Ga direct naar de content

Pierre de Boisguilbert

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 25 1998

Pierre de Boisguilbert
Aute ur(s ):
Tieben, B. (auteur)
Verb onden aan het ministerie van Economische Zaken.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4180, pagina 920, 4 december 1998 (datum)
Rubrie k :
Erflaters
Tre fw oord(e n):
geschiedenis, van, het, economisch, denken

Strijdend tegen de misstanden van zijn tijd, droeg Boisguilbert (1646-1714) als één van de eersten het principe van het economisch
liberalisme uit. Marktwerking was voor hem niet alleen een mechanisme, maar ook deel van de natuurlijke orde. Achter de
onzichtbare hand vermoedde hij een onzichtbare God.
Vergeten erflaters krijgen automatisch iets tragisch. Dat geldt zeker voor de Franse magistraat Pierre le Pesant, Seigneur de
Boisguilbert (1646-1714). Zijn liberale leer wekte de wrevel van niemand minder dan Lodewijk XIV, die zijn boeken verbood en hem
tot verbanning veroordeelde. Ondanks dit lot heeft zijn werk nooit grote bekendheid gekregen. Dit in tegenstelling tot Vauban wiens
Dîme Royale tegelijk met de werken van Boisguilbert in de ban werd gedaan. Vauban is door Napoleon bijgezet in de église des
Invalides in Parijs met de Dîme Royale als een marmeren monument op zijn graf. Boisguilbert raakte in vergetelheid en werd pas in
het midden van de negentiende eeuw herontdekt als een voorloper van de Fysiocraten en een vroege protagonist van het economisch
liberalisme.
Persoon en werk
Boisguilbert past in een lijn van hervormers die tegen het einde van de zeventiende eeuw steeds luider oppositie gaan voeren tegen het
absolutisme van Lodewijk XIV. Tijdgenoten als Fleury, Fénélon, Vauban, Boullainvilliers, Belesbat en Abbé Saint-Pierre hebben met hem
gemeen dat ze pleiten voor hervorming van het staatsbestel en het belastingsysteem, afschaffing van staatsmonopolies, tolheffingen, inen uitvoerrechten en andere factoren die vrijhandel belemmeren 1. Boisguilbert onderscheidt zich op twee manieren van deze
hervormingsgezinde schrijvers. Hij is een van de meest uitgesproken voorstanders van vrijhandel; het liberale credo ‘laissez-faire’
verschijnt voor het eerst in zijn werk. Daarnaast biedt hij een theoretische verklaring van de economische problemen die Frankrijk in dit
tijdperk teisterden. Deze theorie bevat elementen die de kern van de klassieke politieke economie zouden gaan vormen. Noemenswaardig
in dit verband zijn de bestedingskringloop, arbeidsverdeling als motor van de economische groei, nadruk op geld als ruilmiddel in plaats
van als bron van waarde en een prijstheorie met vraag en aanbod als leidende beginselen 2.
Ondanks deze bijdragen aan de theorievorming is Boisguilbert in de eerste plaats een econoom die in het licht van zijn eigen tijd moet
worden beoordeeld. Zijn denkbeelden over de economische ordening zijn kenmerkend voor het natuurrechtdenken uit de zeventiende
eeuw. Ook zijn politieke denkbeelden kunnen niet los worden gezien van de tijd waarin hij schreef en zijn zelfs in belangrijke mate bepaald
door zijn persoonlijke omstandigheden. Op deze wijze herinnert Boisguilbert ons er nog eens aan dat de ontwikkeling van het
economisch denken geen autonoom proces is geweest, slechts gestuurd door de krachten van de logica en de empirie maar een
historisch proces gestuurd door de krachten van de tijd.
Het liberalisme van Boisguilbert is een reactie op zijn politieke omgeving. Op het moment dat hij zijn eerste werk publiceerde, Le Détail de
la France (1695), was Frankrijk stevig in de greep van het Colbertisme. Colbert had als minister van financiën onder Lodewijk XIV een
systeem van tolheffingen en in- en uitvoerrechten opgezet dat door zijn opvolgers dankbaar werd gebruikt om de oorlogsexpedities en
dure levensstijl van hun vorst te financieren. De financiële en maatschappelijke wanorde die dit beleid veroorzaakte lokte scherpe
kritieken uit. Beroemd zijn de open brieven van Fénélon aan Lodewijk XIV waarin hij de ontberingen van het Franse volk in de meest
zwarte bewoordingen schildert. Reacties als deze creëerden een klimaat voor een tegenbeweging, een die zich richtte op de rechten van
het individu en de vrijheid van handelen en die uiteindelijk uitmondde in de Verlichting van de achttiende eeuw.
Het Colbertisme confronteerde Boisguilbert wel op zeer persoonlijke wijze met de uitwassen ervan. Naast heffingen op handel en
inkomen was de verkoop van openbare ambten een welkome bron van inkomsten. Ook Bois-guilbert heeft op deze wijze de schatkist fors
gespekt. Hij werd gedwongen liefst drie maal voor zijn ambt van ‘lieutenant-général au baillage’ (een soort rechter en openbaar aanklager
tegelijk) in Rouen te betalen. Zijn aversie tegen het corrupte Franse staatsbestel zal hierdoor ongetwijfeld zijn gevoed. Verder kon hij als
magistraat direct waarnemen hoe het belasting- en handelsbeleid van Lodewijk XIV het economisch leven verstoorde. Omzetbelastingen
waren vaak zo hoog dat handel geheel onmogelijk was. Inkomensbelastingen rustten geheel op de landbouw, omdat geprivilegieerde
standen grotendeels van belastingheffing waren vrijgesteld 3. Het verband tussen economische activiteit en de rechtvaardigheid van het
belastingstelsel was op deze wijze snel gelegd.
Zijn ervaringen brachten Bois-guilbert ertoe de Franse economische situatie systematisch te onderzoeken. Dit deed hij in een aantal
werken die tussen 1695 en 1707 zijn gepubliceerd, de meeste anoniem om de censuur te ontlopen. De belangrijkste hiervan zijn, Le détail

de la France, Factum de la France (1707), Traité de la nature, culture, commerce et intérêt des grains (1707), en de Dissertations de
la nature des richesses, de l’argent et des tributs (1707). In grote lijnen presenteren deze werken dezelfde lezing van de Franse
economische situatie: De economie zit in een neerwaartse spiraal. Oorlog en belastingen hebben het besteedbaar inkomen van de
gemiddelde Fransman drastisch aangetast. Als gevolg hiervan is de waarde van de nationale productie sinds 1660 gehalveerd. Dat heeft
het besteedbaar inkomen natuurlijk nog verder verlaagd, maar de noodzaak voor hogere belastingen juist vergroot. Op deze wijze ziet
Boisguilbert de Franse staat zich zelf steeds verder in het moeras duwen.
Visie op de economie
Bovenstaande korte schets geeft aan dat Boisguilbert op zoek was naar de oorzaken van economische welvaart en ontwikkeling. Deze
vraagstelling en zijn uitwerking daarvan plaatsen hem op een lijn met klassieke economen als Cantillon, Quesnay en Smith. Net als de
laatste beschouwt Boisguilbert arbeidsverdeling als de motor van economische ontwikkeling. Hij ontbeert een pakkend voorbeeld als
Smith’s speldenfabriek, maar komt tot dezelfde conclusie: arbeidsspecialisatie stimuleert de productiviteit omdat werknemers een beperkt
aantal handelingen beter leren uitvoeren (Dissertations, blz. 987). Boisguilbert stelt zelfs dat dit proces van arbeidsverdeling de welvaart
tot een maximum zal opstuwen (ibid.).
Arbeidsverdeling stimuleert de ontwikkeling van economische instituties als markten, zo leest men reeds bij Aristoteles in zijn Politica.
Via ruil van goederen raakt men tenslotte productieoverschotten kwijt en kunnen gewenste producten worden aangeschaft. Gelijk
Aristoteles leidt Boisguilbert hieruit de functie van geld als ruilmiddel af. Een algemeen geaccepteerd ruilmiddel verlaagt de
transactiekosten van indirecte ruil op markten en kan zodoende worden opgevat als een sociale conventie (Factum, blz. 888-89,
Dissertations, blz. 975-77). Boisguilbert trapt echter niet in de valkuil van het Mercantilisme dat de edele metalen met waarde gelijk stelt.
Hij benadrukt dat geld als goed geen enkel nut hoeft te hebben en dat ook andere goederen, zoals papier en schelpen, als ruilmiddel
kunnen fungeren.
Op het vlak van de geldtheorie heeft Boisguilbert verder weinig bijgedragen. Hij wijt de prijsstijgingen in Europa in de periode 1600-1700
aan de instroom van goud en zilver uit de Spaanse koloniën (Traité blz. 833), maar stelt niet dat de stijging proportioneel is aan de
verhoogde instroom, zoals de kwantiteitstheorie wil voor een gegeven omloopsnelheid van het geld.
De echte bron van de waarde is dus de productie en ruil van goederen en diensten, zoals Boisguilbert keer op keer herhaalt. Met deze
visie gaat hij aanzienlijk verder dan de Fysiocraten. Voor de Fysiocraten creëert alleen de landbouw een ‘netto product’, omdat daar de
natuur als gratis arbeidskracht als het ware een handje meehelpt. In andere sectoren (handel, nijverheid, dienstverlening) zullen prijzen
nooit structureel de kosten overtreffen. Deze zijn in economisch opzicht ‘steriel’. Boisguilbert ziet echter dat ook in de handel
toegevoegde waarde ontstaat doordat intersubjectieve nutswaarderingen verschillen. Ruil van goederen in het economisch verkeer zal
met andere woorden door alle betrokken partijen als ‘winst’ worden beoordeeld.
In tegenstelling tot de fysiocraten speelt de productiekostentheorie geen grote rol in Boisguilbert’s waardeleer. Hij legt wel een verband
tussen productiekosten en marktprijzen, met name in de landbouw, en lijkt hier zelfs een vorm van marginale analyse toe te passen. Aan
de landbouw wordt verder echter geen bijzondere economische functie toegedicht. Het argument dat prijzen kostendekkend moeten zijn
geldt volgens hem voor alle goederen.
Dit laatste zet hem op het spoor van de macro-economische relatie tussen inkomen en consumptie. Het idee van de bestedingskringloop
die Quesnay in de Tableau Economique visualiseerde treft men reeds bij Boisguilbert 4.
Hij begreep dat vraag en aanbod twee zijden van dezelfde medaille zijn; vragers van het ene goed zijn tenslotte aanbieders van een ander
en vice versa (Factum, blz. 896, Dissertations, blz. 986). Dat maakt de economie in zijn optiek een ‘keten van welvaart’ doordat prijs- en
inkomenseffecten markten van elkaar afhankelijk maken. Het principe van de wet van Say ontgaat hem echter. Vraaguitval in een
specifieke markt zal volgens hem een olievlekwerking hebben en tot onderbesteding op macro-economische schaal leiden, zonder dat
prijsaanpassingen automatisch tot een herstel van het evenwicht tussen geaggregeerde vraag en aanbod leiden. In tegendeel;
Boisguilbert voorziet een cumulatieve neergang van de economie via het causale proces van dalende vraag, dalende prijzen, dalende
productie en dalende inkomens (Détail, blz. 590, Traité, blz. 839, 876-77, Factum, blz.pp. 896-98, Dissertations, blz. 978, 992-98).
Natuurlijke orde en evenwichtstheorie
Opvallend aspect van de bovenstaande redenering is het gebruik van de bestedingskringloop als een evenwichtsconcept. Boisguilbert
gebruikt de term ‘evenwicht’ als een synoniem voor welvaart. Zolang de economie in evenwicht is, werkt de ‘keten van welvaart’ naar
behoren en is het welzijn van de Franse staat gegarandeerd.
Evenwicht is voor Boisguilbert een begrip dat is ontleend aan het natuurrecht. Die, van oorsprong theologische, doctrine stelt dat het
universum een door God gecreëerd stelsel van natuurwetten vormt 5. Kenmerk van dit stelsel is dat het in essentie ontworpen is om het
welzijn van alles dat zich naar deze natuurwetten voegt te bevorderen. Indien de staat zich onthoudt van ingrijpen in de economie,
gehoorzaamt de economie aan de wetten van de natuur en zal de onzichtbare hand van de concurrentie markten in evenwicht brengen en
een zo hoog mogelijke welvaart garanderen. Door actief in te grijpen heeft de Franse staat echter de gunstige werking van deze wetten
voor de economie verstoord: bestedingen volgen niet langer hun natuurlijke loop en markten zijn uit evenwicht gebracht. Alleen
opheffing van prijscontroles, quoteringen en heffingen op de handel, aangevuld met een rechtvaardige inkomensbelasting, kunnen
volgens Bois-guilbert dit natuurlijk economisch evenwicht herstellen.Zijn pleidooi voor ‘laissez-faire la nature’ moeten we dan ook
letterlijk nemen.
Het buitenland als stabilisator
In het werk van Boisguilbert treft men prachtige voorbeelden van het natuurrechtdenken. Hijvergelijkt de handel met de loop van de
rivier de Rhône (Traité, blz. 870). Het waterpeil in deze rivier wordt gestabiliseerd door een natuurlijk reservoir, het meer van Genève. Ook
de economie kent volgens hem natuurlijke reservoirs die de loop van de handel stabiliseren, bijvoorbeeld vraag en aanbod uit het

buitenland. Zoals kanalisering van rivieren het risico op overstromingen kan verhogen, zo zou een verbod op in- en uitvoer markten
instabiel maken, betoogt Boisguilbert. Met name op de graanmarkt kunnen inelastische vraag en speculatiedrift van de tussenhandel
zorgen voor sterke fluctuaties in de graanprijs, zeker als bijvoorbeeld het gerucht van een mislukte oogst de ronde gaat doen (ibid., blz.
860-861). Zelfs een geringe verandering in het aanbod kan de ‘balans’ tussen vraag en aanbod al doen doorslaan in de richting van een
prijsstijging. Die prijsstijging zal echter onmiddellijk aanbod uit het buitenland aantrekken waardoor het prijspeil weer kan zakken naar het
oorspronkelijk niveau. Optimistisch schrijft Boisguilbert dat het zicht van een buitenlands zeil in de haven al voldoende zal zijn om de
paniek op de markt tot bedaren te brengen (‘une espèce de miracle”). Maar dan moet handel met het buitenland natuurlijk wel mogelijk
zijn.
Besluit
Hiermee is de cirkel rond. Als magistraat wordt Boisguilbert geconfronteerd met de schadelijke uitwerking van een onrechtvaardig
belastingsysteem en heffingen op de handel en het economisch leven. Geef mensen de vrijheid zelf economische beslissingen te nemen
en zij zullen, gedreven door eigenbelang, geheel onbedoeld, ook het algemeen belang bevorderen. (Dissertations, blz. 991). Dit is de kern
van wat Smith later de ‘onzichtbare hand’ van de concurrentie zou noemen. Boisguilbert leert ons iets over de achtergrond van dit idee
dat centraal staat in het economisch liberalisme. Hedendaagse discussies over marktwerking lopen grotendeels langs de
methodologische richtsnoeren van het logisch positivisme, dat deductie en empirische toetsing benadrukt. Voor de grondleggers van
het economisch liberalisme was vrijhandel echter in de eerste plaats een normatief beginsel. Markten tenderen naar evenwicht omdat de
natuur nu eenmaal een ordelijk verloop kent. Uiteraard kreeg dit uitgangspunt in de klassieke economie van Smith en Ricardo ook een
analytische onderbouwing in de arbeidswaardeleer. De onzichtbare hand is voor Boisguilbert echter als een verborgen God; ‘le Dieu
caché’. Voor de hedendaagse economiebeoefenaars zou het nuttig zijn de normatieve oorsprong van evenwichtsbegrippen met het
bijvoeglijk naamwoord ‘natuurlijk’, in het achterhoofd te houden.

1 J.J. Spengler, Boisguilbert’s economic views vis-à-vis those of contemporary réformateurs, in: History of Political Economy, vol. 16:1,
1984.
2 Het volledige werk van Boisguilbert vindt men in Pierre de Boisguilbert ou la naissance de l’economie politique, Institut National
d’Etudes Démographiques (INED), Parijs, 1966. De werken waarnaar in dit artikel wordt verwezen, vindt men in vol. II van deze bundel.
3 Uitvoerige besprekingen van de uitwassen van het belastingsysteem treft men in Détail, blz. 591-617 en het pamflet Mémoire sur
l’assiette de la taille et de la capitation, in INED vol. II, blz. 663-740
4 J.Molinier, L’analyse globale de Boisquilbert ou l’ébauche du Tableau Economique, in: INED vol. I, blz. 85 -100
5 Het klassieke werk over de geschiedenis van dit idee is A.O. Lovejoy, The great chain of being, New York, 1960. Over de invloed van
het natuurrechtdenken op de ontwikkeling van de economisch e theorie, zie C.M.A. Clark, Economic theory and natural philosophy,
Elgar, 1992.

Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur