Marko Bos en
Bart van Riel
Directie Economische
Zaken van de SER
“Suddenly, it seems, the sovereign states
are feeling naked. Concepts such as national
sovereignty and national economic strength
appear curiously drained of meaning.†(Vernon
1973). Het thema van economische internationalisering, nationaal soevereiniteitsverlies
en de behoefte aan internationale ordening
leefde al sterk rond 1970. Het leidde bijvoorbeeld tot het streven naar een rechtvaardiger
internationale orde (zie het RIO-rapport van
Tinbergen e.a. in 1976). En ook tot vaststelling van OESO-richtlijnen voor multinationale
ondernemingen (in 1976; in 2000 herzien)
(SER, 2000).
Bij het opbouwen van een internationale
economische rechtsorde zijn sindsdien stukje
bij beetje vorderingen gemaakt. Maar met de
toegenomen interdependentie op vlakken als
economie en milieu is geen gelijke tred gehouden. Er is sprake van een global governance
gap: een kloof tussen de economische en de
politieke globalisering (Molle, 2003). De ironie
wil dat het verzet van anti- of andersglobalisten zich vaak richt op multilaterale instellingen
zoals de WTO die het internationale verkeer
aan spelregels binden waaraan ook de groten
en sterken der aarde zich niet zomaar kunnen
onttrekken (Visser, 2006).
Maessen en Van Seters stellen terecht dat
bedrijven zelf belanghebbenden zijn geworden
bij de aanpak van mondiale vraagstukken.
De grote problemen van deze tijd vragen
inderdaad om creatieve oplossingen door een
bundeling van private, maatschappelijke en
publieke krachten. Maar we moeten wel realistisch blijven over wat van maatschappelijk
verantwoord ondernemen (MVO), en dus van
individuele bedrijven, mag worden verwacht.
Bedrijven kunnen de bovengenoemde global
governance gap niet op eigen houtje sluiten.
Bhagwati (2004) geeft aan dat MVO naast
een positieve dimensie – zoals door innovatie
bijdragen aan de oplossing van milieupro-
reactie
Reactie op: MVO in de
maalstroom van globalisering
blemen – ook een negatieve dimensie heeft.
Daarbij gaat het om een vorm van zelfbinding,
zoals door het onderschijven van codes tegen
misbruik van kinderarbeid. Die zelfbinding
loopt tegen grenzen aan, vooral wanneer
productie in grensoverschrijdende ketens is
georganiseerd. Het is op zich al lastig voor een
bedrijf om dan een ketenverantwoordelijkheid
waar te maken (SER, 2000). Maar als toeleveranciers werken in een land dat zich weinig
gelegen laat liggen aan fundamentele arbeidsnormen – zoals China – wordt het wel heel
moeilijk. Daarom hebben bedrijven belang bij
duidelijke kaders die hun eigen handelen en
dat van hun concurrenten en hun toeleveranciers richting geven en disciplineren. In dit
geval zullen meer internationale druk op China
en een versterking van de ILO nodig zijn.
Nationale overheden moeten we daarbij zeker
niet afschrijven. De stelling van een terugtredende overheid die het aan concurrentie
en marktverhoudingen overlaat de regels van
het spel te bepalen, is veel te simpel (Wolf,
2004). Bovenal is het aan nationale overheden om de multilaterale instellingen en de
spelregels voor het internationale verkeer te
versterken. Daarmee scheppen ze een vruchtbare omgeving voor de verdere ontwikkeling
van MVO wereldwijd.
Literatuur
Bhagwati, J. (2004) In defense of globalisation. Oxford:
Oxford University Press.
Molle, W. (2003) Global Economic Institutions. London:
Routledge.
SER (2000) De winst van waarden, advies 00/11.
Vernon, R. (1973) Sovereignty at Bay. Baltimore: Penguin
Books.
Visser, H. (2006) Neoliberaal, goh wat erg,
Kwartaalschrift Economie, 2006(2), 121–123.
Wolf, M. (2004) Why globalisation works. New Haven,
Conn.: Yale University Press.
ESB
juli 2007
65