Ga direct naar de content

RSV: fatale wissels

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 21 1984

RSV: fatale wissels
De schatkamers van de Parlementaire Enquete-commissie zijn opengesteld voor publiek. Zoals het een heuse saga betaamt eindigt het beschrijvende deel van het eindverslag van de RSV-enquete 1) met een
zucht:
,,Zo viel RSV in enkele jaren uiteen in vele stukken. Van de ,,seven
sisters” uit 1965, waarmee dit verslag begon, ontsprong er een de dans
en werd nooit opgenomen in RSV (Van der Giessen-De Noord). Van de
overige zes, waarmee dat wel gebeurde, ging de NDSM in 1984 failliet
maar staat nu de rest weer op eigen benen (het Verolme-concern in vele
afzonderlijke delen) – gehavend, in omvang teruggebracht tot een
fractie van vroeger, nog steeds afhankelijk van steun van buitenaf maar met hoop op een betere toekomst” (PEC, Band 2, biz. 446).
Met die,.seven sisters” worden naast genoemde Van der Giessen-De
Noord, de twee oorspronkelijke werven van Cornelis Verolme – de
NDSM in Amsterdam en de VDSM in Rotterdam – en het oorspronkelijke Rijn Schelde-kwartet bedoeld – de RDM en P. Smit Jr. uit het
Rotterdamse, de Vlissingse werf De Schelde en de Schiedamse werf
Wilton Fijenoord. Het verslag gaat over hun onderlinge overgangsvormen en over hun contacten met de overheid (soms via het overkoepelende holdingbestuur, later ook rechtstreeks: van de werkmaatschappijen naar de ministers van EZ en SoZa, geflankeerd door een handjevol Tweede Kamerleden). Het verslag is sober, minutieus, fair, een enkele keer zelfs ondeugend (vergelijkingen met het gedrag aan een
,,speeltafel” worden gemaakt, de verkeerstoren in Marseille ziet
,,plots een vliegtuigje uit de blauwe lucht” neerdalen, nadat we eerst,
clandestien, opgestegen zijn van een ,,zonovergoten landingsbaan” in
Algerije, de directeur-generaal Industrie van het departement van EZ
doet zijn voorganger, dan regeringswaarnemer bij RSV, een handgeschreven briefje van ,,puur vitriool” toekomen, de RSV-top die GN financiele zwaktes en onwilligheid verwijt, heeft ,,tonnen boter op zijn
hoofd” – en zo verder). Het verslag bevat een schat aan informatie.
Gebeurtenissen die zich over een lange reeks van jaren uitstrekken,
worden in gelid gezet: de zaak is overzichtelijker geworden. Of het inzicht in de drijvende krachten achter deze wonderlijke geschiedenis is
toegenomen, valt te betwijfelen.
Versluiering
Inzicht heeft met geheugen te maken, zoals geheugen afhankelijk is
van inzicht in de samenhangen tussen gebeurtenissen en de logica van
beslissingen (hoe irrationeel die beslissingen vanuit een meer verheven
positie ook mogen schijnen). Het rapport signaleert, bijna aan de lopende band, voorbeelden van geheugenverlies; met als voorlopig toppunt – De Enquetecommissie lijkt in zijn verbouwereerdheid over het
gevondene op zoek naar een archimedisch punt — de vergetelheid omtrent de ware strekking van een brief van de minister van EZ van 1 juni
1979, waarin de Staat zich tot ongelimiteerde steun aan RSV verplicht
blijkt te hebben. Nog in 1982, 4 maart, wanneer de bewuste bewindsman – dan inmiddels weer Kamerlid – zijn opvolger vraagt wat er nu
precies met RSV indertijd is afgesproken, schrikt de Kamer niet echt
van het antwoord (wel van de gemoeide bedragen, niet van het ,,voor
rekening en risico van de Staaf’-principe). Daar kan men ook niet geschrokken over doen, omdat het principe geaccepteerd werd, met inbegrip van de achterliggende overwegingen om de implicaties van het
besluit niet aan de grote klok te hangen. De kortneid van memorie heeft
niet alleen met gebrek aan inzicht in de logica van beslissingen te maken
– veel van deze geschiedenis is te verklaren uit het laten passeren van
beleidsopties, dus uit het niet-nemen van authentieke, industriepolitieke beslissingen in een eerder stadium – maar moet eerder nog gezocht
worden in de omstandigheid dat het bewaren en in herinnering roepen
van essentiele gegevens, afspraken, intenties enz. een kwestie van politieke opportuniteit is – aan private zowel als publieke kant. Soms
(vaak) is het niet opportuun om aan eigen of andermans voornemens
herinnerd te worden; soms (vaak) is het lucratiever om het besef van
niet-nagekomen beloften – ofdreigementen.bijvoorbeeldomnuwerkelijk verder alle steun te staken als iets niet tot genoegen geregeld zou
worden – tot een politick en maatschappelijk gunstiger moment te bewaren. (Voorlopig bedoelde opschorting van geheugen verandert in definitieve uitschakeling van geheugen wanneer zo’n moment niet komt;
zo iets gebeurt als een bewindsman, later, bij de rechtvaardiging van
zijn onvolledige of in elk geval versluierde berichtgeving aan de Kamer
mag kiezen tussen twee kwaden: verklaren dat de steuntoezegging
nooit letterlijk bedoeld was geweest omdat hij er voor kon zorgen, dan
wel met een concernbestuur sotto voce had afgesproken, dat er voor de
meest problematische werf (werven) geen verlieslatende orders meer
aangetrokken zouden worden of verklaren dat hij ten tijde van de gewraakte toezegging geen weet had van de verborgen verliezen, boeteclausules enz. op het onderhanden werk en ook geen weet kon hebben
van de rare dingen die de mensen in hun hoofd halen wanneer ze hun
baan dreigen kwijt te raken).

1180

Behoud van beleidsillusies
Waarom de praktijk van informatieversluiering zoveel opzien baart
is niet duidelijk. In Dossier RSV 2) is de uitspraak te vinden van minister Van Aardenne die als het ware de ,,generieke” grondregel formuleert waarvan eerdere en latere demonstraties van te late en/of onvolledige informatie slechts een concrete afgeleide zijn (de grondregel
slikte de Kamer zonder een spier te vertrekken, de toepassing veroorzaakt grote commotie). In een mondeling overleg met de Kamercommissie voor ,,scheepsbouwzaken”, 30 mei 1979, zegt de minister:
,,Welbewustzijn(.. .)de met de steun verleningsoperatie(.. .)gemoeide bedragen (niet) genoemd. Deparlementaire controls zal eerstplaats
dienen te vinden op het moment waarop de genomen besluiten in de
maatschappij gaan functioneren en niet al onmiddellijk nadat de
besluiten zijn genomen” (Dossier RSV, biz. 361; cursivering toegevoegd, AW).
Inzicht in de onherroepelijkheid van een dergelijke beleidsgang begint te dagen als men – ter completering van de motieven van ,,discretie” en ,,beperkte aansprakelijkheid” aan de top (voor glasheldere
voorbeelden van de gebruikte rationalisaties: PEC, biz. 299, 381, 392,
297-9,406) – ook van onderaf naar boven kijkt. Voor de afzonderlijke werkmaatschappijen geldt, heviger naarmate het drama zich scherper aftekent, een puur survival-instinct: profiterend van de chaotische
gezagslijnen koopt men zich letterlijk ,,in” in investeringen, machineonderdelen en contracten waarvan men weet dat als een en ander in zijn
voile consequenties tot de concerntop is doorgedrongen die concerntop
niet meer terug kan (of zichzelf aan zware boeteclausules opknoopt); in
de wetenschap, vervolgens, dat de concerntop deze demonstratie van
eigen ongemformeerdheid en gezagsverlies weer vertraagd zal doorgeven naar EZ; in de wetenschap, vervolgens, dat deze laatste zijn ongei’nformeerdheid en verlies van houvast op het beleid, weer vertraagd aan
Financien en de Tweede Kamer zal doorgeven, en zo voort en zo verder.
Zo trekt men de fatale wissel op elkaar. Pas uit dit gedwongen huwelijk
tussen opwaartse informatieversluiering en neerwaartse geheimhouding en beperking van aansprakelijkheid, ontstaat enig gevoel voor wat
in Dossier RSVis gaan heten: de wet op het behoud van beleidsillusies.
Gemiste kansen
Daar komt nog iets bij. In beleidsinhoudelijke zin – bovenstaande
schets is nog maar een summiere aanduiding van het onderliggend mechaniek – moet daar het ongebruikt laten van belangrijkeindustriepolitieke optics aan toegevoegd worden. De surrealistische taferelen met
IHC-Gusto – willens en wetens niet benut voor de uitbouw van een
volwaardige offshore-component binnen RSV (met alle gevolgen van
dien voor de overlevingskansen van een RDM en VDM, de latere ROS
die omkwam voor hij opgericht werd) – vormen daar een ontluisterend voorbeeld van. Inzicht in het hoe en waarom van deze tweede
omissie kan alleen ontstaan als men, anders dan PEC die zich strikt tot
RSV wenste te beperken, dieper ingaat op de complexe afruil-operaties
die er met andere ondernemingen zijn geweest (met name IHC; vergelijk de gedetailleerde reconstructie van het verlies voor Nederland van
deze potentiele lucratieve marktsector, Dossier RSV, biz. 184-196, en
voor de manier waarop een historische omissie later als alibi opgewaardeerd wordt, biz. 196-208 en de hoofdstukken VII en VIII. PEC noemt
de affaire Gusto slechts in het voorbijgaan, onder de aan een eenzame
getuige ontleende verwijzing dat de verlieskans in de offshore zo mogelijk nog groter was dan in de grote scheepsnieuwbouw).
Zoals gezegd: eindrapport en bijlagen bevatten een schat aan gegevens. Ze zijn op een voorbeeldig’e wijze in gelid gezet. Maar het parlementaire debat ,,marcheert” pas, als men een stukje van het onderliggende mechaniek – de hardnekkigheid van de handel in illusies – weet
bloot te leggen. Daarvoor is meer nodig dan de procedurevoorstellen
waarmee de Enquetecommissie haar verslag thans afsluit (PEC, biz.
467-7); voorstellen die frappant veel weg hebben van de aanbevelingen/aandachtspunten die een Commissie-Van Dijk najaar 1979 formuleerde, naar aanleiding van een mini-enquete naar de handel en
wandel van het ,,individuele steunbeleid” in Nederland. Het parlement
moet waken voor repeteersteun aan zijn eigen vrome voornemens. Dat
lukt alleen als de Tweede Kamer, conform het herhaalde ve^maan van
de Enquetecommissie aan de RSV-top, haar contact met de werkelijkheid herstelt.
„
Arthur F.P. Wassenberg

1) RSV – Opkomst en ondergang van Rijn-Schelde- Verolme. Verslag van
de Parlementaire Enquetecommissie RSV (1983-1984) – Tweede Kamer,
vergaderjaar 1984-1985, 17817, nr. 16, Staatsuitgeverij, ‘s-Gravenhage.
Hierna kortweg PEC.

2) A.F.P. Wassenberg, Dossier RSV — Schijnbewegingen van de industriepolitiek, Stenfert Kroese, Leiden, 1983.

Auteur