Positieve discriminatie in de VS
Positieve discriminatie (‘affirmative action’ in de Amerikaanse terminologie) is ongeveer dertig jaar oud.
De basiswetgeving kwam tot stand in de eerste helft
van de jaren zestig onder Kennedy en Johnson. Het
idee achter deze wetgeving was de overtuiging, dat
het verdringen van het apartheidsstelsel in de Zuidelijke Staten van de VS niet voldoende was om de
ongelijkheid tussen zwarten en blanken te verkleinen
en de onlusten (denk aan Watts in 1965) te beheersen.
En zo kwamen de ambitieuze plannen tot stand
die niet alleen gelijkheid van kansen, maar ook van
resultaten wilden realiseren. Oorspronkelijk was de
doelgroep het zwarte gedeelte van de bevolking en
ging het vooral om banen. Later werden daar talloze
andere ‘minderheidsgroepen’ aan toegevoegd – van
gehandicapten tot vrouwen – en ging het om toegang tot van alles en nog wat. Zodoende is in de
loop der jaren wildgroei ontstaan. Er bestaan nu
meer dan 160 programma’s op het federale niveau,
en daarnaast zijn er talloze andere op lagere niveaus.
Is ‘affirmative action’ te ver doorgeslagen? De
meningen hierover zijn verdeeld, maar feit is dat er
een krachtige ‘tegen-stroming’ op gang is gekomen.
Quota worden steeds meer gezien als discriminatie
tegen blanken (‘reverse discrimination’). De grote
doorbraak – als je dat zo kan noemen – voor de
tegenstanders van positieve discriminatie kwam met
de verkiezingen van november 1994, toen in een
klap deze tegenstanders veranderden van een conservatieve minderheid tot de hoofdstroming in de politick. Affirmative action zal ook zeker een centrale
rol gaan spelen bij de presidentsverkiezingen van
november 1996. Zo heeft de Gouverneur van Californie en kandidaat voor de Republiekeinse nominatie,
Pete Wilson, reeds met een pennestreek een groot
gedeelte van het Californische programma geannuleerd. Naast vele anektotische rampverhalen over
positieve discriminatie die de ronde doen, zijn er
drie hoofdpunten van kritiek:
• affirmative action is een aspirinebehandeling en
doet niets aan de structurele problemen, zoals de
ghetto’s en de wanhopige kwaliteit van de zwarte
openbare scholen;
• quota hebben dikwijls tot gevolg dat de beste
zwarten (de anderen blijven onberoerd) boven
hun niveau worden gehesen, alvorens met een
harde klap terug te vallen. Daardoor wordt het
blanke vooroordeel bevestigd;
• positieve discriminatie blijkt een eerste stap te zijn
geweest naar een ware balkanisering van de politick: elke beleidsmaatregel moet worden versplinterd over talloze groepen en ‘minderheden’.
Er bestonden natuurlijk vanaf het begin twijfels over
affirmative action. Maar tot voor kort vond het blanke establishment dat de baten veel groter waren dan
de kosten. Er was overeenstemming over het feit dat
ESB 13-9-1995
recruteren op onderwijsverdiensten
alleen wel een zeer enge basis is,
niet alleen voor banen, maar ook
voor toegang tot hoger onderwijs.
Verder vond men affirmative action
een vrij marginale zaak, waardoor
slechts een relatief klein aantal blanken naar een andere baan of universiteit moesten omkijken. Daar stond
tegenover dat iets concreets werd
gedaan om een historische fout te
herstellen en een gevoelig politick
probleem aan te pakken. Zolang
het blanke establishment dat zo zag
– en zo lang de stemmen die pleitte
tegen quota en ‘reverse discrimination’ slechts leken te komen uit het
zuidelijke apartheidsgebeid – was affirmative action
niet in gevaar. Dit was de situatie in de jaren zeventig
en tachtig. En zo dachten de meeste mensen dat affirmative action een blijvend onderdeel van het Amerikaanse politieke landschap was geworden.
Maar door de reeds genoemde wildgroei en balkanisering, kreeg affirmative action steeds meer een
ondemocratische reputatie bij alien die er dagelijks
mee in aanraking kwamen. Ook de rampverhalen
trokken de aandacht en werden gegeneraliseerd,
vooral door de blanke middenklasse die er de afgelopen vijftien jaar op achteruit is gegaan en die een
centrale doelgroep is geworden voor alle presidentskandidaten.
Waar het volgens mij op neerkomt is het volgende. Zwart Amerika was en is een wereld apart. Zwart
gelooft niet in het systeem. Ze voelen zich (negatief)
gediscrimineerd, en dat is ook zo. Affirmative action
heeft het aantal zwarten in topbanen verdubbeld en
het aantal geschoolde arbeiders verdrievoudigd. Er
heeft een systematische inspanning plaatsgevonden
om meer zwarten in de economische hoofdstroom te
brengen. Afschafffen van affirmative action zou de
zwart-wit tegenstelling weer vergroten. De excessen
moeten worden gekapt, maar de kern moet worden
behouden.
Maar positieve discriminatie is niet genoeg. Er
moet veel meer worden gedaan om het structurele
feilen van het stelsel weg te nemen. Hier spelen het
het stedelijk- (de ghetto’s) en onderwijsbeleid (kwaliteit van de zwarte lagere en middelbare scholen) een
cruciale en onderbelichte rol. Met deze tweevoudige
aanpak – structured beleid om het feilen te herstellen en affirmative action voor diegenen die niet meer
van dit beleid kunnen profiteren – kan ook cle Amerikaanse economic profiteren. Er is immers een groot
verschil tussen enerzijds het verdelen van de pot en
het werpen van een been naar passieve minderheden, en anderzijds beleid dat hen de kans geeft om
de pot voller te maken, door actieve deelname in de
economische en maatschappelijke hoofdstroom.
L.J. Emmerij