Over economen
Waarneembare feiten, logische verbanden, empirische relaties, normatieveoordelen, pakkende verhalen, politieke adviezen, methodologische conventies – hutsel alles door elkaar en je hebt economie. Economie is niet de koele, rationele
wetenschap waarvoor haar beoefenaren haar graag houden;
zij is beladen met politiek en retoriek. Met is beter daarop bedacht te zijn dan onzelf voor de gek te houden en te doen alsof
we een gereedschapskist vol waardevrije instrumenten in
handen hebben. De selectie van de feiten, de keuze van wat
relevant is, het impliciete maatschappijbeeld – de emoties
spelen mee. We moeten ons er niet door laten meeslepen,
maar volledig uitbannen kunnen we ze niet. Dat is de mening
van J. Pen, die hij uitsprak in de Hennipman-lezing 19841) en
neerlegde in het boekje Among economists 2). Verplichte lectuur voor economen die menen dat zij de waarheid in pacht
hebben.
Zijn feiten dan geen feiten? Tot op zekere hoogte vyel. Over
de discontovoet van De Nederlandsche Bank zal weinig misverstand bestaan. Maar het wordt al anders bij de berekening
van het aantal werklozen. Wie worden er wel en wie niet
(meer) meegeteld en waarom? Geaggregeerde grootheden,
zoals het nationaal inkomen, het nationaal produkt, het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie, de geldhoeveelheid en
het saldo op de betalingsbalans zijn slechts na toepassing van
de nodige kunstgrepen vast te stellen.,,There are lies, damned lies, and statistics”, zegt de uitdrukking die misschien wat
overdreven is maar die wel aangeeft dat de cijfers niet zo hard
zijn als ze lijken. Bovendien zijn er tal van lacunes in onze kennis. Over de aantasting van het milieu, de omvang van het
zwarte circuit en de individuele welvaart bij voorbeeld. En er is
selectieve waarneming. Waar kijken we naar als we de inkomensverdeling in beeld widen krijgen? Naar de verhouding
tussen minimum en modaal, die tussen de hoogste en de
laagste inkomens, naar het individuele of het huishoudinkomen, naar de Theil- of naar de Gini-coefficient?
Neen, dan de logica. Daar is in elk geval niets mee mis. Volgens de regels van de logica kunnen uit eenvolidige veronderstellingen soms heel interessante conclusies worden afgeleid. Veronderstel bij voorbeeld dat alle economische subjecten zich rationeel gedragen en dat zij zich rationele verwachtingen vormen op basis van de informatie die beschikbaar is.
Veronderstel verder dat markten perfect werken. Dan is het
aantoonbaar dat er op elke markt een evenwichtssituatie ontstaat, dat voor elk individu een optimum wordt bereikt, dat alle
produktiefactoren optimaal worden aangewend en dat alle inspanningen naar hun marginaal produkt worden beloond. Het
is de perfecte Ratex-wereld. Overheidsingrijpen in die wereld
is vanzelfsprekend uit den boze; het kan slechts hetevenwicht
verstoren. Helaas kunnen we met dezelfde logica ook aantonen dat als aan de voorwaarden niet is voldaan, er geen enkele markt in evenwicht is, dat geen enkele prijs de juiste informatie geeft en dat niemand zijn optimum bereikt. Veel wijzer
worden we daar dus niet van. De logica mag dan een machtig
instrument zijn bij het vormen van economische theorieen, zij
vertelt ons niets over de wereld om ons heen.
Daarvoor moeten we te rade gaan bij de empirie. Het empirische onderzoek moet uitsluitsel geven of theorieen houdbaar
zijn of niet. Econometrische testen moeten zin en onzin scheiden en de waarheid aan het licht brengen. Helaas, het lukt
maar ten dele. Veel economische theorieen zijn niet in een
vorm gegoten die toetsing mogelijk maakt. Onjuiste uitspraken kunnen daardoor een hardnekkig bestaan leiden. Maar
ook als theorieen wel toetsbaar zijn, blijkt dat de empirie de
scheidsrechtersrol niet altijd vervult. Een zelfde verschijnsel
kan soms met dezelfde mate van waarschijnlijkheid door tegenovergestelde hypothesen worden verklaard. Voor de stagnatie van de jaren zeventig somde ik op deze pagina al eens
dertien verschillende verklaringswijzen op, voor een deel elkaar overlappend en aanvullend, maar voor een deel ook met
elkaar in strijd 3). Er is niet een waarheid; er zijn vele, concurrerende visies die elk op een zekere empirische ondersteuning kunnen bogen. Zo ook is de controverse tussen keynesianen en monetaristen, die in essentie tot bepaalde parameterschattingen is terug te brengen, ondanks alle empirische onderzoek daarnaar, nog steeds niet tot een oplossing gebracht.
Toch zijn de meningsverschillen over empirische kwesties
2R-2-1PRR
niet eens de voornaamste bron van tegenstellingen in de economie. De belangrijkste disputen komen uit verschillen in
waarde-oordelen voort. Of het begrotingstekort omhoog moet
of omlaag en in welk tempo, is geen kwestie van economische
theorie, maar een zaak van politiek, van wie er belang heeft bij
wat. De economie is niet meer dan een hulpmiddel om bepaalde verbanden te verhelderen; tot beleidsvoorschriften is zij
niet in staat. Toch zien we de normatieve elementen in bijna
elk economised debat binnensluipen. Dat is niet onvergeeflijk:
economen zijn ook mensen met politieke voorkeuren, waarden en normen; als ze maar niet proberen die voorkeuren onder het mom van wetenschappelijke objectiviteit aan de man
te brengen. En dat komt nogal eens voor; heel subtiel soms,
dikwijls niet eens bewust, door een woordkeus of een zinswending. Het is lets om voortdurend alert op te zijn.
Een stap verder gaan de politieke economen die deelnemen aan het openbare debat; die de kranten en tijdschriften
volschrijven en de ether vullen. Zij beperken zich niet tot het
domein van de feiten, de logica en de empirie; zij vertellen verhalen. Verhalen over de lonen, de werkloosheid, de rente en
het f inancieringstekort; over hoe de maatschappij in elkaar zit,
hoe het gekomen is en hoe het verder moet. En zoals elke verteller maken zij veelvuldig gebruik van metaforen om hun betoog te verlevendigen: over de rente die torenhoog is, de
staatsschuld die drukt op de schouders van toekomstige generaties, de uitkeringstrekkers die worden uitgeknepen, en
het bedrijfsleven dat zucht onder de lastendruk. En zij staven
hun verhalen met voorbeelden die uit het leven zijn gegrepen.
Hoe boeiender verteld, hoe meer er van blijft hangen. De
beste vertellers slepen hun toehoorders mee en prenten ze
een verhaal in dat hen niet meer loslaat. De ‘onzichtbare
hand’f3e’klassestrijd’,de’verzorgingsstaat’ – dat zijn metaforen ate zich hebben vastgezet in de hoofden van generaties
economen wier visie op de wereld er blijvend door is bei’nvloed. Daar is niets slechts aan – het is zelfs onmisbaar volgens Pen – maar wetenschap is het niet. Het is verdichtsel,
colligatie 4).
En met die feiten, die (selectieve) waarneming, die redeneringen, die waarde-oordelen, die colligatie vormt de econoom
zich opinies over wat er met de samenleving aan de hand is en
wat er met de economie moet gebeuren. Net als ieder ander.
Maar de econoom gaat een stap verder. Hij verpakt zijn ‘expert opinion’ in een politiek advies en overschrijdt daarmee de
grenzen van zijn vakgebied. Zeker, het kan heel nuttig zijn dat
hij verbanden verduidelijkt, consequenties laat zien, maar hij
is niet toegerust voor het trekken van politieke conclusies. De
economische theorie biedt hem daarvoor geen enkel houvast.
Zij omvat geen regels voor het afwegen van belangen. Beleidsadviezen zijn niet-wetenschappelijke uitspraken. Supercoljigatie, in de terminologie van Pen. Economen moeten proberen de kwaliteit van de besluitvorming te verbeteren, maar
zij moeten niet de besluiten nemen. De burger heeft het
laatstewoord.
Betekent dit dat economen zich maar beter afzijdig kunnen
houden van het publieke debat en zich terugtrekken in de
burcht van de logica en de empirie? Die houding is nobel en er
valt veel voor te zeggen. Maar zij heeft een prijs. Want er blijft
dan niet zo heel veel van de economie over: een bloedeloos
vak, koud en kaal, zonder emoties en inspiratie. Dat is dan ook
niet de keuze van Jan Pen, de beste verteller onder de Nederlandse economen. Hij is deze week met pensioen gegaan. Wij
hopen nog veel meeslepende verhalen van hem te lezen.
L. van der Geest
1) Jan Pen, Onder economen, of ik neb altijd gelijk, Hennipman-lezing
1984, Universiteit van Amsterdam, 4 april 1984.
2) Jan Pen, Among economists, Professor Dr, P. Hennipman Lectures
in Economics nr. 5, North-Holland, Amsterdam/New York/Oxford,
1985.
3) L. van der Geest, Dertien theorieen in een dozijn, ESBJ maart 1984.
4) Zie ook J. Pen, Over metaforen in de economie, ESB, 13 juni 1984.