor tot op
dat moment nog geen medicijnen bestonden, komen
nog in aanmerking voor plaatsing op bijlage 6. De industrie heeft daarop in veel gevallen gereageerd
door de vernieuwing te relativeren, om zo in ieder
geval in aanmerking te komen voor opname in bijlage 5. Eind 1993 heeft de toenmalige staatssecretaris
van volksgezondheid een verlaging van de vergoedingslimieten voor middelen op bijlage 5 met 15% in
het vooruitzicht gesteld. De industrie heeft die dreiging weten af te wenden met het ‘kolomaanbod’: een
vrijwillige prijsverlaging met 5%. Deze prijsverlaging
had betrekking op alle AWBZ-geneesmiddelen.

Beleidsvoornemens
Op de langere termijn streeft het kabinet naar een
zorgstelsel waarin concurrentie zorgt voor doelmatigheid. Die concurrentie moet echter aan zodanige
voorwaarden worden gebonden dat de kwaliteit en
de toegankelijkheid van de gezondheidszorg niet in
gevaar komen. Veel stappen in deze richting zijn al
gezet, maar het einddoel is nog ver weg. Uiteindelijk
moeten zorgaanbieders onderling concurreren om
contracten met verzekeraars, en moeten verzekeraars
onderling concurreren om verzekerden.
Voor de geneesmiddelensector is een marsroute
naar meer concurrentie uitgestippeld door de interdepartementale werkgroep geneesmiddelendistributie
(IWG). In haar rapport somt deze werkgroep een
hele reeks van maatregelen op die de toetreding van
nieuwkomers op de distributiemarkt (groothandel en
detailhandel) moeten vergemakkelijken. Het gaat
daarbij niet alleen om de afschaffing van overheidsregelgeving, maar ook om het doorbreken van
branche-afspraken met behulp van de Wet Economische Mededinging.

1. Bron: Brief van 22 april 1993 van de staatssecretaris van
Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur aan de Tweede Kamer over kostenbeheersing geneesmiddelen, Tweede Kamer, 1992-1993, 22 393, nr 54, en Retail Wholesale Group
Management Consultants, Voorstudie naar de farmaceutische groothandel in de extramurale markt, De Meern, 1994.
2. Op 1 juli 1991 hadden circa 850 geneesmiddelen een
prijs boven de limiet, eind 1992 waren dat er nog maar 140.
Leijers en Weerstra, Het GVS onder het mes, Amsterdam, juli
1994, biz. 60.

De IWG waarschuwt echter dat deregulering volgens haar aanbevelingen alleen leidt tot prijsconcurrentie op het niveau van de patient en daarmee tot
kostenbeheersing, als de vraagzijde belang heeft bij
lage kosten. ‘Indien aan deze essentiele voorwaarde
niet is voldaan, kunnen kostenstijgingen het gevolg
zijn’3.
Naar het zich laat aanzien wordt een eerste stap
in deze richting gezet per 1 januari 1996. Dan worden de medicijnen teruggeheveld van de AWBZ naar
ziekenfonds en particuliere ziektekostenverzekering.
De budgettering van verzekeraars wordt aangescherpt. Mevrouw Borst wil de nacalculatie en verevening in drie jaar tijd afbouwen.

De Wet Geneesmiddelenprijzen
De Wet Geneesmiddelenprijzen kan worden beschouwd als een trendbreuk in het Volksgezondheidsbeleid. Tot nog toe was het beleid steeds gericht op

het creeren van een belang bij lage kosten aan de
vraagzijde van de markt, om zo gebruik te maken
van de concurrentie aan de aanbodzijde. Die visie
spreekt ook uit de beleidsvoornemens voor de langere termijn. Met de Wet Geneesmiddelenprijzen wordt
echter rechtstreeks ingegrepen in de prijsvorming.

De wet biedt de minister de mogelijkheid maximumprijzen te stellen voor geneesmiddelen op het gemiddelde prijsniveau van diezelfde geneesmiddelen in
Belgie, Frankrijk, Groot-Brittannie en Duitsland.

komen dan de bedoeling is. Dit komt doordat bij de
prijsvergelijking geen onderscheid wordt gemaakt tussen specialites en generica.
Een eenvoudig getallenvoorbeeld kan dit verduidelijken. Stel, er is een groep geneesmiddelen die in
Nederland en in alle vier de referentielanden voor
precies dezelfde prijs op de markt komen. Het gaat
om een specialite van/ 100 en daarnaast twee generieke middelen die alletwee / 70 kosten. Volgens de
Wet Geneesmiddelenprijzen kan de minister in dat
geval een maximumprijs stellen van/ 80. De fabrikant van de specialite wordt in dit voorbeeld dus verplicht zijn geneesmiddel in Nederland tegen een 20%
lagere prijs te verkopen dan in de referentielanden .
En als er in de referentielanden nog twee generieke
middelen tegen / 70 op de markt worden gebracht,
daalt de Nederlandse maximumprijs zelfs tot/ 76. De
Nederlandse maximumprijzen zijn dus niet alleen afhankelijk van het prijsniveau in de omringende landen, maar ook van het aantal generieke middelen dat
er is geregistreerd.
Een tweede klap •wordt vervolgens uitgedeeld
door het GVS. De clusters in bijlage 5 zijn ruimer dan
de groepen in de Wet Geneesmiddelenprijzen. In de
memorie van toelichting bij de wet kondigt de minister aan dat de vergoedingslimieten in het GVS na de
invoering van de Wet Geneesmiddelenprijzen zullen
worden verlaagd door middel van herberekening.
Een door de wet afgedwongen prijsverlaging van een
bepaald middel heeft dus gevolgen voor de vergoe-

De prijsvergelijking wordt niet per individueel ge-

dingslimiet, en daarmee voor de prijzen van midde-

neesmiddel gemaakt, maar voor groepen geneesmiddelen van gelijke chemische samenstelling. Als het
gaat om een specialite waarvan het octrooi nog niet
is verlopen, vindt automatisch slechts vergelijking
plaats van de prijs van dat specialite met de prijzen
van datzelfde specialite in de referentielanden. Zodra
het octrooi is verlopen worden ook de generieke
middelen met dezelfde werkzame bestanddelen, van
dezelfde of nagenoeg dezelfde sterkte en van dezelfde farmaceutische vorm, bij de vergelijking betrokken.
De groepen in de wet zijn omvatten dus alleen
medicijnen van dezelfde chemische samenstelling.
De groepen zijn dan ook veel kleiner dan de clusters
van bijlage 5. De clusters van bijlage 5 omvatten immers alle medicijnen met een zelfde farmacotherapeutische werking, en dat kunnen ook medicijnen
zijn met een verschillende chemische samenstelling.
Opmerkelijk is dat de Wet Geneesmiddelenprijzen niet betrekking heeft op de prijzen af-fabriek,
maar op de apotheekinkoopprijzen, en daarmee op
de consumentenprijzen. De minister schrijft in feite
verticale prijsbinding voor. Daarmee loopt ze haar
collega Wijers van Economische Zaken voor de voeten. Wijers stoort zich aan de vermeende verticale
prijsbinding in de geneesmiddelenbranche en wil

len die door de wet zelf niet of in mindere mate getroffen zijn.

daar met behulp van de Wet Economische Mededin-

ging juist een eind aan maken. Een verbod op de individuele verticale prijsbinding moet op 1 juni 1996
in werking treden.
De Wet Geneesmiddelenprijzen is aangekondigd
als een klap op de prijzen. Die klap kan bij medicijnen waarvan het octrooi is verlopen veel harder aan-

Gevolgen voor de marktstructuur
Het is moeilijk te voorspellen hoe de ondernemers in
de bedrijfskolom zullen reageren op het instellen van
maximumprijzen. Wel kan een aantal mogelijke reacties worden geinventariseerd. Zo ligt het voor de
hand te veronderstellen dat specialites tegen de maximumprijs zullen worden verkocht, omdat met een
prijs die daaronder ligt weinig te winnen valt. De producenten en officiele importeurs van specialites kunnen proberen het omzetverlies door de gedwongen
prijsverlaging terug te winnen door extra inspanningen om het volume te doen toenemen. Deze inspanningen kunnen gericht zijn op een toename van het
medicijnengebruik en op het veroveren van marktaandeel op generieke middelen. Het eerste vergt grote uitgaven voor marketing, gericht op arisen, het
tweede kan worden bereikt door extra kortingen en
bonussen voor apothekers. Dit wordt gemakkelijker
als de Industrie rechtstreeks, dus buiten de groothandel om, aan de apotheek gaat leveren.
3. Rapport van de Interdepartementale Werkgroep Geneesmiddelendistributie, biz. 4.
4. Ook de Europese Commissie heeft bezwaar tegen het
opnemen van generica in een prijsvergelijking, omdat daarmee de prijs van specialites op een lager niveau wordt vastgesteld dan in de referentielanden. Zie het antwoord van
de heer Monti namens de Commissie op schriftelijke vraag
E-2465/94 van Amadeo Amadeo, Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen, nr 145/5, 12 juni 1995.

Generieke middelen worden in mindere mate
dan specialties direct getroffen door de prijzenwet,
omdat ze lagere prijzen hebben. Toch heeft de •wet
ook voor deze middelen grote gevolgen. De ruimte
voor generica op de markt wordt immers bepaald
door het verschil tussen de prijs van de specialite en
de kosten van produktie en distributie van het medicijn. De prijs van generica moet onder die voor specialties liggen, omdat specialties het voordeel van
hun merknaam hebben. En de prijs moet boven de
kosten liggen, omdat de produktie anders verliesgevend wordt.
Voor producenten van generica is het zaak de
ruimte die er is, zo effectief mogelijk te benutten. Laten we nog even teruggaan naar het getallenvoor-

maar de beschikbaarheid van minder goed lopende
middelen zal onvermijdelijk afnemen.
De verzwakte positie maakt de groothandel ook

kwetsbaar voor overname door buitenlandse ondernemingen, die op grotere schaal opereren. Op termijn kan het evenwicht tussen industrie en groothandel alleen worden hersteld door een verdere

concentratie in de groothandel. Maar of die concentratie tot stand zal komen door samenwerking of
door een koude sanering als gevolg van moordende
onderlinge concurrentie, is op voorhand niet te voorspellen.

Conclusie

beeld, waarin de prijs van het specialite omlaag gaat

De Wet Geneesmiddelenprijzen zal de nachtrust van

van/ 100 naar/ 80. De prijs van de generica ligt onder de maximumprijs en deze producenten zijn dus
niet verplicht hun prijs te verlagen. Maar als ze inderdaad niet reageren, loopt de wettelijke stimulans
voor de apotheker (een derde van het prijsverschil)
terug van/ 10 tot/ 3,33- Om zijn marktpositie te
handhaven zou de producent van generica zijn prijs
moeten verlagen van/ 70 tot/ 50. Als de produktiekosten hem die ruimte al bieden, kost het hem/ 20
om de apotheker/ 6,67 extra stimulans te bieden.
De genericaproducent heeft echter nog een andere manier om zijn concurrentiepositie ten opzichte
van de specialite te herstellen: hij kan de prijs van
zijn middel verhogen tot/ 80. Dan krijgt de apotheek
geen stimulans meer, maar kan de producent hem
wel de/ 10 die hij misloopt in de vorm van kortingen uitbetalen. Maar dan nog is het de vraag of de
nationale producenten van generica in staat zijn op
te boksen tegen de inspanningen van de internationale innoverende industre om marktaandeel te winnen.
De prijzenwet zal er dus toe leiden dat een deel van
het aanbod van generica van de markt verdwijnt,
waardoor de marktpositie van specialties sterker
wordt.
De Wet Geneesmiddelenprijzen heeft voor de volgesorteerde groothandels ingrijpende gevolgen. Ze
zijn immers actief in de produktie van generica en in
de parallelimport. Daardoor zitten ze als aanbieders
in de hoek waar de hardste klappen vallen. Ze vallen
terug in hun oude rol: die van passieve tussenhandelaar. En ook in die rol hebben ze last van de wet. Bij
een gelijk blijvende procentuele marge heeft een
prijsdaling immers tot gevolg dat de marge in guldens omlaag gaat, zonder dat de kosten van de distributie omlaag gaan. Dit effect wordt versterkt doordat
de groothandel minder goed in staat is om een vuist

de internationale innoverende farmaceutische industrie niet verstoren. De Nederlandse markt is immers
goed voor slechts 1% van hun omzet. Wel zullen de
internationale concerns meer druk gaan uitoefenen

te maken tegen de industrie als ze zelf niet meer in
staat is die industrie te beconcurreren met parallelimport en generieke middelen.
De concentratie in de industrie leidt er dus toe
dat de industrie verder kan bezuinigen op de groothandelsmarges door de groothandels tegen elkaar uit
te spelen of door zelf, buiten de groothandel om, aan
de apotheek te gaan leveren. Om te overleven zal de
groothandel op zijn dienstverlening moeten bezuinigen. Medicijnen zullen minder frequent bij de apotheker worden afgeleverd. Snel lopende geneeesmiddelen zullen daarbij waarschijnlijk worden ontzien,

ESB 27-9-1995

op hun Nederlandse dochters om de omzet te vergroten. Ze zullen arisen bestoken met marketinginspanningen die voluit gericht zijn op een toename van
het medicijnengebruik.
Anders ligt het voor de producenten van generica, die voornamelijk voor de nationale markt werken. Zij worden door de wet in het nauw gebracht.
Ze zullen proberen stand te houden door scherper
op de marge en minder op de prijs te concurreren,
maar de marginale aanbieders zullen dat niet redden.
Aan de aanbodkant van de geneesmiddelenmarkt zal
dus concentratie optreden. De internationale concerns zullen de dominante positie die ze hadden
voor de invoering van het geneesmiddelenvergoedingssysteem in belangrijke mate weten te herstellen.
De Wet Geneesmiddelenprijzen is aangekondigd
als een tijdelijke wet. Het is een noodmechanisme

om de prijzen van geneesmiddelen in de hand te
houden. De wet tast echter de bestaande marktstructuur aan. De countervailing power van de groothandel verdwijnt, waardoor de internationale concerns
worden verlost van hun nationale concurrenten. Voor
de consument betekent dit dat de keuzemogelijheden minder worden. Het noodmechanisme schakelt
zo de natuurlijke rem op de prijzen uit. Onder de
oppervlakte ontstaat een sterke opwaartse druk op
de prijzen, waardoor de Wet Geneesmiddelenprijzen
zichzelf definitief onmisbaar maakt.
J.A. Kamps

Auteur