Op zoek naar dynamiek
P.A.G. van Bergeijk en R.C.G. Haffner*
D
e discussie over de Nederlandse groeidynamiek wordt gehandicapt door bet
ontbreken van een empirische basis. Zo geven tot nu toe gebruikte indicatoren
als bet spaaroverschot geen goed beeld van de werking van de Nederlandse
goederenmarkten. In deze bijdrage wordt een alternatieve indicator gepresenteerd,
de traagheidsratio, die zicb toespitst op de invloed van bezettingsgraden op
goederenprijzen. De zeer hoge waarde van deze ratio voor 17 van de 20
onderzochte sectoren lijkt bet beeld van een achterblijvende marktdynamiek te
bevestigen.
In beleidsdiscussies wordt gebrekkige marktwerking
gezien als de bron van de, in termen van het inkomen per hoofd, tegenvallende prestaties van de Nederlandse economic. Gebrekkige marktwerking
wordt ook in verband gebracht met de financieeleconomische onevenwichtigheden van ons land,
met name met het nationale spaaroverschot. De empirische onderbouwing van de centrale vooronderstellingen van deze analytische conclusies laat echter
veel te wensen over. Onlangs hebben Garretsen,
Hoogduin en Nevenzeel er in dit blad bovendien op
gewezen dat het onder andere door Bovenberg en
Kremers gelegde verband tussen lopende rekening
en binnenlandse groeidynamiek niet opgaat . Zo
komt Thirlwall in het Verenigd Koninkrijk met een
vergelijkbare argumentatie tot de conclusie dat het
Engelse tekort op de lopende rekening een indicator
is voor achterblijvende aanbodprestaties2.
De vasthoudendheid waarmee de indicatorwaarde van de lopende rekening wordt verdedigd, vertroebelt de discussie3. Er zijn immers vele uitstekende argumenten te vinden die de economische logica
geen geweld aandoen, maar wel het belang aantoFiguur 1. Ge- nen van beleid dat is gericht op het bereiken van
middelde reele een grotere flexibiliteit van de arbeids- en goederengroei export
markten in Nederland4. In feite zijn er slechts weinien bnp voor de
OESO-landen, gen in het Haagse die deze beleidsaanbevelingen
1977-1989, in % niet reeds op eigen merites onderkenden.
In dit artikel wordt een instrumentarium geschetst waarmee de
diagnose van achterblijvende
10
Uttvper
marktwerking op macro- en mesoniveau kan worden gesteld. Bij
beleidswijzigingen die onder andere gericht zijn op het bereiken
van meer economische dynamiek, zoals de wijzigingen in de
mededingingswetgeving die dit
jaar hun beslag krijgen, is er imBnp groei
mers behoefte aan zinvolle indicatoren om prioriteiten in het be0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 1 0
leid te kunnen stellen of een
evaluatie van genomen of overwogen stappen mogelijk te maken. Reden te over dus om eens te pogen
het abstracte begrip ‘dynamiek’ empirisch handen en
voeten te geven.
Macrodynamiek
Een eerste vraag is of het Nederlandse groeipatroon
te sterk afhankelijk is geweest van de groei van de
op de export gerichte sectoren, zoals bij voorbeeld
Kremers suggereert in zijn werkprogramma voor een
sterkere binnenlandse groeidynamiek. Handelscreatie in het kader van de liberalisatie van de wereldhandel en voor Nederland met name door de voltooiing van de interne markt hebben geleid tot toenemende Internationale verwevenheid . In feite is voor
alle OESO-landen (uitgezonderd Canada) in de periode 1977-1989 de uitvoer sneller gestegen dan het
bruto nationaal produkt, zie figuur 1. Hierdoor
* De schrijvers zijn verbonden aan de Directie Algemene
Economische Politiek van het Ministerie van Economische
Zaken. Zij danken Harry Garretsen, Lex Hoogduin, Jarig
van Sinderen, Roy Thurik en Ed Westerhout voor nuttig
commentaar. Het artikel is op persoonlijke titel geschreven.
1. H. Garretsen, L.H. Hoogduin en D.H. Nevenzeel, Nogmaals het nationale spaaroverschot, ESB, 25 november
1992, biz. 1148-1149; A.L. Bovenberg, Overvloed en onbehagen, ESB, 6 februari 1991, biz. 144-148; J.J.M. Kremers,
Naar een sterkere binnenlandse groeidynamiek, ESB, 11
december 1991, biz. 1228-1232.
2. T. Thirlwall, The balance of payments and economic
performance, National Westminster Bank Quarterly Review, mei 1992, biz. 2-11.
3. A.L. Bovenberg en J.J.M. Kremers, Naschrift, ESB, 25 november 1992, biz. 1149-1151.
4. Er zijn overigens ook als alle markten volledig flexibel
zijn microgronden te over voor een overschot op de lopende rekening, zeker voor een kleine open economic. Het is
in dit verband opmerkelijk dat nergens in de discussie het
begrip ‘tijdvoorkeur’ valt (vergelijk ook H.P. van Dalen,
Sparen we te veel, ESB, 16 december 1992, biz. 1212-1216).
5. P.A.G. van Bergeijk, J. van Sinderen en E.W.M.T. Westerhout, Anticiperen en reageren op de Europese uitdaging,
Groningen, 1992, biz. 26-27 en 52-57.
lingen respectievelijk prijsstijgingen induceren en
neemt het aandeel van de binnenlandse sector in
alle OESO-landen af. Om deze redenen zijn noch de
ontwikkeling van de export ten opzichte van het
bnp noch het aandeel van de Internationale sector in
de economic als geheel bruikbare indicatoren wanneer het gaat om het bepalen van de binnenlandse
dus in principe volkomen
worden. In feite ontbreekt
dan een traditioneel terug-
dynamiek.
koppelingseffect van het
De vraag naar dynamiek is in een marktecono-
mie in essentie vooral een vraag naar de snelheid
waarmee markten ruimen. Natuurlijk zijn ook andere factoren belangrijk, zoals de bereidheid risico te
nemen of de snelheid van de ontwikkeling en toepassing van nieuwe technologieen. Ook hierbij
speelt het tempo waarin ondernemers zich aan voortdurend wijzigende omstandigheden aanpassen immers een belangrijke rol. Soms werken markten echter niet en dan kunnen onevenwichtigheden op
markten langdurige fenomenen worden. Het verschijnsel van hysterese ofte wel padafhankelijkheid
treedt op. Vraag en aanbod passen zich dan niet via
de werking van het prijsmechanisme simultaan aan
elkaar aan, hetzij omdat het prijsmechanisme niet
werkt, hetzij omdat vraag en aanbod in relatief ster-
kere mate worden be’invloed door niet-prijsfactoren.
kan de padafhankelijkheid
marktmechanisme. Bij gro-
te marktdynamiek reageren goederenprijzen daar-
entegen snel op het niveau van de produktieca-
Fnmkrijk
J.pm
Denenurkoi
Duitsland
paciteit (en daarmee van
onder- of overbezetting), zodat de padafhankelijkheid laag is en de traagheidsratio gering.
Prijsaanpassingen blijken in ons land gedurende
de jaren zeventig en tachtig gezien de hoge padafhankelijkheid op de goederenmarkt traag te verlopen: Kuipers vindt een traagheidsratio van 95%
voor deze periode.
In figuur 2 presenteren we uitkomsten van met
behulp van kwartaalcijfers geactualiseerde berekeningen van dit kengetal voor de Amerikaanse, Deense, Duitse, Engelse, Franse, Japanse en Nederlandse
economieen in de jaren tachtig en het begin van de
Op de arbeidsmarkt kan padafhankelijkheid veroorzaakt worden door starre lonen en onvoldoende
toetreding (bij voorbeeld omdat het menselijk kapitaal van langdurig werklozen teloorgaat of omdat recente werkervaring noodzakelijk is voor succesvolle
werkverwerving). Op de goederenmarkt wordt padafhankelijkheid mede veroorzaakt door het langetermijnkarakter van veel investeringsbeslissingen,
waardoor het aanbod onvoldoende snel kan inspelen op prijsveranderingen. Daarnaast zijn prijsstarheid en onvoldoende toetreding, kortom onvoldoende concurrentiedruk, belangrijke factoren .
Kuipers onderzoekt de marktwerking in een macrokader door na te gaan in hoeverre de bestaande
over- of onderbezetting van de produktiecapaciteit
de goederenprijzen bemvloedt7. Hiertoe definieert
hij een kengetal voor de padafhankelijkheid op de
Traagbeidsratio’s en onnauwkeurig-
beidsmarges
voor 7 OESOlanden in de
Jaren tacbtig
digende onnauwkeurigheidsmarges alsmede de Internationale conceptuele en methodologische verschillen in de constructie van indices voor onder andere
de capaciteitsbenutting, is het moeilijk verantwoorde
uitspraken te doen over de precieze mate van macrodynamiek in de bestudeerde landen8.
Ondanks deze bedenkingen suggereren de puntschattingen in onze berekeningen dat er in Nederland aan de marktdynamiek wel het een en ander
kan worden verbeterd. Deze lijkt immers in ieder
geval duidelijk ten achter te blijven bij die van Frankrijk. Onze uitkomst voor Nederland is door verschillen in bronnen en periodiciteit niet goed vergelijk-
baar met de bevindingen van Kuipers, maar de ruim
goederenmarkt. Voor de goederenmarkt wordt dit
Figuur 2.
tien procentpunt geringere traagheidsratio die wij
vinden kan een aanwijzing zijn dat de marktdynamiek sinds de jaren zeventig reeds iets is verbeterd.
kengetal aan de hand van geschatte prijsvergelijkingen bepaald. Daarin zijn als verklaarde variabelen
opgenomen de mutatie in de goederenprijzen en als
verklarende variabelen de kosten per eenheid produkt, de capaciteitsbenutting q en de verandering
van die capaciteitsbenutting Aq. Het kengetal is een
quotient, met in de teller de geschatte coefficient
van de verandering en in de noemer de som van de
geschatte coefficienten van de verandering en van
het niveau. We zullen dit de traagheidsratio noemen.
Traagheidsratio =
coef.IAq]
coef.tq] + coef.[Aq]
« 100%
De traagheidsratio ligt in principe tussen nul en hon-
derd procent. De verwachte tekens zijn immers positief, aangezien de prijsstijging hoger zal zijn naarmate de bezettingsgraad toeneemt. In het theoretische
geval dat het niveau van de bezettingsgraad in het
geheel geen invloed heeft op de prijzen, is de traagheidsratio honderd procent. In dat geval zullen noch
een overcapaciteit noch een ondercapaciteit prijsda-
ESB 20-1-1993
jaren negentig. De berekeningen zijn vanzelfsprekend slechts indicatief. Gezien de vaak nog onbevre-
Desondanks lijkt voor ons land de conclusie gerechtvaardigd dat de goederenprijzen slechts met relatief
(grote) vertraging reageren op variaties in de produktiecapaciteit.
6. A.M. Okun, Prices and quantities. A macro-economic
analysis, Oxford, 1981.
7. S.K. Kuipers, Marktwerking en werkloosheid in Nederland in de jaren dertig en tachtig, Amsterdam, 1991, in
het bijzonder biz. 83-84. Zie H.W. de Jong, Dynamische
markttheorie, Leiden, 1989, biz. 22-26 voor enige alternatieve indicatoren. Daar waar gesproken wordt van de goederenmarkt, gaat het ook om diensten.
8. De weergegeven onzekerheidsmarges zijn met name
groot doordat de fouten elkaar bij een deling kunnen versterken. D. Encaoua, Price dynamics and industrial structure, OECD Working Papers 10, Parijs, 1983, komt evenwel
met een andere methodiek tot een vergelijkbare rangorde
voor de flexibiliteit van de goederenmarkt. Hierbij komen
Zweden en Japan op de eerste plaats, nemen de Verenigde
Staten en Canada een middenpositie in en treedt de inflexibiliteit het duidelijkst op in het Verenigd Koninkrijk. Dit
versterkt het vertrouwen in onze bevindingen.
• HHI
*
to)
Medische
diensten,
banken,
75- verzekerin-
Q^–: :-;fT\W«- a” :)Q
y^l^feofferiwtoBii^, pa-
V_X hichtvaart
bouWmaterialen
nijverheid,
installatie-
•
(
\
bedrijven
50-
O
g
1
O aetoWwscteto
(/?^|. ‘ portiiiiddelen,
l
^_y pier en ^afische industrie, handel veehouderijptodukten, hout- en
gen, bouw-
25-
*-^/?’)
i
/
MetaalpTodukten,
optische industrie,
dranken- en tabaks>»•——~^
produkten en tex/^
N.
tiel-, leer- en
\
schoenindustrie
1
Ten slotte toont figuur 3 dat het onderscheid tus-
J
^_^
Uitvoerquote
n25
50
75
de luchtvaart en de procesindustrie. Ook hier is de
padafhankelijkheid hoog, maar speelt de omstandigheid dat de ontwikkelingen op de wereldmarkt en
de dollarkoers in de beslissingen van de desbetreffende sectoren vaak belangrijker zijn dan de binnenlandse afzetperspectieven. Hierdoor zal ons binnenlandse prijspeil wellicht minder worden bepaald
door de bezettingsgraad dan. het prijspeil van andere
landen.
100
sen de binnenlandse en de buitenlandse sectoren
dat veel gemaakt wordt in de analyses van de Nederlandse dynamiek onbevredigend is. In feite is de
padafhankelijkheid (traagheidsratio) onafhankelijk
van de internationale gerichtheid (uitvoerquote) van
de betreffende sector met uitzondering van de drie
sectoren in de rechterbenedenhoek. Bij deze uitzonderingen gaat het center om relatief vage metingen.
Buitenlandse concurrentie
Figuur 3. Traag- Ten slotte laat figuur 2 nog eens zien dat de lopende
heidsratio’s, uit- rekening als indicator van groeidynamiek ongeschikt
voerquotes en
is, getuige de posities die overschotlanden als Japan,
onnauwkeurig-
Duitsland en Nederland (in deze periode ieder gemiddeld ruim twee procent van het bnp) qua groeivoor 2O Nederlandse sectoren, dynamiek innemen tussen de tekortlanden Frankrijk
1971-1992
(-0,6%), Denemarken (-3,1%), de Verenigde Staten
(-1,8%) en het Verenigd Koninkrijk, dat gemiddeld
beidsmarges
slechts een marginaal tekort op de lopende rekening
heeft, maar sinds 1986 fors in het rood staat.
Mesodynamiek
Nederlandse economen schenken in vergelijking
met him collegae in andere Europese landen relatief
weinig aandacht aan het functioneren van markten .
Economen geloven dat de onzichtbare hand dit proces stuwt en wellicht is dit een reden voor bij voorbeeld de in het verleden opmerkelijk eeringe aandacht voor mededinging in ons land1 . De leemte in
het empirische toegepaste onderzoek is op de keper
beschouwd de enige traditie die Nederland ter zake
van het onderzoek naar de werking van goederenmarkten heeft.
Wie iets wil zeggen over de economische dyna-
miek van Nederland zal al snel naar het mesoniveau
van bedrijfstak en branche moeten afdalen . In figuur 3 illustreren we de dynamiek op mesoniveau
wederom aan de hand van traagheidsratio’s; ditmaal
voor een twintigtal sectoren12. Het oppervlak van de
bollen geeft in deze figuur de mate van onnauwkeurigheid van onze schatting van de traagheidsratio
weer: hoe kleiner de bol des te nauwkeuriger dit
kengetal bepaald kon worden. Horizontaal is de uitvoerquote uitgezet en verticaal de mate van padafhankelijkheid, zoals bepaald met de traagheidsratio’s.
In de linkerbovenhoek vinden we een cluster
van afgeschermde, starre sectoren. Het gaat hierbij
om de dienstverlening (onder andere het bankwezen waar de concentratie in de onderzoeksperiode
enorm is toegenomen) en de, hevig gekartelliseerde,
bouwnijverheid. Rechtsboven bevindt zich een cluster sterk internationaal georienteerde sectoren, zoals
de elektrotechniek, de transportmiddelenindustrie,
Het belang van buitenlandse concurrentie komt ook
aan de orde in onderzoek dat in de traditie van de industriele organisatie de aandacht richt op de snel-
heid waarmee winsten of prijzen zich in het concurrentieproces naar een concurrerend niveau
bewegen. Dit soort onderzoek is relevant voor ons
speurwerk gericht op dynamiek, want minder mededinging betekent dat gevestigde bedrijven relatief
hoge winstmarges kunnen berekenen. De gevolgen
zijn te hoge prijzen (dus: misallocatie en lagere
groei) en slechtere en ongelijkere kansen voor kleine en startende ondernemingen. Internationaal vergelijkende onderzoeken waarin Nederland betrokken is zijn uiterst schaars en de gegevens hebben
veelal betrekking op de jaren zeventig. Desondanks
is een aantal bevindingen nog steeds instructief voor
de actuele discussie.
Yamawaki, Sleuwagen en Weiss hebben de invloed onderzocht van de vorming van de EG op
marktstructuur en concurrentie in 47 bedrijfstakken
in 1963 en 1978 in Duitsland, Frankrijk, Italic, Belgie
en Nederland . Hun studie toont aan dat prijswijzigingen in Europa en met name in Belgie en Neder9. Kuipers, op. cit, biz. 8. Men vergelijke bij voorbeeld de
bespreking van Belgisch onderzoek ter zake in P. de Wolf,
Marktconcentratie en de gevolgen voor winstgevendheid
en prijzen, Delft, 1987, in het bijzonder biz. 85-100.
10. D. Levi, The speed of the invisible hand, International
Journal of Industrial Organization, 1987, biz. 79-92.
11. Zie bij voorbeeld J. van Sinderen en P.A.G. van Bergeijk, De dynamiek van Europese integratie: sectoren,
branches en bedrijven, in: J.J.M. Kremers (red.), Vooruitkijken naar Europa, Academic Service, 1993 (te verschijnen).
12. De schattingen zijn uitgevoerd op het bedrijfstakkenbestand van het CPB. De bezettingsgraden zijn geconstrueerd uit gegevens voor de toegevoegde waarde op sectorniveau. Zie hiertoe bij voorbeeld A. Kusters, D. Lumer en
J. Verbruggen, De constructie van bezettingsgraad- en produktiecapaciteitsreeksen per sector, Werkgroep multi-sectormodellen, Onderzoeksmemorandum 1, Den Haag, april
1986.
13. H. Yamawaki, L. Sleuwagen en L.W. Weiss, Industry
competition and the formation of the European common
market, in: L.W. Weiss (red.), Concentration and price,
Cambridge (Mass.), 1989, biz. 112-143.
land uiteindelijk voor een belangrijk deel door gedragingen en omstandigheden van Duitse bedrijven
worden bepaald. Bedrijven in Nederland en Belgie
blijken mede door de geringere ondernerningsom-
vang grosso modo prijsnemers te zijn. Het onderzoek van Pagoulatos en Sorensen naar bruto-winst-
marges van 38 bedrijfstakken in 1965 en dezelfde
groep van vijf landen biedt aanwijzingen voor het
overheersende belang van buitenlandse factoren (invoerconcurrentie, uitvoermogelijkheden en de activiteiten van multinationale ondernemingen) voor de
hoogte van de bruto-winstmarges in de Benelux .
Door Prince en Thurik is de actualiteit van dit belang voor wat betreft de invoerconcurrentie onlangs
nog eens bevestigd in een onderzoek naar 66 Nederlandse bedrijfstakken voor de periode 1974-1986 .
Nederlandse ondernemingen opereren van oudsher
op een open markt die wordt gekenmerkt door internationale concurrentie en relatief geringe toetredingsbarrieres voor buitenlandse bedrijven . Daarom zegt bij voorbeeld de relatief hoge padafhanke-
lijkheid van de Nederlandse economic niet alles. De
conclusie is dat in de kleine open Nederlandse economic niet slechts naar collusie en concentratie op
de binnenlandse markt gekeken moet worden wan-
neer het gaat om de economische dynamiek.
Dynamiek en beleid
Goede (binnenlandse) marktwerking is juist ten be-
hoeve van onze internationale concurrentiekracht
van belang17. Dit is niet slechts een algemeen geac-
cepteerd uitgangspunt van het beleid; empirisch onderzoek wijst ook in deze richting. De macro- en
meso-economische aanpassingssnelheid van een
economic (dat wil zeggen de flexibiliteit van het aanbodgedrag) blijken bij voorbeeld in het onderzoek
van Brakman, Gigengack en Jepma belangrijke determinanten te zijn van internationale marktwinst in
Duitsland, Frankrijk, Belgie/Luxemburg en Nederland18. Verbetering van de marktwerking zal daarom
tevens tot sterkere uitvoergroei leiden en daarmee
ceteris paribus tot een groter saldo op de lopende rekening. Zo kunnen, indien men de verkeerde indicatoren hanteert, verbeteringen van de marktwerking
de indruk wekken van een relatief achterblijvende
binnenlandse groeidynamiek. In feite is de onderverdeling in een binnenlandse en buitenlandse sector al
met al weinig verhelderend voor de analyse van de
groeidynamiek in een kleine open economic.
We hebben in dit artikel een alternatieve maatstaf toegepast voor het meten van de marktwerking
in ons land op macro- en meso-economisch niveau
door naar de padafhankelijkheid op de goederenmarkt te kijken. Uit een vergelijking van ons land
met een zestal industrielanden over de afgelopen
tien jaar blijkt dat de marktdynamiek in Nederland
achterblijft, al moet daarbij wel worden aangetekend
dat deze conclusie in het licht van de onnauwkeurigheidsmarges en verschillen in definities slechts onder zeker voorbehoud kan worden getrokken. De
analyse op mesoniveau toont aan dat het merendeel
van de Nederlandse sectoren een nogal grote traagheidsratio kent. Deze hoge padafhankelijkheid zou
ESB 20-1-1993
deels een gevolg kunnen zijn van het feit dat Nederlandse ondernemingen nogal sterk op het buiten-
land gericht zijn en mede daardoor vaak eerder als
prijsnemers dan als met marktmacht beklede prijszet-
ters moeten worden geclassificeerd. Onze bevinding
kan er, eerlijkheidshalve, ook op duiden dat voor internationaal opererende bedrijven de capaciteitsbezetting veel minder relevant is voor de prijsvorming
dan de evolutie van de prijzen op de wereldmarkt.
In dat geval is onze veelbelovende padafhankelijk-
14. E. Pagoulatos en R. Sorensen, Foreign trade, concentration and profitability in open economies, European Economic Review, 1976, biz. 255-267.
15. Y.M. Prince en A.R. Thurik, Price-cost margins in Dutch
manufacturing, De Economist, 1992, biz. 310-335. De Wolf,
op.cit., biz. 125 e.v. vindt de invloed van de concurreren-
de invoer niet terug op het niveau van de bedrijfstakken,
maar wel in zijn analyse van bedrijfsgroepen. Dit pleit
voor een sterk gedesaggregeerde analyse.
16. P.H.A.M. Verhaegen, Nederland: kartelparadijs of concurrerende regio?, ESB, 23 September 1992, biz. 913-915
17. Economie met open grenzen, Tweede Kamer, 19901991, 21 760, nrs. 1-2, Vervolgrapportage economie met
open grenzen, Tweede Kamer, 1991-1992, 21 760, nr. 6 en
Y.C.M.T. van Rooy, Het einde van het kartelparadijs, ESB,
23 September 1992, biz. 908-912.
18. S. Brakman, R. Gigengack en CJ. Jepma, The speed of
adjustment as a measure for competitiveness, Empirica
(Austrian Economic Papers), 1988, biz. 161-178.
I
heidsindicator minder geschikt om de dynamiek in
open sectoren te meten. Overigens kan dit slechts
blijken uit een internationaal vergelijkend onderzoek
op sectorniveau, maar zo’n groots opgezet onderzoek valt duidelijk buiten het bestek van de analyse
in dit artikel.
Een andere richting voor nader onderzoek betreft de analyse van andere mogelijke indicatoren,
zoals sectorgegevens over aantallen toe- en uittre-
ders of concentratiegraden in samenhang met deze
problematiek.
De gemeten verschillen in de mate van padafhankelijkheid op de goederenmarkt kunnen bovendien
niet uitsluitend tot internationale verschillen in binnenlandse marktwerking worden herleid. Met name
bij vergelijkingen tussen landen kunnen verschillen
in economische politick en stabiliteit een belangrijke
verklaring zijn voor het waargenomen patroon. Moderne investeringstheorieen wijzen immers op de
mogelijkheid dat bij onomkeerbare beslissingen onder onzekerheid schemerzones bestaan waarin beslissingen worden uitgesteld om met behulp van ad-
ditionele informatie de onzekerheid te kunnen
reduceren . Bij de investeringsbeslissingen leidt dit
tot padafhankelijkheid, omdat de capaciteit dan
soms gedurende langere tijd noch door investeren
noch door desinvesteringen wordt aangepast.
De overheid zal via haar macro-economische be-
leid, haar industriepolitiek en haar mededingingsbeleid onzekerheid moeten wegnemen om zodoende
deze bron van padafhankelijkheid terug te dringen.
Pindyck meent zelfs dat de voorspelbaarheid en de
geloofwaardigheid van het macrobeleid uiteindelijk
de overheersende factoren zijn die de investerings-
dynamiek bepalen20.
Tot slot
currentie als een nieuw mededingingsregime meer
In dit artikel hebben we het gebrek aan dynamiek
dynamiek op de rationale goederenmarkten zullen
afdwingen, lijken urgente beleidsuitdagingen thans
vooral te liggen in het aanpakken van de arbeids-
op de Nederlandse goederenmarkt centraal gesteld
en daarom niet gekeken naar het gebrek aan dynamiek dat het gevolg is van verstoringen op de arbeidsmarkt. Deze keuze wordt slechts ingegeven
door de wens te voorzien in een thans ontbrekend
actueel empirisch inzicht in het functioneren van
onze goederenmarkten. In een aantal sterk van concurrentie afgeschermde sectoren blijkt de dynamiek
zeer sterk achter te blijven. Het gaat hierbij om secto-
ren die traditioneel het sterkst gereguleerd en/of gekartelliseerd zijn (bij voorbeeld de bouwmarkt en de
marktproblematiek21. Starheid van het arbeidsaan-
bod en een onvoldoende aansluiting van dat aanbod
op de arbeidsvraag resulteren immers in de hoge inactiviteit die uiteindelijk de belangrijkste determinant is van de financieel-economische onevenwichtigheid van Nederland.
Peter van Bergeijk
Robert Haffner
telecommunicatie). Een belangrijke conclusie van
ons onderzoek is dan ook dat een substantiate beleidsinspanning nodig is om deze markten, die in
het verleden met concurrentiebeperkende regels of
afspraken zijn dichtgeslibd, weer nieuwe dynamiek
in te blazen.
De uitkomsten van ons artikel geven evenwel
niet aan dat de naar gebruikelijke internationale
maatstaven starre Nederlandse goederenmarkten
voor de toekomst grotere financieel-economische
problemen zouden opleveren voor ons land dan de
inflexibiliteit van de arbeidsmarkt. Integendeel, daar
waar in het kader van de voltooiing van de interne
markt zowel toenemende grensoverschrijdende con-
19. A. Dixit, Investment and hysteresis, Journal of Economic Perspectives, 1992, nr. 1, biz. 107-132 en B.J. Spencer
en A.J. Brander, Pre-commitment and flexibility. Applica-
tions to oligopoly theory, European Economic Review,
1992, biz. 1601-1626.