Ga direct naar de content

Het koopkrachtoverzicht

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 6 1983

Het koopkrachtoverzicht
DRS. M. VAN SCHAAIJK*

Het staatje met kengetallen dat de koopkrachtontwikkeling van enkele representatieve
inkomensgroepen in beeld brengt — het z.g. ,,koopkrachtplaatje” — heeft de laatste jaren steeds
meer belangstelling gekregen. De berekeningen in het staatje hebben betrekking op
werknemers in bedrijven, gehuwd met een niet buitenshuis werkende partner en met twee
kinderen. Van verschillende zijden is er de laatste tijd op gewezen dat het staatje dientengevolge
een zeer beperkte representativiteit zou hebben. In dit artikel wordt beschreven dat het staatje
niet om deze, maar wel om andere redenen een beperkte representativiteit heeft gekregen. Het
belang van het huidige koopkrachtoverzicht neemt momenteel af, niet omdat er iets aan de hand
zou zijn met de methodiek van het staatje, maar omdat de werkelijkheid waarover het staatje
informatie wil geven aan verandering onderhevig is: de variatie in de inkomensontwikkeling
wordt zo groot dat deze niet meer in enkele kengetallen valt weer te geven.
Draagkrachtbepalende factoren zoals huishoudinkomen en huishoudtype komen in het
koopkrachtoverzicht onvoldoende tot uitdrukking. Daardoor geeft de rangschikking in het
huidige overzicht geen zuivere belichting van de inkomensontwikkeling bezien vanuit de
draagkrachtgedachte. De auteur doet een suggestie voor een alternatief koopkrachtoverzicht
dat met deze aspecten meer rekening houdt en licht een en ander cijfermatig toe.
Inleiding
Kengetallen als de mutatie van het bruto nationaal produkt,
nationaal inkomen e.d. geven informatie over de verandering in
de bestedingsmogelijkheden van de bevolking, maar sluiten niet
aan bij het loonstrookje. Het Centraal Planbureau heeft, voor
het eerst in het Centraal Economisch Plan 1969, een berekening
gepresenteerd betrefTende de ontwikkeling van het reeel vrij beschikbare loon van een werknemer met een inkomen juist onder
de laagste premiegrens der sociale verzekeringen. Deze koopkrachtberekening sloeg aan omdat dit kengetal een goed beeld
geeft van de ree’le vrij beschikbare inkomensmutatie van een belangrijke groep werknemers. Sedertdien wordt steeds in de Macro Economische Verkenning (MEV) en het Centraal Economisch Plan (CEP) deze mutatie gegeven van het reeel vrij beschikbare inkomen van een werknemer, gehuwd met een niet
buitenshuis werkende partner, met twee kinderen en een inkomen juist onder de laagste premiegrens (namelijk die voor de Ziekenfondswet) der sociale verzekeringen. Deze werknemer werd
door het CPB later kortheidshalve aangeduid als ..modale”
werknemer.
Het woord ,,modaal” 1) slaat niet zozeer op het feit dat deze
werknemer een inkomensniveau heeft dat valt in de modale klasse van de inkomensverdeling van volwassen mannelijke werknemers in bedrijven, maar is gekozen omdat zijn inkomens/nufcm’r
representatief was voor die van een belangrijke groep werknemers.
In het CEP 1974 werd naast deze modale werknemer ook de
werknemer met een 2 x en 4 x zo hoog inkomen ten tonele gevoerd. alsmede de minimumloner en een werknemer met een inkomen iets boven het minimumloon. Vanwege het gevoerde nivelleringsbeleid was de ree’le inkomensmutatie van de modale
werknemer immers niet meer representatief voor alle werknemers beneden de laagste premiegrens. In latere jaren zijn ook wel
koopkrachtmutaties gepresenteerd van diverse categoriee’n ambtenaren, trendvolgers en uitkeringstrekkers.
Berekeningsmethodiek
Gegeven een bepaald bruto loonniveau en de belastingschij616

ven en -tarieven alsmede premiepercentages en -grenzen, kan
het vrij beschikbaar inkomen worden berekend. In label 1 is als
voorbeeld de modale werknemer in bedrijven 2) in 1982 genomen. Door de berekeningen zoals die hier voor een jaar zijn uitgevoerd, ook voor het daaropvolgende jaar uit te voeren en vervolgens de uitkomsten op elkaar te delen, vindt men de nominale
mutatie van het vrij beschikbare inkomen. Om dat te kunnen
doen is het nodig de mutatie van het bruto loon te kennen. In
* De auteur is werkzaam bij het Centraal Planbureau.
1) In de statistiek wordt onder de modus van een inkomensverdeling verstaan de klasse waarin zich meer inkomenstrekkers bevinden dan in de
andere klassen. Het niveau van de modus is afhankelijk van de inkomensverdeling die wordt beschouwd. Zo ligt de modus van de inkomensverdeling van alle werknemers met een volledige werkweck op een ander niveau
dan die van de inkomensverdeling van deeltijdwerkers. Er zijn dus in de
statistiek evenveel modale klassen als er inkomensverdelingen bcstaan.
Wie in zo een klasse valt is bovendien afhankelijk van de gekozen klassegrootte. Er bestaat statistisch dus niet zoiets als ..de” modale werknemer.
2) Het bruto-nettotraject van ambtenaren wijkt enigszins af van dat van
werknemers in bedrijven (zie voor een beschouwing over het niveau van
de beloning van ambtenaren en werknemers in bedrijven: MEV 19X3,
III.6 en ESB van 15 december 1982). De pensioenpremie van ambtenaren
bedraagt 11.7 met een franchise van f. 18.876 (cijfers betreffende 1982).
Ambtenaren betalen geen premie ZW, WW en WAO doch een inhoudingshefling. De inhoudingsheffing wordt jaarlijks verhoogd met de premiedrukverzwaring werknemerspremies in bedrijven. Ambtenaren betalen geen premie ZFW werknemer, hun werkgever betaalt geen ZFW werkgever. Rijksambtenaren ontvangen een interim-uitkering ziektekosten die
voor de vrijwillig ZFW-verzekerden vrijwel gelijk is aan de helft van de
premie voor de vrijwillige ziekenfondsverzekering en voor de particulier
verzekerden gelijk is aan de helft van een door Binnenlandse Zaken normaal geachte particuliere verzekering tegen ziektekosten, plus een bijdrage voor de ziektekostenpremie van kinderen. De AOW-premie wordt bij
de ambtenaren door hun werkgever betaald. Het bruto-nettotraject van
trendvolgers is gelijk aan dat van werknemers in bedrijven. Het bruto-nettotraject van gepensioneerden is bijzonder eenvoudig; ze betalen geen sociale lasten, alleen loon of inkomstenbelasting. Personen met een uitkering kennen veelal een ander bruto-nettotraject dan werknemers. Zo betalen personen met een WW-uitkering geen pensioenpremie. Personen
met een WW-uitkering betalen bovendien geen premie voor ZW en
Wachtgeldfonds, maar een vereveningsbijdrage, terwijl voor hen geldt dat
de ZFW-premie werkgever belastingvrij is. Personen met een AAW-uitkering betalen slechts ZFW- en AOW-premie, personen met WAO daarentegen ook WW/ZW- en WAO-premie. Voorts geldt voor de laagste uitkeringen de netto-nettokoppeling aan het minimumloon.

Tabell. Bruto-nettotrajectmodule werknemerin bedrijven in 1982,
op transactiebasis in guldens
b. Pensioenpemie: 5,1% van bruto loon met een franchise gelijk aan minimumd. Premiegrens werknemersverzekeringen f. 66.033 a)
e. Franchise WAO f. 22.968

i.

Premie WAO 1 1 ,90% van c als c < d en van d als c > d na aftrek van de franchise

1 489 18
j. Aftrekbaar bedrag: g + ri + i – f c)
k. Grondslag verwervingskosten — c
1. Verwervingskosten 4% van k. De verwervingskosten bedragen minimaal f. 200
m. Reiskostenforfait f. 200 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

200,00

inkomen zelf de ziektekosten betalen. Aangezien de koopkrachtberekeningen betrekking hebben op mutaties is dit verschil
slechts van belang indien de mutatie van het volume van de consumptie van de medische diensten afwijkt van die van de totale
consumptie. Over het geheel van de periode 1970-1981 steeg het
volume van de consumptie inclusief medische diensten cchler
slechts 0,3% meer dan exclusief medische diensten. De laatste jaren is dit verschil echter grotergeworden. Sinds kort wordt daarom bij de berekeningen betreffende inkomens boven de loongrens expliciet rekening gehouden met een particuliere ziektekostenpremie.
Ten slotte zijn er enkele bijzonderheden die worden verwaarloosd. zoals diverse aftrekposten en verschil in loon- en inkomstenbelasting. Het plaatje geeft geen informatie over de ontwikkeling van inkomens uit vermogen (waaronder eigen-woningbe-

r.

Kinderbijslag 2 kinderen f. 3.019

a) Premiegrens ZFW f. 37.062.
b) Geen ZFW-premie verschuldigd als premieplichtig inkomen > f. 43.450.
c) De ZFW-premie werknemer is niet aftrekbaar, de daaraan gelijke ZFW-premie werkgever dient
echter bij het belastbaar inkomen te worden opgeteld.

zit) en vrij beroep. De invloed van het beleid dat de overheid tcr
zake voert blijft dus buiten beschouwing. Eveneens buiten bceld
blijft de invloed van de tertiaire verdeling (subsidies op openbaar
vervoer e.d.). Het plaatje is beperkt tot het vrij besteedbaar inkomen.

Representativiteit
MEV en CEP wordt daarvoor de geraamde mutatie van de caolonen gehanteerd. waarbij rekening wordt gehouden met een
eventuele differentiatie naar inkomenshoogte. Het bruto minimumloon wordt in beginsel tweemaal per jaar aangepast op basis
van de regelingsloonindex: in januari op basis van de mutatie ervan tussen april en oktober eraan voorafgaand en in juli op basis
van de mutatie ervan tussen oktober en april eraan voorafgaand.
De regelingsloonindex wordt door het CBS berekend en gepubliceerd onder de naam ,,aanpassingsreeks”. Uit de gevonden uitkomsten kan de mutatie van het reeel vrij beschikbaar inkomen
worden gevonden door de mutatie van het nominaal beschikbaar
te corrigeren voor de consumptieprijsstijging 3).

In het huidige koopkrachtoverzicht wordt de mutatie van het
reeel vrij beschikbare (= netto) inkomen gegeven van werknemers in het bedrijfsleven, gehuwd met een niet-buitenshuis werkende partner en twee kinderen van jonger van 16 jaar. Slechts
ongeveer een tiende deel van de huishoudens heeft deze specifie-

ke kenmerken.
Het staatje heeft tot op heden een grotere representativiteit
dan op het eerste oog lijkt. De \ olgende argumenten mogen deze
bewering staven:
— de koopkrachtmutatie \ o o r d t i n k o m e n s die tussen de vijfge-

presenteerden liggen. kan door interpolate worden vcrkregen (exclusief de inkomen* boxen 4 x modaal. maar dat betreft slechts 1%);

In label 2 wordt het koopkrachtoverzicht voor de periode
1973-1982 gegeven (dat betreft de periode sedert de invoering
van het schijventarief in de loon- en inkomensbelasting).

— het staatje heeft weliswaar slechts betrekking op werknemers
in bedrijven, maar gezien de netto-nettokoppeling van minimumuitkeringen aan het minimumloon. is het staatje in be-

Tabel2. Procentuele mutatie van het reeel vrij beschikbaar inkomen
van werknemers a) in bedrijven, exclusief incidenteel, 1973—1982

keringstrekkers. waarvan een belangrijk deel een minimum-

langrijke mate ook representatief voor de ca. 2,5 miljoen uit-

(8)b)

a) Gehuwd met een niet buitenshuis werkende partner en twee kinderen jonger dan 16 jaar.
b) Inclusief het gemiddelde incidenteel. Indien men de koopkrachtmutatie van die minima welke
geen incidentele loonsverhogingen hebben gehad en dus minimum zijn gebleven, wil vergelijken met
de algemene koopkrachtmutatie kan men daarvoor de koopkrachtmutatie van modaal incl. incidenteel als indicator nemen.

Enkele bijzondere aspecten

uitkering heeft (uitgezonderd indien de mutatie van de kin-

derbijslag aanmerkelijk zou afwijken van de mutatie van het
netto inkomen of bij verandering in het koppelingssysteem.
Zo werd in 1974 het bijstandsinkomen van een echtpaar van
95% naar 100% van het netto minimumloon gebracht);
— aangezien in het verleden de cao-loonontwikeling per bedrijfstak weinig verschilde, was het plaatje niet alleen voor
alle bedrijven te zamen, maar ook per bedrijfstak redelijk representatief;
— het staatje is in beginsel ook representatief voor de ambtenaren (via trendmechanisme en inhoudingsheffing) en trendvolgers (via trendmechanisme). Voor jaren waarin ten aanzien
van ambtenaren en trendvolgers een specifiek beleid wordt

In het koopkrachtplaatje wordt niet expliciet rekening gehouden met enkele bijzondere gevallen. Indien die echter van belang
zijn worden ze in de tekst van MEV en CEP vermeld.
Zo wordt niet expliciet rekening gehouden met de individuele
huursubsidie. Doet men dat wel dan blijkt de koopkrachtmutatie van de minimumloner met individuele huursubsidie soms anders uit te vallen dan die van de minimumloner zonder die subsidie. De laatste jaren had de minimumloner met huursubsidie
uit dien hoofde een gunstiger koopkrachtmutatie. In 1981 0,4%
en in 1982 0,7%.
Zo wordt evenmin expliciet rekening gehouden met de invloed
van onroerend-goedbelasting en inkomensoverdrachten om niet
(zoals reinigingsrecht). Het effect daarvan bedroeg de laatste jaren echter minder dan 0,1% per jaar. Over het geheel van de periode 1970-1982 slechtsO,3%.
Voorts moet bij de interpretatie van het verschil in koopkrachtmutatie van werknemers onder de loongrens ZFW en die
daarboven er rekening mee worden gehouden dat daarbij een
verschillend netto-inkomensbegrip wordt gehanteerd. Personen
met een inkomen boven de loongrens ZFW moeten uit hun netto
ESB 13-7-1983

gevoerd geldt dit beginsel uiteraard niet;
— hoewel de berekeningen in het staatje zijn uitgevoerd voor
een specifiek huishoudtype, blijkt het (zie volgende paragraaf) ook representatief te zijn geweest voor andere huishoudtypen.

3) Door het CBS worden er vier verschillcnde onderscheiden, te weten de
prijsindex gezinsconsumptie met lopende weging, en drie met een vaste
weging: de prijsindex gezinsconsumptie werknemersgezinncn met een inkomen onder de loongrens van het ZFW, idem voor hogere inkomens en
een prijsindex gezinsconsumptie totale bevolking. De meest gebruikte
daarvan is de prijsindex gezinsconsumptie werknemersgezinnen met een
inkomen beneden de loongrens van de ZFW. Aangezien bij de koopkrachtberekeningen voor ZFW-verzekerde werknemers een nominaal be-

schikbaar (= netto) inkomen wordt gehanteerd waaruit geen ziektekostenpremies meer behoeft te worden betaald, dient dat indexcijfer te worden
gezuiverd voor de invloed van de prijsstijging van de medische diensten.
617

ter bij do gemiddelde loonstijging. Dil is een ondcrdeel van de in-

Representativiteit voor diverse huishoudtypen

Het huidige koopkrachtplaatje wordt, zoals gezegd, berekend
voor een huishouden bestaande uit een werknemer in het bedrijfsleven, een niet buitenshuiswerkende vrouw en twee kinderen. In de eerste kolom van label 3 wordt dit koopkrachtplaatje
voor de periode 1973-1982 gegeven. In de andere kolommen
worden de koopkrachtmutaties voor andere huishoudtypen gegeven. Het blijkt dat de koopkrachtmutatie van gehuwden zonder kinderen en alleenstaanden weinig of niet verschilde van die
van gehuwden met kinderen. Dat komt omdat de kinderbijslag
regelmatig aan de inflatie wordt aangepast 4) en omdat de diver-

cidentcle component in de loonontwikkeling.
De feitelijke koopkrachtontwikkeling wordt uiteraard mede
bepaald door de incidenlele loonontwikkeling. Die wordt enerzijds bepaald door verandering in de strucluur van de beroepsbevolking (zoals veranderingen in de leeflijdsopbouw) en anderzijds door andere dan cao-loonstijgingen. De incidentele component wordt echter niet beinvloed door het inkomensbeleid in eerdergenoemde zin (afgezien van door dit beleid opgeroepen afwenlelingsverschijnselen, die de incidentele ontwikkeling kunnen beinvloeden).

se belastingvrije voeten in beginsel steeds op dezelfde wijze wor-

den verhoogd.
Een gehuwde en een alleenstaande met een zelfde bruto loon
hebben daarom in het algemeen dezelfde procentuele netto mutatie, ook al is hun netto nh’ean verschillend. Ook de inkomensmutatie van huishoudens met twee verdieners die beide ongeveer
hetzelfde brutoloon hebben, wijkt blijkens label 3 in het algemeen slechts weinig af van die van de gehuwde alleenverdieners

met dat zelfde bruto loon.
De conclusie luidt dat het koopkrachtplaatje ook voor inkomenstrekkers behorende tot andere huishoudtypen representatief is geweest.

Tabel3. Procentuele mutatie van het reeel vrijbeschikbaar inkomen
van werknemers in bedrijven, exclusief incidenteel, naar huishoudtype, 1973-1982
Gehuwd a) Gehuwd a)
met twee
zonder
kinderen
kinderen

Minimum . . .

15 c)

Modaal . . . . .
2 x modaal. .

0
-11

4 x modaal. .

-15

19 c)
0
-11
-14

Alleenstaand

Gehuwd zonder kinderen,
beiden werkend b)
bruto loon vrouw

jonger dan ouder dan
35jaar
35 jaar
17
– 1
-11
-15

16
0
-11

-15

minimum

modaal

16
4
– 4

-3
-8

4X
2X
modaal modaal

Optiek

In de jaren waarin de doelstelling van een rechtvaardige inkomensverdeling veelal werd vertaald in een streven naar een nivellering van de netlo inkomens van inkomentrekkers, vervulde
het koopkrachtplaatje een belangrijke informatieve functie. Het
voldeed namelijk aan de eis die aan ieder overzicht mag worden
gesteld, namelijk dat het in een oogopslag de meest relevante informatie gaf. In de vorige paragraaf bleek dat het voldoende representatief was voor het doel waarvoor het werd gebruikt. Er is
in die jaren een duidelijk verschil in koopkrachtmutatie geweest.
De koopkracht ging minder vooruit. dan wel meer achteruit
naarmate het inkomenstrekkers met een hoger inkomen betrof.
Houdt men er rekening mee dat de draagkracht niet alleen
wordt bepaald door het persoonlijke netto inkomen, maar ook
door huishoudgrootte en huishoudinkomen, dan komt het gepresenteerde cijfermateriaal in een ander licht te staan. Zo heeft
een alleenstaande, rekening houdend met de normen zoals die in
de bijstand en AOW gelden, een zelfde bestedingspositie als gehuwden indien de alleenstaande een netto inkomen heeft gelijk
aan 70% van het huishoudinkomen van gehuwden. Door de netto inkomens met sleutels als de genoemde 70% te corrigeren verkrijgt men gestandaardiseerde inkomens die een beter beeld geven van de welvaartsverhoudingen (zie label 4). Het blijkt 5) dat

-10
-15

a) Zonder medewerkende partner.

b) De berekeningen van de mutatie van het huishoudinkomen zijn uitgevoerd voor gehuwden met
hetzelfde of een verschillend bruto loon. Horizontaal het bruto loon van de vrouw, verticaal dat van de
man. De situaties dat de vrouw meer verdient dan de man en er geen fiscale rolwisseling plaatsvindt
zijn gemakshalve niet berekend. Voor de situatie dat ten minste een van de partners 4 X modaal verdient is alleen de extreme variant dat ze beiden 4 X modaal verdienen berekend. De AOW-premie
wordt over het huishoudinkomen geheven. In de periode 1973-1982 bleef de mutatie van het reeel
beschikbare inkomen van de huishoudens waarin de man een inkomen op modaal niveau verdient en
de vrouw minimum of modaal ten gevolge van de extra verhoging van de maximum premiegrens AOW
2% achter bij de mutatie die men op grond van de afzonderlijke inkomens zou verwachten.

c) Inclusief uitkering necbte minima”.

het veel voorkomt dat lieden die in de inkomensverdeling van inkomentrekkers een bepaalde plaats hebben, in de rangorde naar
gestandaardiseerd inkomen heel anders scoren. Zo bleek een alleenstaande minimumloner een hoger gestandaardiseerd inkomen te hebben dan de modale werknemer (gehuwd, 2 kinderen.

Tabel4. Procentuele mutatievan het reeel vrijbeschikbaarinkomen
van werknemers in bedrijven, exclusief incidenteel, voor enkele
huishoudtypen gerangschikt naar de hoogte van het gestandaardiseerd inkomen a)

Beleidsrelevantie in het verleden

De berekeningen in de vorige paragraaf zijn uitgevoerd ,,exclusief incidenteel”, d.w.z. er is geen rekening gehouden met afwijkende individuele loonsverhogingen door promotie e.d. Dat
soort inkomensverhogingen zijn echter minder relevant voor het
inkomensbeleid in de navolgende zin. Hier is dat deel van het inkomensbeleid (van overheid te zamen met de sociale partners)

aan de orde dat is gericht op de beinvloeding van de inkomensontwikkeling naar inkomenshoogte via de cao-loonontwikkeling
en via de heffing van premies en belastingen. Het koopkrachtplaalje geefl dus een beeld van de directe invloed van premie- en
belastingbeleid te zamen met naar inkomenshoogte gedifferentieerde contractloonsverhogingen. Het plaatje gaf de directe invloed van de beleidsinstrumenlen op het beoogde doel. Het was
dus zeer representatief voor de directe effecten van het beleid
zonder evenwel de invloed van louter individuele loonsverhogin-

gen te weerspiegelen.
Voor die categorieen waarvoor in sommige jaren een specifiek
beleid wordt gevoerd (bij voorbeeld minimumjeugdloners, trend-

volgers) dienl het plaatje uiteraard met die categorieen te worden
aangevuld.
Naast hel genoemde inkomensbeleid zijn er andere beleidsterreinen die invloed uitoefenen op de inkomensonlwikkeling. Zo
heefl de uilbreiding van het hoger onderwijs de schaarstepositie
op de arbeidsmarkt van hoger opgeleiden beinvloed. Zo bleven
de inkomens van academici in de jaren 1977-1981 ruim 8% ach618

Minimum
Minimum

Modaal
Modaal
Minimum

Modaal
2 x modaal
Minimum
2 x modaal
Modaal

Huishoudtype

gehuwd, 2 kinderen
gehuwd, 0 kinderen
gehuwd, 2 kinderen
gehuwd, 0 kinderen

alleenstaand
alleenstaand
gehuwd, 2 kinderen
gehuwd, beiden werkend

2 X modaal
4 X modaal

gehuwd, 0 kinderen
gehuwd, beiden werkend
gehuwd, 2 kinderen
alleenstaand
gehuwd, 0 kinderen

2 X modaal
4 x modaal

gehuwd, beiden werkend
alleenstaand

4 X modaal

gehuwd, beiden werkend

4 x modaal

Netto inkomen
1982

Gestandaardiseerd netto

in gld.

Bruto loon

modaal — 100

Procentuele
mutatie reeel
vrij beschikbaar
1973-1982

22.000

84
95
100
115
120
149
155
193
218
246
260
298
372
445
505
736

15
19
0
1
17
– 1
-11
16
-11
– 3
-15
-11
-14
-10
-15
-15

19.000

26.100
23.100
17.200
21.400
40.400
34.300
38.840
43.800
67.800
37.900
66.200
79.100
64.200
130.900

a) Ter wille van de overzichteiijkheid zijn slechts de volgende huishoudtypen gepresenteerd: gehuwd
zonder medewerkende partner, 2 kinderen; idem zonder kinderen; alleenstaande onder de 35 jaar;
gehuwd beiden werkend met hetzelfde loon, geen kinderen. Daarbij zijn de volgende standaardisatiefactoren gehanteerd: 100:77:55:77. De inkomensniveaus hebben betrekking op 1982. Voor de inkomens boven de loongrens ZFW is een particuliere ziektekostenpremie in mindering gebracht, conform het pakket van het prijsindexcijfer voor werknemers met een inkomen boven de loongrens, er van
uitgaande dat de premie voor een kind gelijk is aan de helft van die voor een volwassene (f. 712,50,
resp. f. 1.425).

4) Een uitzondering daarop is de bevriezing van de kinderbijslag van het

eerste kind in 1973 en de kinderbijslagoperaties van 1978 en 1982.
5) Ceniraal Economisch Plan 1982. paragraaf TV 5.1: Inkomensverdeling en draagkracht.

niet werkende partner). Twee samenwonende minimumloners
bleken een hoog gestandaardiseerd inkomen te hebben.
De huishoudens die in label 3 staan gerangschikt naar inkomen (van minimum tot 4 x modaal), staan in label 4 gerangschikt naar de hoogte van het gestandaardiseerde inkomen. Tabel 4 geeft in wezen dezelfde informatie als label 3: in label 4 is
die informatie echter bezien vanuil de optiek van de draagkracht. Anders dan in label 3 is er in deze label geen geleidelijk
verschuivend koopkrachlverschil van lage lol hoge inkomens.
Hel palroon is grillig; bepaalde huishoudens blijken le hebben
ingeleverd len behoeve van huishoudens mel een hogere koopkrachl.

Tabel 5. Inkomensverdeling in 1977 naar besteedbaar huishoudinkomen a)
Meerpersoonshuishoudens

Besteedbaar inkomen b)
in gld. X 1.000

Alleenstaanden

< 16……………

449

excl. echtgenote
met inkomen

met echtgenote
met inkomen

207
19

X 1.000
157
361
1391
571

695
444

829

2480

1232

154

40

53

Gehuwde vrouwen naar individueel besteedbaar inkomen in 1977
Naar een alternatief koopkrachtoverzicht

Besteedbaar inkomen

Naar inkomen
vrouw

in gld. X 1.000

Door het grote aanlal huishoudlypen en inkomensklassen is

Als er geen beleid naar huishoudens wordl gevoerd (diversileil
in de aanpassing van belaslingvrije voelen en kinderbijslag) kan
hel inkomensplaalje naar draagkrachl rechlslreeks worden afgeleid van hel huidige koopkrachtplaatje. Technisch gesproken
was hel koopkrachlplaalje dus ook represenlalief voor de diverse
huishoudlypen. Er is slechls een oplisch probleem.

man

in procenten van het totaal
88,5
10,5

label 4 le uilgebreid voor een handzaam overzichl van de koop-

krachtmutalies. Daarom is onderzochl in hoeverre die label kan
worden gecomprimeerd zonder al le veel geweld le doen aan de
represenlalivileil.
In label 5 is een verdeling gegeven van een aanlal huishoudens
naar huishoudinkomensklasse. Hel aantal alleenslaanden mel
een inkomen boven dal van de 2 x modale werknemer blijkl gering le zijn. Huishoudens mel Iwee verdieners hebben veelal een
hoog huishoudinkomen. Apart verdienen ze uileraard minder
dan dil huishoudinkomen. De vrouwen onder hen hebben veelal
een inkomen rond hel minimum. Rekening houdend mel hel feil
dal de kinderbijslag een deel van de draagkrachlverschillen lussen gezinnen met en die zonder kinderen doet verdwijnen, terwijl
er levens geen verschil in koopkrachtmutalie is ingeval de kinderbijslag periodiek wordl aangepasl aan de inflalie, allhans aan
de nello inkomensstijging, kunnen gezinnen met en zonder kinderen lol op zekere hoogle worden samengevoegd.
Met label 5 voor ogen is label 3 ingedikl lol label 6. In perioden waarin de diverse belaslingvrije voelen in dezelfde male worden aangepasl en de kinderbijslag regelmalig aan de inflalie
wordl aangepasl, zijn de koopkrachlmulalies per kolom in label 6 gelijk. Verticaal bezien geeft deze label hel huidige koopkrachlplaalje. Beziel men de label horizontaal, dan blijkt er, zoals le verwachlen, een grillig palroon le zijn. Hel inkomensplaalje naar draagkrachl vertoonl niel hel vloeiende palroon van hel
huidige koopkrachlplaalje.

Naar inkomen

7,4

18,8
59,6
11,1

4,0
0,2
100

100

a) Inclusief eventueel inkomen van kinderen.
b) Het vrij besteedbaar inkomen van werknemers in bedrijven, gehuwd met niet buitenshuis werkende partner en twee niet verdienende kinderen bedroeg inclusief kinderbijslag in 1977: minimum
f. 16.500, Mmodaal” f. 20.800, ,,2 x modaal” f. 37.600 (vooraftrek particuliereziektekostenpremie).

Bron: CBS, Socialf Maandstalisliek, februari 1983.

Beleidsrelevantie in de toekomst

De represenlalivileil van hel huidige koopkrachlplaalje vermindert om verschillende redenen. De overheid voert, naasl hel
beleid gerichl op de inkomensverdeling van inkomenslrekkers,
voor bepaalde groepen een specifiek beleid. Zo wordl er in 1983
een specifiek beleid gevoerd voor amblenaren, onderwijzers,

trendvolgers, jeugdigen, terwijl in het kader van de arbeidstijdverkorling de loononlwikkeling per bedrijfslak kan divergeren.
Aangezien hel ondoenlijk is al deze varialies in enkele kengelallen weer le geven krijgt het huidige koopkrachtplaatje daardoor
een beperkle represenlalivileil.
Hel is mogelijk dal draagkrachlbepalende facloren als huishoudinkomen en huishoudlype in de loekomsl een belangrijker
rol bij hel inkomensbeleid zullen krijgen. Zo wordl er voorgenomen een maalregel in de sfeer van de dubbele inkomens le nemen
en werd er in 1981 een uilkering voor de ,,echle minima” inge-

Tabel 6. Procentuele mutatie van het reeel vrij beschikbaar inkomen van werknemers in bedrijven, exclusief incidenteel, 1973-1982, bezien
vanuit twee invalshoeken
Bruto loon

Gestandaardiseerd

netto huishoudinkomen in 1982

Huishoudtype

minimum

(modaal – 100)
84
100
120
149
155
193
246
298

modaat

2 X modaal

15

b)

c)

‘I

17

1

17

modaal, gehuwd, 2 kinderen . . . . . . . . … . . . . . . . . . . . . . . .

•=

– 1

– 11
16
-3

– 11
a)

15 a 17

Oa-3

– 11

-“.1
16
-3
ll

1
S>
|

s

s

naar hoogte van het bruto loon van loontrekkers

a)
b)
c)
d)

Het huidige koopkrachtoverzicht.
Koopkrachtoverzicht relevant bij nivellering zuiver naar draagkracht.
Koopkrachtoverzicht relevant bij nivellering naar inkomen en overige draagkrachtbepalende factoren.
Koopkrachtoverzicht relevant zonder nivellering.

ESB 13-7-1983

619

voerd. Zolang net slechts een kwestie is van een grotere belangstelling voor de invalshoek van de draagkracht. zonder dat dit
van jaar op jaar voor alle groepen tot beleid ter zake leidt. behoudt het koopkrachtplaatje wat dit betreft zijn representativiteit. Het is dan immers slechts een kwestie van optiek en in label 6 is aangegeven dat het huidige koopkrachtplaatje dan met
slechts een aanvullende rangschikkingde nodige informatie verschafl.
Het is theoretisch denkbaar dat er een jaarlijks nivelleringsbeleid naar zowel (huishoud)inkomenshoogte als naar huishoudtypezou worden ingevoerd. (Technisch is dat uitvoerbaar door per
huishoudtype het huishoudinkomen met een apart schijventarief te belasten). In dit geval geeft label 6 per regel dezelfde cijfers
(zoals thans per kolom) en ontstaal er een ander, maar even simpel, nieuw koopkrachlplaalje. Een jaarlijks nivelleringsbeleid in

deze zin is echler niet eenvoudig te realiseren wegens andere beleidsdoelslellingen. Men denke aan de verzelfstandiging van de
vrouw.
Het is denkbaar dat er een inkomensbeleid wordt gevoerd dal
zich richl op de nivellering onder inkomenslrekkers alsook daarbij in bepaalde male differenlieert naar huishoudtype. Het beleidsrelevante koopkrachtoverzicht bestaal dan uil het zwart
omlijnde vierkant c van label 6.
Het is ook mogelijk dat het nivelleringsbeleid onder inkomens-

Irekkers verdwijnt. In dat geval schrompelt hel koopkrachtplaatje ineen tol een kengelal: de cirkel d in label 6.
Welk staatje het beste overzicht geefl van de koopkrachtonlwikkeling wordt niet bepaald door de rekenmethode, doch door
de verscheidenheid aan mutaties, zoals die mede onder invloed
van verschillen in contractloonstijging en beleid ten aanzien van
premies en belastingen tot stand koml. Bij afwezigheid van die
verscheidenheid kan uiteraard met een kengelal worden volstaan. Bij een omvangrijke verscheidenheid is het niet meer mogelijk om die verscheidenheid in een beknopt overzicht van enkele kengelallen weer le geven. In dal geval zal er behoefte zijn
aan een kengetal, een maatslaf van cenlrale lendenlie van de inkomensmulalie, zoals de gemiddelde, of de ,,modale” inkomensmutatie van werknemers en daarnaast enkele kengelallen voor
die categorieen waarop het beleid zich in dat jaar specifiek richl.
Dat zou een terugkeer kunnen belekenen naar de situatie van
1969 loen hel CPB de modale werknemer inlroduceerde. niet
omdat deze werknemer op zich zelf zo belangrijk is, maar omdat
de koopkrachtm»M»V van die modale werknemer weinig verschill van die van de grootste groep werknemers in onze samenleving.
M. van Schaaijk

Auteur