Ga direct naar de content

Concurreren en samenwerken

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 21 1993

Concurreren en samenwerken
De binnenlandse sector van de economic, die traditioneel wordt beheerst door het midden- en kleinbedrijf (mkb), is een bakermat van nieuwe ideeen en
werkgelegenheid en een springplank naar internationale bedrijvigheid. Van vele kanten wordt er echter
op gewezen dat gebrekkige marktwerking zowel op
de arbeidsmarkt als op afzetmarkten er de oorzaak
van is dat deze karakteristiek onvoldoende tot zijn
recht komt. Men spreekt van tekortschietende dynamiek (zie ook Van Bergeijk en Haffner in deze ESB).
Nederland heeft de reputatie een ‘kartelparadijs’ te
zijn. Het lijkt daarom aannemelijk dat de werking
van de binnenlandse markt inderdaad te verbeteren
valt, en dat er sprake is van onnodig hoge binnenlandse prijzen en te weinig vernieuwingsgezindheid.
Dit bedreigt niet alleen de concurrentiepositie van
de binnenlandse sector, maar indirect ook het op
buitenlandse afzet gerichte deel van de economic.
Op het gevaar af dat te veel dynamiek kan leiden tot
onzekerheid en daarmee ook averechts kan werken,
volgt hier een inventarisatie van beleidsmogelijkheden om meer marktwerking te bewerkstelligen in de
binnenlandse sector en in het mkb in het bijzonder.
In de eerste plaats kan worden geprofiteerd van
maatregelen van algemeen-economische politick.
Meer flexibele loonvorming en verlaging van de collectieve lasten verbeteren de werking van de arbeidsmarkt en zijn zowel voor het meer internationaal
georienteerde grootbedrijf als het mkb gunstig. Vooral het mkb is gebaat bij meer mogelijkheden tot
loondifferentiatie. Cao’s berusten vaak op de produktivititeitsontwikkeling in het kapitaalintensieve grootbedrijf, waardoor het arbeidsintensieve mkb kan
worden geconfronteerd met een onevenredig grote
verhoging van de loonkosten. Voor de binnenlandse
sector geldt nog meer dan voor de buitenlandse het
voorbehoud dat loonmatiging gepaard moet gaan
met verlaging van de collectieve lasten, opdat de
binnenlandse bestedingen op peil kunnen blijven.
Bij het ontstaan van een gemeenschappelijke
markt moet de binnenlandse dynamiek minimaal op
Europese leest worden geschoeid. Plaatsvervangend
directeur-generaal Economische Structuur van het
Ministerie van Economische Zaken, I.D. Sepers,
wees tijdens de onlangs gehouden “Mkb-beleidsdag”
in dit verband, naast de noodzaak om actiever
mededingingsbeleid te voeren, op het verminderen
van de hoge regeldruk, die het mkb veel administratieve rompslomp bezorgt en de beleidsontwikkelingen soms moeilijk volgbaar maakt. Een te overvloedige regelgeving, bij voorbeeld vestigingswetgeving
ter waarborging van kwaliteit, biedt potentiele buitenlandse aanbieders die geen last hebben van beperkingen, ‘oneigenlijke’^kansen. Naarmate minder
regels worden gesteld, ontstaat meer ruimte, maar
ook meer noodzaak tot presteren.
Verder zou men, vooral ter versterking van het
kleinbedrijf, ook aan een aantal specifieke financiele

ESB 20-1-1993

prikkels kunnen denken. Vooral voor starters zou
een meer fiscaal vriendelijke behandeling van ondernemerskapitaal en -winst een stimulans kunnen zijn
voor het opzetten en uitbouwen van een bedrijf.
Subsidies op arbeid maken het starten van ondernemingen gemakkelijker, maar de kans bestaat dat met
deze maatregelen de nadruk komt te liggen bij het
creeren van laagwaardig werk.
Er is ook behoefte aan een klimaat waarin hoogwaardige werkgelegenheid tot ontwikkeling komt.
Hoogwaardig werk gaat meestal samen met een gecompliceerd produktie- of dienstverleningsproces,
waarvan de minimaal benodigde schaal de omvang
van kleine ondernemingen al gauw overtreft. Kleine
ondernemingen kunnen dit probleem omzeilen door
in clusters met elkaar samen te werken. In clusters
kunnen bedrijven zich specialiseren in een schakel
van de produktieketen. Zo combineren zij de schaalvoordelen van het grootbedrijf met de flexibiliteit
van de kleine onderneming en de marktmacht van
het samenwerkingsverband. Het probleem voor kleine ondernemingen ligt niet zozeer in de omvang,
maar in het aantal en de aard van de contacten met
anderen. De overheid kan deze samenwerking
slechts indirect bevorderen; zij moet door concurrentiedruk en een veeleisende vraag op de binnenlandse ‘test’-markt vanzelf opgang komen.
Een laatste punt van aandacht is ondersteuning
van kennisvergaring over nieuwe markten (exportbevordering) en produkten (innovatiestimulering).
Vooral in het mkb is het draagvlak voor onderzoek
en ontwikkeling vaak smal en heeft men moeite om
de toegang tot grote kenniscentra te vinden. Op de
“Mkb-beleidsdag” werd het idee gelanceerd om een
technologie-instituut op te richten, dat haalbaarheidsonderzoeken betaalt en beoordeelt. Tenzij het mkb
dit initiatief ook zelf betaalt, kan men stellen dat de
benodigde verbreding van het draagvlak voor toegepast onderzoek ook door samenwerking in de markt
moet kunnen worden bereikt. In tegenstelling tot
fundamenteel onderzoek zijn de resultaten van toegepast onderzoek juist uitsluitend van belang voor
de onderzoekende ondernemingen en is er dus ook
minder sprake van positieve externe effecten die
van overheidswege bevorderd zouden moeten worden. Wel is het belangrijk om een brug te slaan tussen kennisinstellingen en bedrijven. Dit vindt al
plaats in de innovatie-adviescentra.
Meer dynamiek betekent een verbetering van
van de werking van markten, zodat vraag en aanbod
beter en sneller op elkaar aansluiten en sneller ingespeeld wordt op nieuwe kansen. Dat betekent in ieder geval meer druk van concurrentie op eindmarkten en, paradoxaal genoeg, in veel gevallen ook
meer samenwerking.
T.P. van Walderveen

. jH^H^vv-i

Auteur