Natuurbos is betaalbaar
F. H. OOSTERHUIS* – DR. J. D. P. KASPER**
DR. H. E. VAN DE VEEN***
In hoeverre de produktie- en de natuurfunctie van het bos elkaar verdragen, blijft een punt van
discussie. Duidelijk is wel, dat op den duur een bos waarin de natuur maximaal tot haar recht
komt, niet gefinancierd kan worden door houtopbrengsten uit datzelfde bos. In dit artikel wordt
nagegaan wat de financiele consequenties zijn van maximaal versterken van de natuurfunctie.
De auteurs komen tot de conclusie dat natuurtechnisch bosbeheer op zich in een aantal gevallen
zeker betaalbaar is en ook concurrerend is met een aantal gangbare vormen van bosbeheer.
Inleiding
Niet alle verlicaal groen is natintrbeschermingsgroen
Nederland is een bosarm land. Onze ca. 300.000 ha bos beslaat slechts 8% van het landoppervlak. Het overgrote deel hiervan is ooit aangeplant ten behoeve van de houtproduktie. Ook
heden ten dage is het overgrote deel van het Nederlandse bos in
gebruik als produktiebos in een cyclus van aanplanten, verplegen, vellen, afvoeren en aanplanten. Desondanks moet Nederland 92% van zijn behoefte aan hout en houtprodukten dekken
door import (a f. 6-7 mrd. perjaar) 1). Overigens levert 25% van
het areaal 75% van het totale volume van ca. 1 mln. m3 per
jaar 2). Dit relatief lage aandeel van het overgrote deel van ons
bosareaal wordt vooral veroorzaakt door het feit dat het merendeel van de bossen is gelegen op de verarmde hoge zandgronden
en doordat deze bossen goeddeels vrij jong zijn (< 100 jaar geleden aangeplant).
Tot 10 jaar geleden was in Nederland het samengaan van bosbeheer en houtproduktie een vanzelfsprekendheid. Het motto
wasongeveer: ,,bos is groen en groen is mooi!” Dissidente geluiden binnen de bosbouwwereld, waarbij gepleit werd voor minder
aanplanten, meer natuurlijke verjonging, minder monocultures
en het voorkomen van kaalkap vonden weinig weerklank totdat
de orkanen van 1972 en 1973 aanzienlijke gaten bliezen in het
Nederlandse bos en het Nederlandse bosbouwbeleid. Voor het
eerst ontstond ook buiten het wereldje van de bosbouwers een
meer dan toeristische belangstelling voor het bos.
Een — klein — aantal biologen en natuurbeschermers stelde
de vraag of in de bosbouw houtproduktie en natuurbehoud eigenlijk wel zo goed samen kunnen gaan 3). In een produktiebos
mogen bomen immers niet echt oud worden en worden vooral
snelgroeiende exoten aangeplant. Wilde-planteneters als edelhert en ree worden bij voorkeur in zulke geringe aantallen gehouden dat de interacties tussen het bos en deze bewoners van
het bos minimaal blijven, terwijl echt grote bosbewoners als wisenten en elanden in West-Europa ook in grote natuurgebieden
volkomen ontbreken. Genoemde critici benadrukten dat een bos
zonder holle bomen en dood hout waarin bovendien ook de
daarin thuishorende grote bosbeesten volstrekt ontbreken, geen
volwaardig natuurgebied zou kunnen zijn.
De kritiek van buiten de bosbouw werd aanvankelijk met bosbouwkundig territoriumgedrag beantwoord 4), maar bij natuurbeschermingsorganisaties en bij de natuurbescherming op het niveau van de landelijke overheid werd een onomkeerbaar bewustwordingsproces op gang gebracht, waardoor de termen ,,bos” en
,,natuurgebied” niet langer als een soort synoniemen konden
worden gebruikt.
Multifunctionaliteit en het natuurbeschermingsbeleid
Bos vervult vele functies. Deze kunnen worden vervat onder
de hoofdfuncties produktie, recreatie, en natuur. Tot voor enkeESB 2-3-1983
le jaren werd er in het kader van het overheidsbeleid van uitgegaan dat het gangbare bosbeheer zo multifunctioneel zou zijn,
dat houtproduktie de andere functies niet wezenlijk zou schaden. Omdat ,,bos” te alien tijde kan worden omschreven als:
,,een levensgemeenschap van planten en dieren waarin boomvormende soorten aspectbepalend zijn”. zullen er altijd wel natuurwaarden aanwezig zijn en is recreatief gebruik in principe
mogelijk.
Vanuit de optiek van de natuurbescherming is echter het ophangen van nestkastjes tegen de stam van kerngezonde bomen
als alternatief voor natuurlijke holten in zieke en oude bomen
geen maximum-, maar een minimumoptie. Wanneer, bij voorbeeld in natuurreservaten en nationale parken, naar een zo hoog
mogelijke graad van natuurlijkheid moet worden gestreefd, dienen veel verdergaande maatregelen te worden genomen, waarbij
het primaat van de houtproduktie komt te vervallen. In het
Structuurschema Natuur- en Landschapsbehoud (SNLB) wordt
dan ook het standpunt ingenomen dat in bossen met het accent
op natuur zou moeten worden gestreefd naar een zodanig beheer
dat: ,,de aanwezige mogelijkheden voor de ontwikkeling van
meer natuurlijk bos, in zo volledig mogelijke diversiteit en op de
vereiste school, optimaal worden benut”, inclusief ,,het waar
mogelijk toepassen van meer extensieve beheersvormen, gebaseerd op natuurlijke regulatie-processen” 5). Vrij vertaald betekent dit dat gestreefd zou moeten worden naar het weren van
hier niet thuishorende boomsoorten (..exoten”), het actief bevorderen van een zo volledig mogelijke zoogdierfauna (die zich
vaak, in tegenstelling tot de avifauna, niet meer spontaan kan
vestigen), niet meer planten, maar uitgaan van natuurlijke verjonging en het entameren van natuurlijke regulatieprocessen als
bosbegrazing en het niet bestrijden van roofdieren.
Het behoeft geen betoog dat maximalisatie van een dergelijk
beleid niet op een en dezelfde plants verenigbaar is met de be-
* Projectmedewerker Instituut voor Milieuvraagstukken van de Vrije
Universiteit.
** Hoofd bedrijfseconomiseh onderzoek Economisch en Sociaal Instituut van de Vrije Universiteit.
*** Hoofd Ecologische Groep, Instituut voor Milieuvraagstukken van de
Vrije Universiteit.
1) H. A. van der Meiden, De beschikbaarheid van hout, Stichting Bos en
Hout, Wageningen, 1982.
2) Ministerie van Landbouw en Visserij, Strucluurvisie op het bos en de
bosbouw, Staatsuitgeverij, ‘s-Gravenhage, 1977.
3) Zie H. E. van de Veen. De Veluwe natuurlijk?, Gelderse milieuraad,
Arnhem. 1975; H. E. van der Lans. Over :omergroene loofoerwouden
van het Nederlandse klimaatKebied, doctoraalscriptie Laboratorium voor
Plantenoecologie RU Groningen en Plantenoecologie LH Wageningen.
1976; Landelijke werkgroep kritiseh Bosbeheer, Bosbeheer in opspraak
1975-1980. Documentatiemap 1, 1980 en idem, deel 2, 1982.
4) Zie Landelijke werkgroep kritiseh Bosbeheer, op. cit.
5) Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk/Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Slntctuurschema Natuur- en Landschapsbehoud, Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16 820,
nrs. 1-2.
197
drijfsmatige voortbrenging van hout. Daarom-wordt in het
voor alle 91 onderzochte bossen gezamenlijk. De totale kosten
SNLB bepleit dat de — noodzakelijke — multifunctionaliteit
en opbrengsten zijn gedeeld door het totaal aantal hectaren dat
van het Nederlandse bos gestalte zou moeten krijgen in de vorm
van ruimtelijk gescheiden arealen waarin enerzijds naar verweving en anderzijds naar segregatie van hoofdfunclies zou moeten
worden gestreefd. Hierbij ligt het voornaamste spanningsveld
tussen .,puur hout” en ,,puur natuur”; beide functies zijn tot op
zekere hoogte verenigbaar met de recreatiefunctie.
In het SNLB wordt voorgesteld om voor een niet onbelangrijk
deel van het Nederlandse bosareaal te kiezen voor eenduidige
hoofdfuncties, te weten enerzijds een nog niet bepaald deel puur
produktiebos en ongeveer 15% bossen met accent op natuur
waarin de eventuele voortbrenging van hout slechts het gevolg
het bos omvat: het zijn dus ..gemiddelden voor het gehele bos”.
kan zijn van beheersmaatregelen. In het overige deel van het Nederlandse bos komen de drie hoofdfuncties steeds gezamenlijk,
maar in wisselende accenten, aan bod, waarbij wederom een
substantiate plaats is ingeruimd voor bossen met accent op natuur, in het bijzonder in de ,,Grote Eenheden Natuurgebied”.
Ons onderzoek heeft zich vooral gericht op beheer zonder houtoogst, maar heeft ook relevantie voor andere beheersvormen
met accent op natuur.
Voor de 15% bossen met accent op natuur zonder houtoogst
(45.000 ha) zijn in het SNLB nog geen ruimtelijke claims aange-
geven, maar gezien de wens om inhoud te geven aan het rijksbeleid inzake ,,Grote Eenheden Natuurgebied” (in de orde van
1.500-5.000 ha) ligt het in de rede te verwachten dat een aanzienlijk deel van de bossen met accent op natuur zal worden ge-
situeerd op de hogere zandgronden. In het in 1983 uit te brengen
Meerjarenplan Bosbouw zullen de kwantitatieve claims in ruimtelijke zin moeten worden aangegeven. Daarbij zullen bij de afweging van produktieaccent versus natuuraccent, naast inhoudelijke en moeilijk financieel waardeerbare aspecten, zeker ook
de financiele merites van de verschillende beheersvormen in de
besluitvorming moeten worden betrokken.
Deze ,,exploitatierekening” geeft aan dat het bedrijfsresultaat
negatief is: gemiddeld — f. 98 per ha. Hierbij is rekening gehouden met de overheidssubsidies en -bijdragen van gemiddeld
f. 180 per ha.
Tabel 1. De gemiddelde bedrijfsresultaten van 91 particuliere
bosbezittingen over 1980 (in gld. per ha)
1980
KOSTEN
Arbeidskosten:
— loon eigen personeel . .
— loon E/WV-regeling . .
— diverse berekende lonen
206
42
33
42
34
1
— geveld: dunning ……
eindkap ……
51
13
77
64
Grand- en hulpstoffen:
— zaad en plantsoen ….
— mestenbestrijdingsmiddelen . . . . . . . . . . . . . . . .
— overige materialen ….
141
14
Overige bedrijfsopbrengsten:
— kerstboom en -groen . .
2
2
10
15
18
— overige . . . . . . . . . . . . . .
Subtotaal . . . . . . . . . . . . . . .
299
Bosbedrijfsgebouwen …..
3
29
Subsidies en bijdragen:
— beschikking bosbijdragen
— onrendabele werkzaamheden (75%) . . . . . . . . . .
3
Incidentele nevenopbreng-
Grand en houtopstand:
— grond/wateischapslasten
— hefting Bosschap …..
— bosbrandverzekering .
22
3
4
28
12
88
30
15
4
Beheer, leiding en toezicht:
— eigen beheerspersonee]
— beheer door derden . .
— berekeningsalariseige-
— E/WV-regeling …….
55
38
4!
2
180
19
— afschrijvingenrentebeh.
Totaal opbrengsten ……
9
3
— overige beheerskosten
De financiele bomen in het bos
Houtopbrengsten:
— op stam: dunning ……
eindkap ……
brandschade . .
128
48
30
Werk door derden …….
1980
23.348 ha
OPBRENGSTEN
23.348 ha
124
4
Overige bedrijfskosten . . .
361
Negatief bedrijfsresultaat
98
459
459
Tegen de zojuist geschetste achtergrond van beleidsopties voor
het Nederlandse bosbeheer zal nu aandacht worden besteed aan
enkele financiele aspecten van dit beheer. De jaarlijkse onderzoeken naar de bedrijfsuitkomsten in de Nederlandse particuliere bosbouw, die sinds 1975 door het Landbouw Economisch Instituut (LEI) worden gehouden, geven inzicht in de kosten en opbrengsten van het bosbeheer dat vooral op houtproduktie gericht
is (produktiebos). Door het Instituut voor Milieuvraagstukken
levert. Wanneer afgezien wordt van de diverse overheidssubsidies en -bijdragen resulteert een negatief bedrijfsresultaat van gemiddeld f. 278 per ha in 1980. Tabel 2 laat zien dat dit bedrag
(IvM) en het Economisch en Sociaal Instituut (ESI) van de Vrije
gestegen is tot 1978 en na die tijd gedaald.
Universiteit is onlangs een onderzoek uitgevoerd naar de financiele aspecten van natuurtechnisch bosbeheer. Beide instituten
hebben het initiatief tot dit onderzoek genomen waarvoor een
subsidie is ontvangen van het voormalige Ministerie van Cul-
Uit label 1 kan worden afgeleid dat het vegetatiebeheer ruw-
weg gemiddeld ongeveer f. 300 per ha kost en ongeveer f. 180 op-
Tabel 2. Het bedrijfsresultaat en de overheidssubsidies en -bijdragen, in gld. per ha
tuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk. De resultaten van
beide onderzoeken zullen nu beknopt weergegeven worden. Zij
zijn beide gebaseerd op gegevens uit de praktijk en betreffen dus
niet abstracte, theoretische modellen over bosbouw waaraan een
of meer arbitraire vooronderstellingen ten grondslag liggen. Een
vergelijking van de onderzoekresultaten geeft aan dat de vrij veel
gehoorde stelling dat natuurtechnisch bosbeheer per defmitie
duurder is dan het beheer van een produktiebos omdat er geen
of nauwelijks opbrengsten staan tegenover de kosten, niet op-
Jaar
1975
1976
1977
1978
1979
1980
Bedrijfsresuttaat inclusief
overheidssubsidies
en -bijdragen
–
Ill
71
80
103
124
98
Overheidssubsidies
en -bijdragen
Bedrijfsresultaat exclusief
overheidssubsidies
en -bijdragen
110
148
213
224
182
180
– 221
-219
-293
– 327
– 306
-278
gaat.
Kosten en opbrengsten van het produktiebos
Het LEI verricht jaarlijks — sinds 1975 — een onderzoek naar
de bedrijfsuitkomsten van een representatief aantal van 91 particuliere bosbezittingen van meer dan 50 ha bos. De meest recente cijfers betreffen het jaar 1980 en hebben betrekking op het bedrijfsresultaat van de houtproduktiefunctie van het bos 6). De
waardering voor andere functies van het bos is niet als zodanig
in de berekeningen opgenomen. Het LEI heeft hierbij vooralsnog
aangenomen, dat dit zou overeenkomen met de ontvangen subsidies en bijdragen van de overheid voor zover die niet recht-
streeks zijn gericht op het bevorderen van de houtproduktie.
Tabel 1 bevat de bedrijfsresultaten per ha over het jaar 1980
198
Het is interessant na te gaan welke verschillen in bedrijfsresultaat bestaan. Van de verschillen die bestaan tussen bossen van
verschillende grootte en regionale ligging wordt door het LEI opgemerkt: in hoeverre zij ,,van invloed zijn op het bedrijfsresultaat zal nog door nader onderzoek moeten worden afgeleid” 7).
Uit het rapport kan echter wel het een en ander afgeleid worden
omtrent het verband tussen de beheersintensiteit en het bedrijfsresultaat. Het LEI doet dit niet expliciet maar geeft wel de bouwstenen aan voor de volgende conclusies 8). Op grond van de LEIonderzoekresultaten kan o.i. gesteld worden, dat een intensief
6) Landbouw Economisch Instituut, Bedrijfsuitkomsten in de Nederlandse particuliere bosbouw over 1980, Den Haag, 1982.
7) Idem, biz. 44.
8) Idem, biz. 10-20.
omgevonnd door periodicke dunning van oude grove den met
een lage frequentie (een maal in 8 a 10 jaar). Het ene perceel
(7a) betreft de dunning van 100 jaar oude grove den, het andere perceel (7b) de dunning van 75 jaar oude grove den. Het
hout is op stam verkocht en men gaat er nu vanuit dat de omvorming tot loofbos zonder verdere ingrepen kan plaatsvinden;
8. een vak met oude grove den en ondergroei van loofhout in het
Leuvenumse Bos, waar de omvorming wordt bevorderd door
schermkap. Het oogsthout is op stam verkocht. Men verwacht dat de ontwikkeling van de natuurlijke opslag van
loofhout geen verdere maatregelen behoeft;
9. de Corsicaanse dennen-opstanden op Koningshof, die wor-
beheer (hoge (hout)opbrengsten en hoge kosten) veelal gepaard
gaat met een relatief ongunstig bedrijfsresultaat en dat een extensief beheer (lage (hout)opbrengsten en lage kosten) veelal gepaard gaat met een relatief gunstig bedrijfsresultaat. Deze ongunstige bedrijfsuitkomsten hangen gedeeltelijk samen met de
lage leeftijd van het merendeel van het Nederlandse bos.
Kosten en opbrengsten van natiturtechnisch bosbeheer
Bij het onderzoek van het IvM en het ESI is voor het eerst een
poging ondernomen de kosten en opbrengsten van natuurtechnisch bosbeheer in kaart te brengen 9). Daartoe zijn in de perio-
de mei-november 1982 gesprekken gevoerd met de beheerders
van een tiental bossen waar het beheer gericht is op de omvorming tot en de instandhouding van natuurbos. In deze gesprekken is nagegaan welke kosten en opbrengsten met het zojuist genoemde type beheer in hun specifieke geval zijn gemoeid. Het
rapport is dus gebaseerd op de analyse van een aantal ,,case
studies”.
De tien onderzochte bossen met hun specifieke beheersvorm
zijn:
1. een vak voormalig hakhout (vooral eik) in het Speulderbos.
dat zich goed leent voor de omvorming tot een epifytenrijk
,,boombos”, waarbij de kromme, maar vitale stammen sysle-
houtopbrengsten (verkoop op stam) zijn vrij beperkt vanwege
de geaccidenteerde terreingesteldheid en de omzichtigheid
waarmee gewerkt moet worden, waardoor de houtoogst vrij
kostbaar is. Situatie 9a geldt voor de oudere opstanden (dunning na ± 10 jaar), terwijl situatie 9b geldt voor de jongere
opstanden (dunning elke 5 jaar);
10.enkele vakken in het Bergherbos, waar gestreefd wordt naar
geleidelijke omvorming tot loofbos met behoud van de produktiefunctie:
a. kaalkap van fijnspar, lichting van grove den. Het fijnspar-
matisch worden vrijgesteld. Het onderzoek richt zich op de fi-
gedeelte is ingeplant met aangekocht eikenplantsoen; on-
nanciele aspecten van deze omvorming in de eerste 10 jaar
(la) en in de periode van jaar 41-50 (Ib). Het gevelde hout
wordt door de kopers zelf uit het bos gehaald;
2. een vak in Oud Kolland, dat als essenhakhout met een lange
omloop (8-12 jaar) in stand wordt gehouden. In dit vak is in
1971 en 1982 gekapt. Van de laatste kap was het hout onverkoopbaar en is in het bos blijven liggen;
3. het Wacholderhain Haseliinne, waar beweiding met jong vee
plaatsvindt en enkele maatregelen worden genomen om het
jeneverbessenstruweel in stand te houden. Het gekapte hout
is niet verkocht en gedeeltelijk gebruikt voor het maken van
der de overstaanders van grove den is beuk aangeplant;
b. zware lichting van douglas met een zoom van fijnspar en
lariks. Na klepelen en rasteren verwacht men voldoende
natuurlijke verjonging van douglas, lariks en eik. Verdere
den omgevormd door middel van variabele dunning. De
ingrepen zijn sterk afhankelijk van de ontwikkeling hiervan. Gegevens voor jaar 1-10;
c. idem als 1 Ob, maar dan jaar 11-20 waarin nog enige dunning en vrijstellen van eiken zal plaatsvinden;
d. dunning in een gemengde opstand met overwegend fijnspar waarbij eik bevoordeeld is. Er is een raster nodig voor
de bescherming van de natuurlijke verjonging van eik en
lariks.
rasters;
4. het Borkener Paradies: een rivierduinenbos waarin exlensieve beweiding de enige beheersmaatregel is. In de vegetatie
vinden geen menselijke ingrepen plaats. Over de kosten en
opbrengsten van de beweiding waren geen betrouwbare gegevens beschikbaar; voor het onderzoek zijn zij gebaseerd op de
gegevens hieromtrent bij 3;
5. een gedeelte van het landgoedbos van de Ennemaborg, waar
vrij intensieve natuurtechnische ingrepen hebben plaatsgevonden en tevens begrazing wordt toegepast. De ingrepen bestonden onder andere uit onregelmatige dunning, het ringen
van bomen, het creeren van open plekken door omtrekken of
omzagen. Aangezien hierbij van vrijwilligers gebruik is gemaakt, is de arbeidstijd- omwille van de vergelijkbaarheid —
omgerekend naar ree’le arbeidskosten o.g.v. de SBB-tarieven.
Het onderzoek richt zich op een situatie met (5a) en zonder
(5b) begrazing;
6. een vak op de Duivelsberg, dat van exoten ontdaan is, waarna er vrijwel geen ingrepen in de vegetatie meer plaatsvinden.
De verwijderde tamme kastanjes zijn tot palen verwerkt en
verkocht. De algemene kosten worden voor een groot gedeelte veroorzaakt door het noodzakelijke toezicht op kastanje
verzamelende bezoekers die ook zorgen voor een verstoring
van de fauna en de natuurlijke verjonging vertrappen;
7. twee percelen in de Kaapse Bossen die tot loofbos worden
Voor deze percelen/vakken is in label 3 een opstelling gemaakt van de kosten en opbrengsten die qua indeling aansluit bij
label 1 zodat een ruwe vergelijking van de resultalen uil beide la-
bellen mogelijk is. Hierbij moel opgemerkl worden, dal de gemiddelde koslen en opbrengslen van hel vegelaliebeheer berekend zijn voor een specifiek perceel/vak waar dil beheer plaalsvindt. Deze berekeningswijze wijkt dus af van die bij hel LEI. De
algemene koslen zijn wel gerelaleerd aan de geriele beheerseenheid. Voor de inlerprelatie van de gegevens in label 3 is eveneens
van belang dal:
— de resultaten mede bei’nvloed zijn door de specifieke uilgangssituatie en groeiplaatsfactoren van elk bos;
— bij de berekeningen veelal is uilgegaan van de feitelijk gerealiseerde bedragen. Voor werkzaamheden verricht door eigen
personeel en/of voor machine-uurtarieven is — voor zover
van toepassing — gebruik gemaakl van de geldende normen
van Slaalsbosbeheer per 1 seplember 1981. Bij werkzaamheden die vrij lang geleden hebben plaatsgevonden, zijn — ter
9) F. H. Oosterhuis, J. D. P. Kasper en H. E. van de Veen, Financiele
conseqiienlies ran nieime rormen ran natuurtechnisch bosbeheer, Instituut voor Milieuvraagstukken, Vrije Universiteit, rapport 82/18, Amsterdam, 1982.
Tabel 3. Kosten en opbrengsten van natuurtechnisch bosbeheer, gemiddelden in gld. per ha per jaar
Onderzochte vormen voor natuurtechnisch bosbeheer
4
la
Ib
2
j
84
10
42
339
34
594
128
–
606
676
Resultaat vegetatiebeheer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . – 339 + 71
-594
+ 10
-564
-676
nb
464
464
5a
56
6
Ja
271
7b
8
9a
9b
lOa
JOb
lOc
lOd
1.960
429
170
– 1.093 + 46
+ 90
– 29
304
304
Opbrengsten:
— herbivoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Kosten van vegetatiebeheer a) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Algemene kosten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
nbb)
nb
651
– 44
nb
–
—
–
—
–
– 163 + 129
+ 75
+ 385
+ 100
+ 100
223
223
97
278
278
908
–
304
304
349
a) Arbeidskosten, werk door derden, werktuigkosten, grond- en hulpstoflen.
b) nb = niet bekend.
ESB 2-3-1983
199
wille van de vergelijkbaarheid — de thans gangbare houtprijzen en technieken aangehouden.
jaren) een gemiddelde netto opbrengst van enige tientallen tot
enige honderden guldens per ha per jaar opleveren.
Een wezenlijk probleem wordt gevormd door het feit, dat in
veel gevallen slechts gegevens over een relatief korte periode bestaan. De oorzaken hiervan zijn dat:
— in enkele gevallen de administratie niet de benodigde gegevens bevat over een langere periode en kunnen ze er ook niet
uit worden afgeleid;
reden voor aanplanten en/of rasteren. Aangezien verscheidene
boomsoorten weliswaar periodiek overvloedige zaadjaren vertonen, maar meestal met een lagere frequentie dan eens in de drie
jaar, zou een verruiming van de in de Boswet genoemde termijn
De vrees voor onvoldoende natuurlijke verjonging is vaak een
— veelal pas sinds kort is begonnen met ,,natuurtechnisch” bosbeheer als expliciete beheersvorm (mede hierdoor kon slechts
een beperkt aantal gevallen onderzocht worden);
— omtrent het toekomstig beheer van deze ,,experimenteer”terreinen vaak weinig met zekerheid kan worden gezegd, omdat steeds ingespeeld zal moeten worden op de (moeilijk
voorspelbare) wijze waarop het bos zich zal ontwikkelen.
Ter wille van de vergelijkbaarheid moest de termijn waarop de
berekeningen betrekking hebben derhalve beperkt blijven tot
een (voor bosbouwbegrippen zeer korte ) periode van tien jaar.
In een aantal gevallen, waarin enigszinsbetrouwbaargeachte cij-
fers voor een periode van meer dan tien jaar verkregen konden
worden, werden berekeningen uitgevoerd voor verschillende
tijdvakken van 10 jaar. Hoewel dit uiteraard geen optimale methode is, kan zo toch een indruk worden gegeven van de spreiding van de uitkomsten.
Tabel 3 geeft aan dat de omvang van de opbrengsten bij natuurtechnisch bosbeheer vrij sterk uiteen kan lopen. De houtopbrengsten worden vooral gerealiseerd in de omvormingsfase en
zullen groter zijn naarmate het aantal te verwijderen bomen groter is en hun leeftijd dichter bij hun ,,oogstrijpe” leeftijd ligt.
Vanzelfsprekend hangen zij ook af van de afzetmogelijkheden.
Aangezien dood hout een essentieel onderdeel is van een bosecosysteem (bij voorbeeld vele bosorganismen zijn afhankelijk
van dood hout in diverse stadia van rotting: holenbroeders zijn
aangewezen op holten die in dood hout ontstaan) kunnen deze
en andere overwegingen van natuurtechnische aard van invloed
zijn op de opbrengsten. Ook de omvang van de opbrengsten van
herbivoren verschilt nogal; dit is ondermeer afhankelijk van de
gewichtstoename, aantal dieren, oppervlakte.
De specifieke kosten van het vegetatiebeheer verschillen sterk
per situatie. Hierbij zijn vooral van belang de aard en omvang
van de ingrepen, vereist het toekomstig beheer nog ingrepen of
kan worden volstaan met ,,niets doen”, gebruik maken van vrij-
willigers/beroepskrachten, wel/niet op stam verkopen, wel/niet
rasteren, herplanten of natuurlijke verjonging, intensiteit van
toezicht op herbivoren. De algemene kosten (die veelal niet of
nauwelijks afhankelijk zijn van de gekozen beheersvorm, maar
wel van de ligging van het terrein) varieren ook nogal sterk.
De gegevens omtrent het vegetatiebeheer laten zien dat het financiele resultaat hiervan in iets meer dan de helft van de gevallen positief is. Het beheer leidt tot positieve resultaten bij de gekozen vormen van natuurtechnisch bosbeheer in het Speulderbos (de latere periode), het Borkener”Paradies, de Kaapse Bossen, het Leuvenumse Bos, Koningshof en twee situaties in het
Bergherbos (lOb en lOc). Er kan worden geconcludeerd dat een
omvormingsbeheer waarbij oude dennenopstanden open gekapt
en (gedeeltelijk) worden afgevoerd, in de eerste decennia meer
dan kostendekkend kan zijn vooral als het hout op stam wordt
verkocht en van natuurlijke verjonging gebruik wordt gemaakt.
De tweede conclusie luidt dat het beheer van een eindsituatie in
de vorm van een mozai’ek van open plekken, struwelen en opgaand bos, door middel van extensieve begrazing relatief goedkoop is en mogelijk kostendekkend.
Beleidsimplicaties
Zoals geconcludeerd is een omvormingsbeheer financieel het
aantrekkelijkst indien de aanwezige exoten geleidelijk moeten
plaatsmaken voor spontaan opgeslagen loofhout en het geoogste
hout wordt verkocht. Afhankelijk van de uitgangssituatie en de
methode en fasering van de dunningen, kan een dergelijk beheer
gedurende de omvormingsperiode (maximaal enkele tientallen
200
van drie jaar en een soepelere toepassing van de herplantplicht
in dezen tot een belangrijke kostenbesparing kunnen leiden. De
strikte toepassing van de herplantplicht zal een financieel veranlwoord bosbeheer met het accent op de ontwikkeling van natunrwaarden onmogelijk kunnen maken.
Indien begrazing een beheersmaatregel is, is een (buiten)raster
uiteraard wel noodzakelijk. Schaalvoordelen kunnen hierbij een
belangrijke rol spelen. Mils zowel de oppervlakte als het aantal
dieren per oppervlakte-eenheid voldoende groot zijn, kan beweiding een positief saldo opleveren.
Omvorming doqr middel van specifieke natuurtechnische ingrepen kan tamelijk hoge kosten meebrengen, indien niet van
vrijwilligers gebruik wordt gemaakt. Anderzijds verloopt de omvorming hier relatief snel: na een of twee van dergelijke ingrepen
vertoont het behandelde terrein al een groot aantal structuurkenmerken van ,,natuurbos” en kan verder worden volstaan met
een beheer van ,,niets doen” (al dan niet met begrazing).
Afvoer van hout gaat onvermijdelijk samen met het onttrekken van mineralen aan de nutrientenkringloop. Hoewel naar de
gevolgen hiervan nader onderzoek is vereist, lijkt het wel duidelijk dat dit consequenties voor het bos als levensgemeenschap
heeft. Een omvormingsbeheer door kap en afvoer moet dan ook
voldoen aan de eis dat de mineralenoutput kleiner is, en liefst
aanzienlijk kleiner, dan de som van input en mobilisering in de
bodem minus de uitspoeling. Gezien het feit dat het overgrote
deel van de mineralen in een boomstam zich in de bast bevindt,
zou bij omvorming door uitkap en afvoer de bast bij voorkeur in
het bos moeten achterblijven.
Evenzeer als voor produktiebos, zijn voor particuliere natuurbeschermingsorganisaties de mogelijkheden voor toepassing van
specifieke beheersmaatregelen in belangrijke mate afhankelijk
van de subsidiemogelijkheden. De vaste bijdragen (bosbijdrage
en beheersbijdrage) zijn momenteel vaak ontoereikend om de
,,algemene kosten” te dekken. Verkoop van het met het oog op
de omvorming gevelde hout is daarom niet alleen financieel aantrekkelijk, maar in veel gevallen ook noodzakelijk.
In hoeverre onrendabele natuurtechnische maatregelen in
aanmerking komen voor subsidie krachtens de zogeheten 75%regeling is nu nog onduidelijk. Het ligt in de rede te veronderstellen dat de huidige minister van Landbouw, die ook Natuurbehoud nadrukkelijk tot zijn beleidsterrein rekent en die een evenwichtig beleidvtil nastreven, ook een evenwichtig subsidiebeleid
zal voeren. De logische consequentie daarvan zou zijn, dat ook
voor natuurtechnische beheersmaatregelen een aan het bosbeheer analoge 75%-regeling van toepassing zal worden verklaard.
Gezien de uiteenlopende uitkomsten die werden verkregen
voor verschillende typen bos en vormen van beheer, is het onmogelijk om de financiele consequenties aan te geven van het
toekennen van het hoofdaccent ,,natuur” aan een bepaald gedeelte van het Nederlandse bosareaal. Wel kan worden aangetoond dat de bedragen die zijn gemoeid met het ontwikkelen van
,,natuurbos” relatief laag zijn vergeleken met de kosten van het
ontwikkelen van ,,produktiebos”. De keuze tussen bossen met
,,accent op houtproduktie” en ,,accent op natuur” zal uiteraard
niet in de eerste plaats door financiele motieven worden bepaald,
maar het lagere niveau van de kosten van ,,natuurbos” zal hierbij ongetwijfeld een rol kunnen spelen.
Het relatief lage kostenniveau dat is verbonden aan de ontwikkeling van ,,natuurbos”, krijgt extra gewicht wanneer wordt bedacht dat een relatief groot deel van dit areaal noodzakelijkerwijs
gesitueerd zal zijn op gronden met een matig of gering produk- .
tievermogen. Daardoor zal ook de vermindering van de inlandse
houtproduktie ten gevolge van natuurbosontwikkeling belangrijk minder zijn dan de toename van het oppervlakte-aandeel
,,natuurbos” zou kunnen suggereren.
F. H. Oosterhuis
J. D. P. Rasper
H. E. van de Veen
Auteurs
Categorieën