Ga direct naar de content

Industriebeleid à la française

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 6 1983

Plan necrgclegde indicaties te handclcn.

Industriebeleid
a la frangaise

De gedachte is via het Plan aanvullende informatie te verschaffen, waardoor de
marktpartijen beslissingen kunnen nemen
die leiden tot een betere allocatie van de
produktiemiddelen.
Na 1945 zijn acht Nationale Plannen gemaakt 6). Het IXde, het eerste Plan van de
regering Mauroy. is in voorbereiding
(1984-1988). De Plannen. alsmede het
daarin passende industriebeleid, hebben in
de loop der jaren grote veranderingen doorgemaakt. De eerste drie plannen worden

DRS. F. J. BURINK* – DRS. J. GROENEWEGEN**

..Lex orientations donneex auront plus d’importance pour I’avenir que lex erreurx de
gesiion courante” (Pierrc Masse, L’Expansion (interview), 8-21 april 19K3I.

Inleiding

Het naoorlogse industriebeleid

Westerse economieen verkeren in grolc
problemen. De aanpassing van hun industriele structuren aan de veranderende omstandigheden verloopt stroef. De schokken
van de olieprijsstijgingen en de opkomst
van de ..newly industrializing countries”
hebben het de oude industrielanden niet
gemakkelijk gemaakt. Een proces van deindustrialisatie heeft zich ingezet dat door
middel van een industriebeleid zou kunnen
worden gekeerd 1).
Het Frankrijk van na mei 1981 neemt
wat de aanpak van de economische problemen betreft een opvallende positie in:
naast een generiek macrobeleid van een
..relance” en later een ..rigueur” 2). wordt
gepoogd een op de industrie gericht sectorstructuurbeleid van de grand te tillen met
een vergrote genationaliseerde sector als
motor. Hoewel na de overwinning van de
socialisten de nadruk valt op de verandering in het beleid. worden in het huidige regeringsbeleid ook lijnen uit het verleden
doorgetrokken. De indicatieve planning,
de politiek van de ,,grands programmes”
en de plaats van de genationaliseerde ondernemingen zijn elementen die in de
Franse industriepolitiek steeds een belangrijke rol hebben gespeeld. De verandering
steekt onzes inziens in de wijze waarop de
socialistische regering poogt de drie genoemde elementen tot een gei’ntegreerd gelieel te smeden.
In het navolgende bespreken wij de naoorlogse industriepolitiek, zoals die in het
stelsel van indicatieve planning gestalte
kreeg. Daarna gaan wij in op de problemen

Het industriebeleid in het naoorlogse
Frankrijk is gevoerd in het kader van de zogenaamde indicatieve planning: een economische orde waarin het marktmechanisme wordt aangevuld met een specifieke
vorm van planning. De Franse planners
poogden de marktonzekerheid 3) te verminderen door het invoegen van nieuwe
economische organisatievormen in de
markteconomie 4). De planners waren van
mening dat het marktmechanisme met de
prijs als informatiedrager niet in staat is de
plannen van de marktpartijen zodanig op
elkaar af te stemmen dat in de toekomst
aanvaardbare evenwichten resulteren. De
prijs geeft geen informatie over toekomstplannen. tenzij sprake is van zogenaamde
toekomstmarkten 5). Bij gebrek aan dergelijke markten in de economische werkelijkheid vindt afstemming van de plannen achteraf plaats: een proces dat gepaard kan
gaan met kostbare kapitaalvernietiging.
werkloosheid, inflatie. of andere symptomen van onevenwichtigheden. In Frankrijk is na 1945 gepoogd de veelal kostbare
afstemming ex post van vraag en aanbod te
vervangen door een coordinate ex ante
van de plannen van de marktpartijen. met
name van de investeringsplannen. Gepoogd is in zogenaamde moderniseringscommissies onder leiding van het ..Commissariat General du Plan’ (CGP) tol een
informatie-uitwisselingsproces te komcn.
resulterend in een coherent plan waarin
voor elke sector van de economic wordt
aangegeven welk toekomstig evenwicht
van vraag en aanbod mag worden verwacht. Door partijen te vragen wat zij bij
bepaalde prijzen zullen vragen en aanbieden, kan het CGP toekomstige onevenwichtigheden constateren. Gelijkeen ,.veilingmeester” speelt het CGP die informatie
terug naar de marktpartijen. net zolang
totdat evenwichten resulteren. Ex ante
worden op die wijze per sector de evenwichten ..vastgesteld” en neergelegd in een
indicatief plan. ..Indicatief” omdat het
CGP de ondernemers geen opdrachten verstrekt zoals in een centraal geleid stelsel.
maar hen vrij laat op basis van de in het

waarmee de Franse economic vooral sedert

1973 kampt en wij bespreken beknopt het
antwoord van de regeringen onder president Giscard en gaan uitgebreider in op het
beleid onder president Mitterrand. Tot slot
gaan wij kort in op de kans van slagen van
het Franse experiment, gelet op de smalle
financiele marges en de problemen die zich
kunnen voordoen bij het invoegen van
planningselementen in een economische

orde waarin de markt geacht wordt een belangrijke coordinatieve taak te blijven vervullen.
622

* Werkzaam op de afdeling Economisch Ondcrzoek van de Algemenc Bank Nedcrland te Amsterdam.
** Werkzaam op de Erasmus Universiteit Rotterdam. Het artikel is op persoonlijke titel geschreven.
I ) In de discussie over het industriebeleid komcn
een aantal begrippen aan de orde die wij aan dc
hand van G. Weijers, Inilustriepoliliek, Alphen.
1982, als volgt definieren: Generiek .tiriieiiinrheIcicl richt zich op de economische structuur zonder dat wordt gediflerentieerd naar sectoren, regio’s en onderncmingsgrootte. Specifiek sirucluurheleiil richt zich wel op bepaalde sectoren of
ondernemingen, waarbij in de literatuur veelal
een onderscheid wordt gemaakt tussen sectorstructuurbeleid, dat plaatsvindt vanuit een
,,overall visie” op het geheel van sectoren van
een land, alsmede op de samenhang tussen die
sectoren enerzijds en anderzijds het sectorbeleid.
Dat laatste is gericht op het realiseren van overheidsdoelstellingen binnen een bepaalde sector.
..Het generieke en specifieke structuurbeleid. dat
zich richt op de industriele sector, kan worden
omschreven als de industriele structuurpolitiek
of kortweg als industriepolitiek” (idem, biz. 19).
2) In eerste instantie werd de consumpticvc
vraag gestimuleerd door het minimumloon en de
sociale uitkeringen te verhogen conform de socialistische verkiezingsbeloften. Na de tweede
devaluatie van de Franse frank in juli 1982 werd
gedurende vier maanden een inkomens- en prijsstop ingevoerd ten einde de inflatie op het niveau
van de handelspartners te brengen. Na de derde
devaluatie in maart 1983 is een vergaand versoberingsbeleid ingevoerd dat vooral als doel hecft
de grote externe tekorten te verminderen.
3) In de theorie van de indicatieve planning is
het onderscheid tussen markt- en omgevingsonzekerheid van groot belang. Omgcvingsonzekerheid betreft facloren waar geen van de economische actoren kennis van kan hebben, zoals b.v.
veranderingen in preferenties, technologischc
ontwikkelingen. klimatologische veranderingcn
enz. Deze vorm van onzekerheid kan dan ook
niet m.b.v. economische organisatievormen worden uitgeschakeld in tegcnstelling tot de marktonzekerheid: hierbij gaat het om de onbckendheid bij de ene partij met het toekomstig gedrag
van de andere partij. Als b.v. een staalproducent
de volgende maand een ton staal aanbiedt voor
een bepaalde prijs, hoeveel zullen de autofabrikanten dan afnemen? Vgl. J. E. Meade, The controlled economy, 1971.
4) Het is hier niet de plaats uitgebreid in te gaan
op de theorie van de indicatieve planning. Wij
verwijzen naar: M. Cave en P. Hare. Aliernaiire
approaches lo economic planning. Hong Kong,
1981; S. Estrin en P. Holmes, French planning
in theory and practice, Londen, 1983.
5) In het kader van de algemene evenwichtstheorie zijn modellen uitgewerkt waarin voor elk
economisch goed een toekomstmarkt bestaat,
waar op tijdstip to evenwichten tot stand kunnen
komen voor de voorliggende perioden. Zie Meade. op. cit.
6) IstePlan: 1947-1953, Ilde: 1954-1957, Hide:
1958-1961. IVde: 1962-1965, Vde: 1966-1970,
Vide: 1971-1975. en het Vllde: 1976-1980. Het
VHIste Plan is in 1981 vervangen door het Interimplan 1982-1983. Het IXde Plan zal de periode 1984-1988 bestrijken.

gekenmerkt door de afstemming van de investeringen op elkaar in zes basissectoren
op basis van een open en intensieve consultatie en ..concertation” in de moderniseringscommissies. Coherentie tussen de

sectoren kon in principe worden bereikt
door het afgrenzen van de Franse economic
van buitenlandse concurrence. Door beheersing van de financieringsmiddelen 7)
kon de regering een specifiek industriebeIcid voeren, gericht op het bereiken van
evenwichten op de markten voor basisprodukten. Met de toetreding tot de EG werd
de Franse economic opengebroken, waardoor de indicatieve planning en het daarin
passende industriebeleid fundamenteel
van karaktcr vcranderdc 8). ..Far from
aiming for near self-sufficiency via coherence among sectors, the new problem was

aantal sectoren. ondcrnemingen en produkten waardoor het opstellen van een indicatief Plan aanmerkelijk ingewikkelder is
dan in de eerste jaren na de oorlog.
Met de verandering van het karakter van
de indicatieve planning, verandert ook het
industriebeleid. De industriepolitiek in de
jaren zestig wordt in toenemende mate gekenmerkt door een generiek beleid, dat
voornamelijk tot doel heeft de concentratie

in het bedrijfsleven te bevorderen. Van

houd te geven. Het kader. waarbinnen in
de eerste jaren na de tweede wercldoorlog
een consistent industriebeleid kon worden
gevoerd, verdween dus in de loop van de jaren zestig en er werd geen nieuw kader voor

in de plaats gesteld. De sectorale planning
maakte plaats voor macro-economische
projecties en het diepgaande informatieuitwisselingsproces werd ingeruild voor
een technocratische discussie in kleine
kring. In de jaren zeventig kwam daar het
prevaleren van het korte-termijnconjunctuurbeleid boven het lange-termijnstructuurbeleid bij. We zien dus dat het industriebeleid zich van een specifiek beleid gebaseerd op een sectorstructuurplan ontwikkelde tot een generiek beleid aangevuld
met interventie ad hoc in ,.grandioso-projecten”.

concentratiebevordering op grond van
nauwkeurige analyse van de verwachte
ontwikkelingen op de wereldmarkt en van
de kansen van de Franse industrie was geen
sprake 13). De redenering loopt zo dat opening van de grenzen een sterke concurrentiepositie vereist en dan is grootschaligheid
noodzakelijk.
Met het veranderen van de aard van de
indicatieve planning en van het industriebeleid. verliezen ook de vlak na 1945 gecreeerde organisatievormen hun betekenis.
De moderniseringscommissies functioneren steeds moeizamer en worden uiteindelijk vervangen door een ..Industriecommissie”. Naast het genoemde generieke beleid
worden ook enkele sectorplannen gelanceerd (machinebouw, chemie, telecommunicatie, elektronica). Uit onderzoek blijkt
echter dat het merendeel van de financiele
steun juist naar andere sectoren is gegaan
(staal. scheepsbouw). In plaats van een
consistent specifiek industriebeleid geba-

7) Zo zijn na 1945 drie grote nationale banken

seerd op een ,,overall-visie”, is sprake van

genationaiiseerd en werd de Marshallhulp via de
overheid besteed. Het Fonds de Developpcment
Economique et Social was een van de bclangrijkste overheidsorganen om middelen naar de In-

groei van het bruto nationale produkt meer
dan 0,5% achter bij de geplande ontwikkeling, dan neemt de regering stimulerende
maatregelen; stijgt de inflatie 1% sneller
dan gepland, dan neemt de regering conjunctuurremmende maatregelen. De prioriteiten van het regeringsbeleid gaan een
belangrijke indicatieve rol spelen voor de
marktpartijen 10). Er wordt een klimaat
geschapen dat Lowe wel eens heeft aangeduid als ..prestabilized harmony” 11): de
verwachtingen van marktpartijen worden
door de prognoses gestabiliseerd en in een
bepaalde richtinggestuurd. De invloed van
het Plan op die verwachtingen en daardoor
op de economische ontwikkeling is niet exact aan te geven. maar algemeen is de opvatting dat die invloed beduidend is ge-

een ad-hoc-beleid. Enerzijds stroomt geld
naar in nood verkerende ondernemingen,
waarbij eerder sprake is van een politieke
argumentatie dan van een economische,
anderzijds lanceren de regeringen van na
president De Gaulle (vanaf 1969) zogenaamde ,,Grands Programmes”. Bekend
zijn het ..Plan Calcul” voor de elektronische industrie, ..Concorde” in de luchtvaart en de ontwikkeling van de nucleaire
energie. De ..Grands Programmes” zijn
vormen van specifiek industriebeleid.
waarbij de regering vergaand in het marktmechanisme intervenieert. Kenmerkend is
het willekeurige karakter van die projecten: zij zijn niet geselecteerd op grond van
een de gehele industriele sector omvattend
plan, maar berusten op min of meer toevallige (prestige)overwegingen 14).
In de tweede helft van de jaren zeventig
wordt de roep om een consistent generiek
en specifiek beleid steeds luider 15). Belangrijke onderzoeksinstituten worden opgericht, zoals het CEPII 16), dat tot taak
krijgt te onderzoeken welke ontwikkelingen op de wereldmarkt zijn te verwachten
en hoe de kansen voor de Franse industrie
liggen. Echter. een consistent, op zulk onderzoek gebaseerd beleid blijft ook daarna
uit. Een daartoe benodigd sectorstructuur-

weest 12).

plan ontbreekt, hetgeen niet alleen kan

Hoewel het Vierde Plan in zijn ontstaansproces en inhoud beantwoordt aan
het ideaalbeeld van indicatieve planning
van Masse, blijkt de openheid van de economie de realisatie van het plan parten te
spelen. De macroprojecties gaan na 1965
het karakter van de plannen bepalen ten
koste van het coherente structuurbeeld.
Van belang is ook het gestaag toenemend

worden verklaard uit de verandering van
het karakter van de indicatieve planning.

to aim for sclcclixc niploxment ol resour-

ces in industries and products where investment had the highest potential return.
Selectivity rather than coherence had become the basic problem at the industry,
branch and company level” 9), stellen
McArthur en Scott.
De vervanging van coherentie door selectiviteit plaatst de planningsinstituten
voor problemen, in die zin dat zij niet zijn
toegesneden op het formuleren van prioriteiten op basis van efficiency-maatstaven.
In een open economic is het niet meer mogelijk noch noodzakelijk sectorplannen te
ontwikkelen die in overleg met het ,,Commissariat du Plan” zodanig worden bijgestuurd dat een coherent nationaal plan
ontstaat. Met behulp van econometrische
modellen worden projecties opgesteld
waarin de verwachte en gewenste ontwikkeling van een aantal voor de marktpartijen belangrijke macro-economische va-

riabelen worden geschetst. Binnen bepaalde grenzen mocht de feitelijke ontwikkeling afwijken van de geplande. Werd een
onder- of bovengrens overschreden. dan
gingen de ..clignotants” branden en zou de

regering bijsturen. Blijft bij voorbeeld de

ESB 13-7-1983

Van groot belang is ook de politieke aflceer
van de regeringen onder de presidenten

Pompidou en Giscard van een planmatige
begeleiding van het marktproces. Er is geen
enkele serieuze poging ondernomen de indicatieve planning een aan de veranderende omstandigheden aangepaste nieuwe in-

De huidige industriele problematiek

In de jaren zestig maakt de Franse economic grote veranderingen door. De groei
van het bruto nationale produkt bedraagt
in de periode 1965-1973 gemiddeld 5.3%
en de openheid van de economic neemt
sterk toe 17). In verband daarmee verandert ook de structuur van de export: het

dustrie le sluizen.

8) Dat betekent niet dat Frankrijk voor 1958
geen buiteniandse handel kende. Wel dat de export in het Plan werd opgenomen voor zover dat

nodig was voor de betaling van de noodzakelijke
geachte import. Zie B. Balassa, The French economy under the Fifth Republic, 1958-1978, in:
W. Andrews en S. Hodman, (red.) The fifth republic at twenty. New York, 1981.
9) J. McArthur en B. Scott, Industrial planning
in France. Cambridge, 1969.
10) Pierre Masse, de commissaris van het CGP
die de taak had de indicatieve planning aan de
open economic van de jaren zestig aan te passen,
schrijft: ,.La notion de trajectoire centrale assortie d’escarts acceptables introduite au cours des

annees soixantes, avail 1’avantage de permettre
aux entreprises de situer leur choix dans une vision coherente mais approximative de 1’evolu-

tion de 1’ensemble de 1’economie”, in: Repenser
le Plan?, Revue Economique, September 1980.

11) A. Lowe, On economic knowledge, towards
a science of political economics. New York.
1977.
12) J. Carre, P. Dubois en E. Malinvaud, La
crois\ance Francai.ie, Parijs, 1972.
13) Zie Estrin en Holmes, op. cit., hoofdstuk 7.
14) A. Le Pors en J. Prunet, Les ,,transferts” entre 1’etat et 1’industrie, Economic el Slalisliqiie,
nr. 66, 1975, biz. 23-29.
15) In het VHde Plan wordt de coordinate van
het industriebeleid in handen gelegd van het Ministerie van Industrie. Het CGP vervult dan ook
• omcieel geen coordinerende beleidsrol meer.
Eerste minister Barre laat het ministerie een lijst
opstellen van sectoren die goede perspectieven
op de wereldmarkten hebben. Ondernemingen in
die sectoren kunnen rekenen op tijdelijke steun
op contractbasis. Geen ondersteuning meer van
de ..canards boiteux”, maar versterking van de
concurrentiepositie op de Internationale markt is
dan het industriepolitieke credo.

16) CEPII betekent,,Centre d’Etudes Prospectives et d’lnformations Internationales”.
17) Zie Balassa, op. cit.

623

aandeel van de investerings- en van de
duurzame consumptiegoederen stijgt beduidend, dat van de intermediaire en nietduurzame goederen daalt 18). Hoewel na
de eerste oliecrisis van 1973 voor iedereen
duidelijk wordt dat Frankrijk wordt geconfronteerd met ernstige economische problemen, blijkt uit sectorstudies dat de negatieve ontwikkeling zich reeds aan het
eind van de jaren zestig heeft ingezet 19).

De relatief hoge en aanhoudende inflatie
en het grote tekort op de betalingsbalans
zijn symptomen van problemen in de economische structuur. met name in de industriele sector. Kort gezegd komt het erop
neer dat in Frankrijk de industriele structuur zich sedert de tweede helft van de jaren zestig onvoldoende heeft aangepast aan
veranderende omstandigheden op de wereldmarkt. Twee relaties zijn in deze van
belang:
— de inkomenselasticiteit van de vraag

naar importgoederen: de relatie tussen
de groei van het bruto nationaal produkt en de import;
— de verhouding tussen die inkomenselasticiteit en de elasticiteit van de export.
Die verhouding geeft het effect aan van
de groei van het bruto nationale pro-

dukt op de betalingsbalans, onder de
veronderstelling dat het bruto nationale
produkt van het betreffende land even
snel groeit als de wereldeconomie.

Aglietta, Orleans en Oudiz leggen een
verband tussen genoemde inkomenselasticiteit en de specialisatie-indicator van Lafay 20). De gedachte is dat een land dat
zich in bepaalde sectoren heeft gespecialiseerd en zich een sterke positie op de wereldmarkt heeft verschaft, een toename

van de vraag op de wereldmarkt vertaald
zal zien in een toename van de vraag naar
haar produkten (relatief hoge inkomenselasticiteit van de export). Als de binnenlandse vraag aantrekt kan de binnenlandse
industrie een relatief groot deel voor haar
rekening nemen (relatief lage inkomenselasticiteit van de import). De ondernemingen kunnen winsten realiseren, waarmee investeringen in proces- en produktinnovaties kunnen worden gefmancierd.
Door de innovaties stijgt de produktiviteit
en wordt het produkt verbeterd: de concurrentiepositie wordt versterkt. In dat geval wordt gesproken van een ..cercle \’crtiieiix”; een deugdzame cirkel. ,,Deugdzaam”. omdat die categorie landen een relatief onafhankelijk economisch beleid kan
voeren. Als in het geval van onderbezetting
van de produktiecapaciteit de weg van de
stimulering wordt gekozen, dan manifesteert die inkomensstijging zich in een vergrote vraag naar binnenlandse produkten.
waardoor de onderbezetting inderdaad kan

afnemen. Een sterke munt is voor landen
met een deugdzame cirkel niet zo’n probleem omdat de prijs van de import dan relatief laag is. hetgeen de inflatie drukt.
Daardoor kan de loonkostenstijging en de
stijging van de prijzen van de intermediaire
goederen beperkt blijven. De sterke munt
kan de prijs op de buitenlandse markt omhoog stuwen, maar door de rem op de binnenlandse prijsstijging kan dat effect be624

perkt blijven. Bclangrijker is de sterke positie van dc ondernemingen van het ..cercle
vertueux”-land op de wereldmarkt door dc
voortdurende innovatie. Een (tijdelijke)
hoge prijs als gevolg van een sterke munt
belemmert de export niet op de wat langere termijn.
Landen met een ..cercle vicieux”. waartoe ook Frankrijk behoort. zijn slechter af.
Zij worden gekenmerkt door een verouderde produktiestructuur. hetgeen zich uit in
een relatief hoge importelasticiteit en een
relatief lage exportelasticiteit. Wordt de
binnenlandse vraag gestimuleerd. dan resulteert dat in een verslechterende betalingsbalans. Stijgt de vraag op de wereldmarkt, dan zal een ,,cercle-vicieux”-land
slechts in beperkte mate kunnen meeprofiteren. De ondernemingen met hun verouderde produktiecapaciteit staan op de Internationale markt onder hevige druk. De
prijzen laten hen geen winstmarge, waar-

door de financiele middelen voor kostbare
investeringen ontbreken. Pogingen van de
ondernemers de prijs op de binnenlandse
markt op te schroeven, worden na verloop
van tijd langs twee wegen afgestraft: enerzijds stijgen de produktiekosten door de
loon-prijsspiraal, anderzijds neemt de penetratie van buitenlandse ondernemingen
op de binnenlandse markt toe 21). Omdat
de financiele middelen ontbreken blijven
de investeringen uit, de ontwikkeling van
de arbeidsproduktiviteit raakt achter, de
geringe winstmarges worden verliezen en
zo wordt een neerwaartse beweging inge-

zet. De regering van een land met een vicieuze cirkel kan geen vraagstimulerend
beleid voeren omdat zulks zich onmiddellijk vertaalt in betalingsbalanstekorten. De
regering-Giscard werd daarmee geconfronteerd en de regering-Mitterrand op nog
duidelijker wijze.
De beperking die de betalingsbalans oplegt, ontneemt de regering van een ,.cercle
vicieux”-land niet alleen de mogelijkheid

een stimulerend korte-termijnbeleid te
voeren, ook de structurele-groeimogelijkheden worden er in belangrijke mate door
bepaald 22). Geen enkel land kan immers
langdurig leven met een blijvende betalingsbalansonevenwichtigheid. Anders gezegd: elk land heeft een ..betalingsbalansevenwichtige groei”, die wordt bepaald
door de genoemde import- en exportelasticiteiten. Hoe hoger de importelasticiteit.
hoe lager de betalingsbalansevenwichtige
groei.
Wanneer de regering van een land met
haar neus op de betalingsbalansrestrictie
wordt gedrukt (Frankrijk vooral in 1982).
dan kunnen de externe tekorten worden teruggedrongen door beperking van de binnenlandse vraag, waardoor de import
daalt 23). Deze wegkent gevaren. Door het
recessieve beleid neemt niet alleen de import af, maar ook de vraag naar de cigen
produkten. De verwachtingen van de ondernemers worden daardoor niet rooskleuriger, waardoor de investeringsbereidheid

afneemt. Dit is niet de aangewezen weg om
de vicieuze cirkel te doorbreken. Hoe moet
dat dan wel?
De opvatting van de Franse regering is
dat naast een generiek industriebeleid een

consistent specifiek beleid moct worden ge-

voerd dat gericht is op hcrstel van dc concurrentiekracht van de Franse ondernemingen. Het voorgestane specifieke beleid
wijkt op twee punten af van het in de jaren
zeventig gevoerde beleid: ten eerste wordt
gepoogd op basis van een vernieuwde procedure te komen tot een ,,ouderwets” indicatief plan (IX-de Plan 1984-1988), waarin
opgenomen een sectorstructuurplan voor
de industrie; ten tweede is van belang de
motorfunctie welke de sedert februari 1982
uitgebreide genationaliseerde sector is toebedacht. Op beide punten wordt in het navolgende ingegaan.
Socialistisch industriebeleid

In het beleid van de Franse socialisten
neemt het sectorstructuurplan een centrale
plaats in. Dat plan bevat een schets van de
industriele sectoren waarin wordt aangegeven welke zullen worden geherstructureerd
en welke tot speerpunt moeten worden
ontwikkeld. Het betreft een beeld van de
mogelijke en gewenste sectorstructuur 24).

18) Tussen 1965 en 1973 stijgt het exportaandeel van duurzame consumptiegoederen en kapitaalgoederen van 37.2 tot 45,2 als percentage
van de industriele export. Het aandeel van nietduurzame consumptiegoederen en intermediaire
produkten daalt van 62,8% tot 54,8%. In 1982
bedragen die aandelen resp. 49,7% en 50,3%.
19) A. Cotta. La France ct I’iinpentiiJ’mondial,
Parijs, 1978; J. Dutailly, La crise du systeme
productif. Economic cl Slati.itiqtie. november
1981.

20) M. Aglietta, A. Orlean en G. Oudiz. Des
adaptions differenciees aux constraintes Internationales, Rente Ecoiwmiqne,ju\’\ 1981:,.(…) les
elasticites-revenu des importations et dcs exportations dominent largement les elastieitees-prix
et elles sont liees a la qualite de la specialisation
industrielle. non seulement a 1’acquis mais surtout a I’orientation du changemcnl dc la specialisation”. In de literatuur worden de import- en
exponelasticiteiten meestal ontleend aan ecu onderzoek van Houthakker en Magee, Income and
price elasticities in international trade, Reriew of
Economic Studies, mei 1969.
Land

VS . . . . . . . . .
Japan . . . . . . .
BRD . . . . . . .
UK . . . . . . . . .
Frankrijk . . . .

Speciaiisatieindicator

Importelasticiteit

Importelasticiteit

1.5
1,2
1.9

– 0,5
2,4
0.2

2,1
1,5
0.9

– 0.2
– 0,6

– 0.2
– 10.1

1.7

1.5

1,0
3,6

Verschil

3.9
39.3
7.7

Uit recent onderzoek van de OECD blijkl dat
met name de importelasliciteit van induslriele

produkten voor Frankrijk aanzienlijk is toegenomen: van 2.1 voor de jaren 1960-1973, tot 3,9
voor de periode 1973-1979. De specialisator-indicator is ontwikkeld doorG. Lafay. La dynamique de specialisation des pays Europeens, Rente
Economique, juli 1981.

21) De penetratiegraad is voor alle industriele
sectoren tussen 1973 en 1980 aanmerkelijk gestegen. Zie o.a. P. Artus, C. Bismut en M. Debonneuil. La penetration etrangere sur le marche
francais: vingt annees plus une. Economic ct Stali.siiqitc, juli/augustus 1981.
22) Zie ook A. Thirlwall, De-industrialisation.
Lloyds Bank Renew, 1982. biz. 22-37.

23) Een andere mogelijkheid is het middel van
de protectie. Vooralsnog ziet het er niet naar uit
dat Frankrijk voor deze weg zal kiezen.

24) Vergelijk voor Nederland het WRR-rapport
Plaat\ en toekomu ran dc Ncdci’lamhc Industrie.
Den Haag, 1980, hoofdstuk 5.

..Mogelijk” duidt op de beperkingen die
elk land kent in termen van ligging, grondstofTen. scholingsgraad e.d.; ..gewenst”
duidt op het feit dat binnen grenzen sprake

Tabel 1. Aandeel van de publieke sector in het aantal werknemers per ‘filiere’
Filiere

Nieuwe pubfieke
sector in
procenten

Oude publieke
sector in
procenten

4.4
67.2
24,3
14,2

2,0
64.6

2,4
2,6

4.6
1.3
6,4

19.7
12.9
17,9

26.6
22,0

53,1

21.0
0.5
1.3
13,0
13,3

Uitbreiding in

Totaal Liantal

1982 in
procenten

werknemers
x 1.000

is van een politieke keuze. Wat dat laatste

belreft wordt in Frankrijk gepoogd het traditionele consultatieproces stammend uit
de bloeitijd van de indicaticvc planning,
nieuw leven in te blazen. Vim november
1982 tot juni 1983 heelt ccn ..Brede Maat-

schappelijke Discussie” phiatsgevonden in
de genationaliseerde ondcrncmingcn en op
regionaal en nationaal niveau over de in-,
vulling van het sectorstructuurplan. In de
tweede helft van 1983 zal het parlement in
een Industriewet de industriepolitieke doeleinden vastleggen en aangeven met behulp
van welke instrumenten die doeleinden
moetcn worden gerealiseerd 25). Het sectorstructuurplan dient een tweeledig doel:
encrzijds krijgt het bedrijfsleven een langetermijnbeeld voorgeschoteld waarin voor
elkc sector wordt uiteengezet welke toekomstverwachtingen men heeft (vraag op
de wereldmarkt, technologische vernieuwingcn. positie Franse ondernemingen
e.d.) en welk overheidsbeleid t.a.v. de sector zal worden gevoerd. Zo’n toekomstbeeld kan bijdragen tot de stabilisering van
de omgeving van de ondernemer, waardoor
het investeringsklimaat verbetert. Anderzijds moet het sectorstructuurplan de beleidsmakers inzicht verschaffen in de struct u u r van de economie op grond waarvan
sectoren kunnen worden uitgekozen die
voor stimulering in aanmerking komen en
welke moeten worden geherstruclureerd.
Afhankelijk van de aard van de problemen
en van de marktstructuur wordt het karakter van het industriebeleid bepaald. In het
ene geval kan worden volstaan met een generiek sectorbeleid, in het andere geval
moet diepgaand worden geintervenieerd,
waarbij de genationaliseerde onderneming
als spil van de herstructurering fungeert (ijzeren staal, chemie). Ook moet uit het sectorstructuurplan duidelijk worden hoe de
sectoren onderling zijn vervlochten. Om in
geval van een specifiek beleid niet met allerlei onbedoelde neveneffecten te worden
geconfronteerd, moet inzicht bestaan in de
relaties tussen de diverse sectoren, het zogenaamde ,,filiere”-concept 26).
Wat betekent het afremmen of stimuleren van een bepaalde sector voor de er
voorwaarts en achterwaarts mee verbonden sectoren? Als alleen generiek beleid
wordt gevoerd is die vraag niet relevant
omdat de markt dan wordt geacht te zorgen
voor onderlinge afstemming tussen sectoren. In het verleden is dan ook weinig onderzoek naar de vervlechtingen tussen de
sectoren gedaan. Wordt een specifiek beleid gevoerd waarbij de markt sterk wordt
be’i’nvloedt of zelfs kan worden uitgeschakeld, dan is het van groot belang inzicht te
hebben in de economische vervlechtingen
tussen de sectoren.

De nationalisaties van 1982
Al veel langer pleit ,,links Frankrijk”
voor nationalisatie van de belangrijkste industrieen. In het ,,Program Commun” uil
ESB 13-7-1983

Landbouw-voedingsmiddelenindustrie . . . . . . . . . . . . . .
Energie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Non-ferrometalen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Chemie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Elektronica . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Automobiel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Spoorwegen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Scheepsvaart . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

24,3
47.6

22,5

90,3

Luchtvaart . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

91.6
19.9
66.4
2,3
1,6

1,6

0,0

Bouw, openbare werken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Communicatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

4.7
60.7

0.3
53,0

4.4
7,7

6,9

910
353
584
412
526

555
887
284
95
154
618
115
1.228
772

Bron: L. Vasille. Nationalisations: le secteur public s “expose a la concurrence. Economie el Stalislique. december 1982.

1972 wordt een lijst van te nationaliseren
ondernemingen gegeven die in het socialistische verkiezingsprogramma van 1981 bijna onveranderd is overgenomen. Oor-

spronkelijk waren deze nationalisatieplannen vooral ideologisch gemotiveerd (.,het
tegengaan van de vervreemding”, ,,de
muur van het geld breken”), later wcrden
zij ook gezien als een middel om de eigen
economische ontwikkeling te beschermen
tegen de overheersende invloeden van multinationale ondernemingen (,,nationalisation-protection”) en om nieuwe sociale
verhoudingen binnen de bedrijven te bewerkstelligen.
Met het voortduren van de recessie in
de jaren zeventig komt het industriepolilieke argument nicer op de voorgrond te
staan. De bruto investeringen in vaste ac-

tiva namen over de periode 1973-1980
slechts met 7,9% in ree’le termen toe (tegen-

over een stijging van 55,8% in de periode
1966-1973) en alleen de genationaliseerde
ondernemingen vertoonden een bevredigender beeld 27). Slechts door de nationalisatie van de belangrijkste industriele ondernemingen zouden de nationale investeringen zodanig kunnen worden opgevoerd
dat Frankrijk aan de ,,cercle vicieux” kan
ontsnappen. Via de genationaliseerde ondernemingen kan de overheid de nieuwste
technologieen beheersen en het Franse
produktieapparaat moderniseren in de

richting zoals die door het Nationale Plan
wordt aangegeven.
Dank zij de nationalisatiegolven van
1936 en van 1946 en van de ..stille” uitbreidingen van de overheidssector in de periode daarna was de staatsinvloed in de
Franse economie voor 1982 al relatief
groot. De nadruk lag echter bij genationaliseerde bedrijven die een monopolie of
quasi-monopolie bezitten (,,secteur abrite”), zoals de spoorwegen, de elektriciteitsbedrijven en in de industriele sector de tabaks- en luciferproduktie. Een betrekkelijk
klein aantal genationaliseerde ondernemingen is werkzaam op markten met een
vrije concurrentie (,,secteur expose”) en
hiervan zijn slechts enkele actief in de Industrie, o.a. Renault en een viertal chemische bedrijven. Tussen deze twee categorieen genationaliseerde bedrijven bevindt
zich nog een derde groep die weliswaar
opereert op een open wereldmarkt, maar

die of (deels) wordt beschermd tegen de
concurrentie door speciale reglementen,
b.v. de luchtvaart, of die bijna volledig afhankelijk is van overheidsorders, b.v. de
ruimtevaart of vliegtuigbouw-industrie.
Kenmerkend voor de nationalisaties van
1982 is dat deze juist nagenoegalle betrek-

king hebben op industriele groepen die op
hun afzetmarkten een vrije binnen- en bui-

tenlandse concurrentie ondervinden.
Volledige nationalisatie vond plaats van
de volgende groepen: Compagnie Generale
d’Electricite (electromechanica, scheeps-

bouw, telecommunicatie). Saint Gobain
(glas, papier, constructiematerialen), Pechiney-Ugine-Kuhlmann (non-ferrometalen, chemie), Rhone-Poulenc (chemie,
pharmacie), Thomson Brandt (elektronica, telecommunicatie), Compagnie Generale de Construction Telephonique (onderdeel van ITT-France. telefoonapparatuur)
en Sacilor en Usinor (staal). De Franse
staat heeft een meerderheidsaandeel genomen in Dassault (vliegtuigen), Matra (de
wapenonderdelen), CII-Honeywell Bull
(computers) en Roussel-Uclaf (50% aandeel, farmacie). Een indicatie voor de omvang van de uitgebreide genationaliseerde

sector geeft de label waarin het aantal
werknemers per ,,filiere” wordt gegeven.
De omvang van de genationaliseerde sector

is aanzienlijk. Maar kan de overheid de genationaliseerde onderneming ook tot een

25) De discussie is officieel begonnen met ,,Les
journees du travail sur la politique industrielle”
op 15 en 16 november 1982. De ,,consultation”
is afgesloten met ,,Les Assises Nationales de Tindustrie Francaise” van 27 tot 29 juni 1983.
26) ,,Filieres” kunnen worden opgevat als een
verzameling sectoren die verbonden zijn door
produktie of distributie, te zamen een keten vormend: voorwaarts in de richting van de grond-

stoffen en kapitaalgoederen, achterwaarts in de
richting van distributie en service. Zie J. Montfort, A la recherche des filieres de production,
Economic el Slatialiiitie, januari 1983.
27) Uitgaande van de basis 100 in 1973 daalden
de investeringen van de particuliere ondernemingen tot 86,2, voor de genationaliseerde ondernemingen die op een beschermde markt opereren
steeg de index tot 200,6 vooral dankzij de investeringen in nucleaire energie en in de telecommunicatiesector, terwijl voor de staatsondernemingen in de concurrentiele sector de index toenam
tot 144.8 in 1980.

625

den met \ eranderingcn in de economische

men in de eerste plaats voort uit het leil dat

overheid worden doorkruist 28). Aan de

omgeving van de onderneming. In deze flexibele plannen wordt dus rekening gehouden met de eisen die de internationale
markt stelt. In het onderhandelingsproces
tussen overheid en autonome onderneming
zal de kracht van de regering vooral worden bepaald door de behoefte aan financiele middelen bij de onderneming. Beschikt
de betreffende onderneming b.v. over een
good gevulde (order)portefeuille dan zal de
regering veel moeten bieden om de strategic van de onderneming te kunnen ombuigen. De financiele kant van de planningsovereenkomsten dreigt overigens door de

andere kant wil de regering wel de lange-

voortdurende recessie de meeste aandacht

termijnplannen van de ondernemingen inpassen in haar sectorstructuurplan waarvan de doeleinden in het Nationale Plan
zijn vastgesteld.
Hoe kan in een economische orde waarin de markt haar regelende rol moet blijven
spelen toch het gedrag van de autonome
ondernemingen worden afgestemd op de
doeleinden van het Nationale Plan? De
Franse socialisten denken een praktische
oplossing gevonden te hebben in het instrument van de planningsovereenkomst,
het zogenaamde ,,Contrat de Plan”. Het
gaat hierbij om een overeenkomst tussen
overheid en onderneming waarbij in principe alles kan worden afgesproken wat beide partijen wenselijk achten. Het gaat dus
niet om eenzijdige opdrachten van de overheid.
De volgende procedure staat de regering
bij het afsluiten van deze meerjarige. herzicnbare ..Contrats de Plan” voor ogen: de
ondernemingsleiding dient bij haar gespreksministerie — b.v. het Ministerie van
Industrie of van Defensie — haar ondernemingsplan in voor de komende vijf jaar:
het ..Plan d’Entreprise”. In het bedrijfseconomische deel hiervan geeft zij aan wat
haar toekomstverwachtingen zijn met betrekking tot marktontwikkeling. positie

in de onderhandelingen te krijgen.
Duidelijk is dat voor de overheid en de
genationaliseerde ondernemingen een
nieuwe situatie is ontstaan. Er kan niet
worden gesteund op ervaringen uit het verleden. De contracten met de oude genationaliseerde ondernemingen kunnen niet als
voorbeeld dienen voor de recent genationaliseerde ondernemingen, omdat de laatste
op de internationale concurrentiemarkten
opereren. In de discussie in Frankrijk

het grootste deel van de nationale besparingen risicomijdend worden belegd. voornamelijk in liquide vorm bij het bankwezen. Tegelijk speelt mee dat de nationale
spaarquote gedaald is van een top van
18,6% in 1975 tot 15,5% in 1982. Om het
ambitieuze industriebeleid te kunnen financieren is het dus nodig om meer besparingen bij de gezinnen uit te lokken en deze
middelen naar de industrie te kanaliseren.
Een speciaal op te richten Nationale Investeringsbank zou als intermediair voor deze
stromen kunnen fungeren, terwijl de effectenbeurs in een overgangsperiode als zodanig kan opereren. De zeer omstreden Nationale Investeringsbank zou een sleutelrol
moeten spelen bij de financiering van de
investeringen van de genationaliseerde ondernemingen, en bovendien een belangrijke bijdrage moeten leveren ten aanzien van
de particuliere investeringen door deel te
nemen in kapitaaluitbreidingen 32). Hoewel de mobilisatie van de spaarmiddelen
de belangrijkste doelstelling is voor het financiele beleid ten aanzien van de nationale investeringen. wil de overheid ook het
bankwezen hieraan een grote bijdrage laten
leveren.
Er kunnen twee deels met elkaar samenhangende soorten van hervormingen worden onderscheiden die de socialisten willen
doorvoeren. In de eerste plaats zouden de
onevenwichtigheden en rigiditeiten die
kenmerkend zijn voor het Franse bankwezen moeten verdwijnen. Al veel langer
wordt erkend — ook door vorige regeringen
— dat de bestaande wanverhoudingen en
het conservatisme het efficient functioneren van het bankwezen aantasten 33). Belangrijker dan het louter doelmatiger doen
functioneren van het bankwezen is het
streven om deze beter af te stemmen op de
orientaties van het Nationale Plan 34).
Van fundamenteel belang hierbij is de entamering van een selectieve kredietpolitiek. Deze heeft niet zozeer betrekking op
de grote industriele groepen die vanwege
hun strategische belang een specifieke be-

effectief instrument maken ter realisering
van haar industriepolitieke doeleinden?
Planningsovereenkomsten

Uitgangspunt voor dc Franse overheid
bij haar industriebeleid is de autonomie
van zowel de genationaliseerde als de particuliere ondernemingen. In een markteconomie met Internationale concurrentie
moet de ondernemingsleiding zelfstandig
haar strategic kunnen bepalen. Haar beleid
mag niet door interventies ad hoc van de

van de onderneming op de markt, welke
investeringen zij denkt te doen en hoe men
deze denkt te financieren. In het sociaaleconomisch deel van het ,,Plan d’Entreprise” wordt ingegaan op de verwachte gevol-

wordt in dat verband regelmatig gewezen
op de reeds in 1945 genationaliseerde automobielfabrikant ,,La Regie Renault”. Kan
de relatie van de overheid met die onderneming niet model staan voor de nieuwe
,,Contrats de Plan”? Een analyse van die
verhouding leert echter dat de autonomie
van Renault volkomen was. In de overeenkomsten die sedert 1962 met het Ministerie
van Financien worden afgesloten, wordt
eigenlijk alleen de financiering van de investeringen geregeld 30).
Beide partijen zullen in de loop van de
tijd moeten leren. De eerste contracten zijn
afgesloten in maart 1983. Zij zijn globaal
van inhoud omdat pas in juli 1983 door het
parlement de industriepolitieke doeleinden zullen worden vastgesteld. Toch heeft
men reeds enige vingeroefeningen ondernomen om, zoals men ons op het ,,Commissariat du Plan” meedeelde, ,,beide partijen aan de nieuwe situatie te laten wennen”.

gen van het voorgestelde ondernemingsbeleid voor de werkgelegenheid, de kwaliteit
van de arbeid, de Franse lopende rekening.
de energiebesparing, de regie’s enz. Van
groot belang wordt geacht een analyse naar
de gevolgen van het Plan voor de ..filiere”
waarin de genationaliseerde onderneming
zich bevindt, met name voor de gevolgen
voor de toeleverende kleine en middelgrote
bedrijven. Tegelijk geeft de ondernemingsleiding aan op welke criteria zij in de loop
van het ,,Contrat de Plan” wil worden be-

De financiering van het beleid

Een beoordeling van het Franse industriebeleid kan niet plaatsvinden zonder
eerst iets te zeggen van de financiele kant
van het beleid. Het is zelfs zo dat het succes
voor een belangrijk deel zal worden bepaald door de financiele mogelijkheden die
de genationaliseerde ondernemingen hebben voor hun investeringsprogramma’s.
De financiering van de ondernemingsin-

oordeeld; b.v. op een doelstelling voor de

vesteringen kan behalve door middel van

mate van (bruto) zelffinanciering of op een
bepaalde produktiviteitsdoelstelling 29).
Vervolgens worden de diverse ondernemingsplannen op nun onderlinge coherentie onderzocht en op hun inpasbaarheid in
het Nationale Plan. Bestaan er op deze
punten fricties, dan treden de beide partijen in onderhandeling.
Ten einde voldoende flexibiliteit te
waarborgen zullen soepele afspraken moeten worden gemaakt om rekening te hou-

bankkrediet of directe dan wel indirecte

626

overheidssteun ook plaatsvinden uit de
(grotere) winsten van de onderneming zelf
of dankzij een ..herorientering van de nationale spaarmiddelen”. Vooral deze laatste middelenstroom moet op de langere termijn de belangrijkste financieringsbron
voor de ondernemingen worden en hieraan
is dan ook in het kader van het industriebeleid veel aandacht besteed 31).
De mogelijkheden die men hier ziet, ko-

28) Dit regeringsstandpunt werd onlangs bevestigd door de nieuwe minister van Industrie Laurent Fabius: ,,L’etat n’etend pas se substituer au
role des entreprises et des entrepreneurs”, Le
Monde, 13 april 1983. Hij zette zich hiermee indirect af tegen zijn voorganger Jean-Pierre Chevenement, die in het algemeen werd verweten

een te dirigistisch beleid te voeren.
29) Le Monde, 24 februari 1983.
30) Zie de conclusies van Les enireprises publiqites du seeteitr conciinenltel, Telesis, voor Le
Commissariat General du Plan, mei 1982. Deze
werden bevestigd in een gesprek op het bureau
van de CGP.
31) Basis voor het huidige beleid is het rapport
van de naar zijn voorzitter genoemde Commissie
Dautresme, Le dere/oppement et la protection de
/’epargne, La documentation francaise, Parijs,
1982.
32) A. Boubill, Le socialisme industriel, Parijs,
1977, biz. 147; T. Lefranc, L’imposture monelaire, Parijs, 1981. biz. 194.
33) P. Ledoux, La reforme bancaire, Baniiue,
april 1982, biz. 145. Zie ook: F. Burink, Veranderingen in het Franse bankwezen. Bank- en effeaenbedrijf februari 1983, biz. 50-54.
34) Zie voor een uitgebreider beschrijving: F.
Burink, Het Franse financiele systeem in dienst
van de industrie. Bank- en effeclenbedrijf, maart
1983, biz. 86-91.

handeling krijgen (via de planningsovereenkomsten). maar meer op de 50.000
middelgrote ondernemingen die als het
ware het industriele weefsel van Frankrijk

moet te komen. In het laatste geval zijn

niet goed mogelijk is. vinden wij het op-

twee readies van de overheid mogelijk: of
zij gaat voorbij aan de autonome positie
van de genationaliseerde onderneming en

merkelijk dat Frankrijk heeft gekozen voor
een aanvallend belcid dat gericht is op versterking van de industrie. Positief beoordelen we de poging om expliciet een sectorstructuurplan te maken van de gewenste
industriele structuur met daarin duidelijk
afgebakende rollen voor de verschillende
economische actoren. met name de genationaliseerde industriele ondernemingen.
Dit past bovendien goed in de ..planmatige
traditie” van Frankrijk. Frankrijk kiest
voor een industriebeleid van de aanval.
maar of dat wil zeggen dat de economische
oorlog gewonnen zal worden…

vormen. Het al dan niet toekenncn van

legt als grootaandeelhouder haar wil op. of

(middel)lange investeringskredieten moet
het instrument bij uitstek zijn van een se-

zij laat het op echte onderhandelingen aankomen — hetgeen het uitdrukkelijke uitgangspunt bij de planningsovereenkomsten was — met het risico dat zij wordt op-

lectief kredietbeleid. In het Nationale Plan

worden dc grote lijnen van de industriele
ontwikkeling vastgelegd. ingevuld met
prioriteitssectoren en -regie’s. Er is dan
ook een verlaling nodig om aan te geven
wat het Plan voorconsequenties heeft voor
het ..dagelijkse kredietverleningsbeleid”
van de financiele instellingen. Deze moeten hiervoor uitcraard voldoende middelen

jecten waarvan de ondernemingen zelf de
risico’s niet willen dragen.
De tegenstelling tussen een directief beleid van de overheid (..meccano-spel”) en

ter besehikking krijgen. maar er moet voor-

binet-Mauroy in het voordeel van de laat-

komen worden dat de banken hun eigen financiele verantwoordelijkheid ontlopen en
slechts doorgeefloketten worden van overhcidsgelden.
Voor een dergelijk selectief kredietbeleid
is een beheersing nodig van het grootste
deel van de kredietstromen. Daartoe werd
tegelijk met de eerder genoemde industriele
ondernemingen ook het grootste deel van
het bankwezen genationaliseerd, met uitzondering van de kleinste particuliere ban-

ste richtingbeslecht. Dit houdt impliciet in
dat wordt erkend dat de sturingsmogelijk-

gescheept met ..canards boiteux” en pro-

de aanvaarding van de autonomie van de

onderneming lijkt in het huidige. derde kaFranke Burink
John Groenewegen

heden van de ..Contrats de Plan” beperkt

zijn.
Hoewel. zoals gezegd een eindoordcel
over de Franse industricpolitiek nu nog

35) Zic: J. Groenewegen, Frankrijk: de ekonomische orde in beweging. Socicili.iliscli PcrspccIk’f. mei 1983. biz. 24 en 25.

ken, dc buitenlandse banken en het coope-

ratieve bankwezen.
Beoordeling

Hoe twee jaar socialistisch industriebeleid te beoordelen? Industriepolitiek is
structuurbeleid dat pas op langere termijn
zichtbare gevolgen heeft. Een beoordeling
is op dit moment dus eigenlijk niet gepast.
Wij plaatsen daarom voorzichtig enige
kanttekening bij de opzet die enerzijds de

financiering van het beleid betreffen en anderzijds de inpasbaarheid van de planningsovereenkomsten in een markteconomie.
Zoals uit de vorige paragraaf bleek is een
aanzienlijke hervorming van het financiele
systeem nodig. maar het is de vraag of dit
op relatief korte termijn zal lukken. Gezien
de benarde financiele situatie waarin de
Franse overheid zich op dit moment bevindt. lijkt er slechts ruimte om de verliezcn van de genationaliseerde ondernemin-

gen te dekken en zijn er nauwelijks mogelijkheden om de kostbare investeringen in
de prioriteitssectoren te financieren. Het
gevaar dreigt dus dat korte-termijnrestricties het lange-termijnbeleid gaan frustreren.
Een tweede kanttekening plaatsen wij bij
de planningsovereenkomst als marktconform instrument. Elders hebben wij op een
aantal mogelijke problemen gewezen 35).
Centraal staat het idee van een contract
waarvan het resultaat afhankelijk is van de
onderhandelingspositie van beide partijen.
Tegenover een genationaliseerde onderneming met voldoende financiele middelen
die werkzaam is op een expansieve markt.
zal de overheid veel moeten bieden om het
beleid om te buigen in de richting van de
nationale doelstellingen. Een onderneming
die daarentegen in grote problemen verkeert of waarvoor de nodig geachte investeringen bepaalde risicogrenzen overschrijden. zal eerder bereid zijn de overheid tegeESB 13-7-1983

627

Auteurs