.tu Conraiit
Overlegdemocratie
functioneert niet meer
A. F. VAN ZWEEDEN
Ons nationale overleginstituut, de Sociaal-Economische Raad, voelt zich steeds
meer op een zijspoor gezet door een regering die zich te weining aan zijn adviezen
gelegen laat liggen. De voorzitter van de
SER, dr. J. W. de Pous, heeft de ministerpresident een brief op poten gestuurd. In
augustus zullen hij en zijn twee medebestuursleden, Kok en Van Veen, hun grieven met de premier bespreken. Het is niet
voor het eerst dat de SER zich beklaagt
omdat hij zich in zijn belangrijkste functie,
het adviseren over sociaal-economische
besluiten, voelt aangetast. Veel vaker waren er in de raad klachten te horen over adviesaanvragen die te laat waren ingediend
om nog een behoorlijke behandeling mogelijk te maken en over adviezen die de politieke besluitvormers naast zich neer legden. Die klachten doen zich zo vaak voor
dat de vraag rijst of de politieke besluitvorming en de advisering van de SER nog wel
met elkaar sporen.
In april 1980 maakte Bram Peper, toen
pas benoemd tot kroonlid van de SER, in
een interview met NRC Handelsbladenkele opmerkingen over het functioneren van
de raad die nog steeds actueel blijken te
zijn. Hij constateerde toen dat de SER de
laatste jaren bij de beleidsvorming op een
zijspoor was gezet, hetzij door zich zelf,
hetzij door de regering. ,,De tegenstellingen binnen de raad en de noodzaak om snel
beleid te maken verminderen het gewicht
van de SER.” Hij voegde daaraan toe dat
het harmoniedenken dat aan de SER ten
grondslag ligt, zich slecht verdraagt met de
bestaande uiteenlopende opvattingen.
,,Dat wordt wel vergoeilijkt, maar het gevolg is toch dat de beleidsadvisering aan de
regering minder effectief is. Je moet je afvragen”, aldus Peper, ,,of de belangrijkste
functie van de SER — het vormen van
opinies door discussie — niet aan het eroderen is.” Daarom zag hij de raad als een
instituut van de jaren vijftig dat niel zo veranderd is dat het toegesneden is op de problemen van de jaren tachtig.
Peper refereerde daarbij aan het advies
dat de SER toen over eigen taak, samenstelling en werkwijze had uitgebracht. Bij
de bespreking van dat advies in de raad zei
De Pous in zijn slotwoord dat de SER na
zich kritisch op zijn eigen functioneren te
hebben beraden het ,,etiket van de jaren
vijftig” had vervangen door dat van een
ESB 13-7-1983
..instituut van de jaren tachtig”. Hij meende dat er een maatschappelijke consensus
moest komen over het sociaal-economisch
beleid op middellange termijn. Opmerkelijk in het licht van de discussie van vandaag was zijn uitspraak dat ,,inkomensbeleid inzake inkomensbeheersing en inkomensspreiding op louter wettelijke basis,
zonder medewerking van de sociale partners, inclusief een brede achterban, geen
duurzaam resultaat kan hebben.” Ook in
zijn recente brief aan Lubbers schrijft De
Pous dat het bij uitvoering van ingrijpende
maatregelen van groot belang is dat daarvoor een maatschappelijk draagvlak aanwezig is.
Hoezeer de voorzitter van de SER daarin
ook gelijk heeft, het feit blijft dat de snelle
besluitvorming die het voeren van sociaaleconomisch beleid in deze tijd vereist, zich
moeilijk verdraagt met het proces van
opinievorming in de raad dat nog altijd het
tempo van de jaren vijftig aanhoudt. Het is
niet alleen een kwestie van tempoverschillen. want ook de SER kan, als het moet,
vrij snel werken, zoals bij de behandeling
van enkele spoedadviezen is gebleken. Ik
denk dat de overlegcultuur die wij na de
oorlog hebben opgebouwd niet is opgewassen tegen een permanente economische
noodtoestand. De politick kan niet meer
wachten totdat sociale parners en kroonleden klaar zijn met een beleidsadvisering
waarin vaak sterk uiteenlopende standpunten zover met elkaar verzoend zijn dat
er althans op hoofdpunten compromisteksten kunnen worden samengesteld. Wanneer De Pous stelt dat er pas goede en
duurzame besluiten kunnen worden genomen als die kunnen steunen op een brede
achterban van de sociale partners, legt hij
tegelijk ook de zwakke pick bloot.
De sociale partners — in het bijzonder
de vakbeweging — hebben van hun achterban geen mandaat om te adviseren over
verlaging van inkomens, vermindering van
sociale uitkeringen en beperking van uitkeringsrechten. Het is gemakkelijker consensus te bereiken over ,,meer” dan over
,,minder”. In de jaren van opbouw van de
verzorgingsstaat kon een SER dan ook redelijk goed functioneren. De inheriting van
de verzorgingsstaat was zelf de vrucht van
een historisch compromis tussen de politieke en maatschappelijke hoofdstromingen in dit land. In mijn vorige column heb
ik het zelfs niet ondenkbaar genoemd dat
over een hervorming van het sociale-zekerheidsstelsel opnieuw een compromis zal
worden gevonden. De opvatting dat de
SER niet is toegerust op de problemen van
de jaren tachtig, waarin juist dit soort besluiten moeten worden genomen, is daarmee niet in strijd.
De vraag is of een dergelijk compromis
in de SER kan worden gevonden. De belangengroepen die hier namens het bedrijfsleven een standpunt zullen moeten
formuleren dat enig houvast biedt voor de
politieke besluitvorming, klampen zich te
veel aan eigen posities vast. Een belang
hebben werkgevers en werknemers wel gemeen: de sleutelrol die het bedrijfsleven
moet blijven vervullen bij de uitvoering
van de sociale zekerheid. Op basis van dit
gemeenschappelijk belang zullen hervormingsvoorstellen worden afgewezen die in
strijd zijn met de verzekeringsgedachte en
die afwenteling van verlaging van uitkeringsrechten op het bedrijfsleven mogelijk
maken. Ik denk dat de ingrijpende wijzigingen die onze verzorgingsstaat moet ondergaan om te overleven afhankelijk zijn
van politici. Of zoals J. J. Vis in zijn essay
Maatschappelijke erantwoordelijkheid in
stroomrersnelling schrijft: ,,Er is een
nieuw politiek elan nodig (hoe afgezaagd
dat ook klinkt), want alleen de politiek zal
het draagvlak kunnen leveren voordiep ingrijpende hervormingen. Ambtelijke en
andere deskundigen kunnen suggesties
doen, maar het zal afhangen van de politici
of ze werkelijkheid worden. Want alleen zij
zijn in staat de onmisbare publieke steun te
mobiliseren.” Dit essay is te vinden in de
bundel opstellen die het Sociaal en Cultureel Planbureau door enkele ter zake kundigen van naam heeft laten samenstellen
onder de titel De nadagen van de ver:orgingsstaat. De Overlegdemocratie die
steunt op de dialoog van belangengroepen,
met (soms) corrigerende of apaiserende inbreng van deskundigen (onafhankelijke leden van overlegorganen), is waarschijnlijk
niet in staat het maatschappelijke draagvlak te mobiliseren voor een ontmanteling
van een verzorgingsstaat die in zijn nadagen naar een volledige verzorging op een
maximaal niveau is gaan streven. De vraag
is nu aan de orde, of het mogelijk is een
verzorgingsstaat op maat te maken waarin
een basissysteem van sociale zekerheid en
verzorging bestaat dat ook op den duur
houdbaar en financierbaar is.
A. F. van Zweeden
621