Misdaad en straf
Er zijn consumenten die in een plotselinge opwelling
hun winkelwagentje volstouwen met artikelen die ze
niet nodig hebben. Er zijn vrijgezellen die één keer
in iemands ogen kijken en dan binnen de kortste
keren in gemeenschap van goederen getrouwd zijn.
Er zijn brave burgers die normaal geen vlieg kwaad
doen, maar dan in een vlaag van woede hun ontrouwe partner om het leven brengen (‘crime passionel’).
Met dit soort mensen weet de (neo-klassieke) economie niet zo goed raad. Zij beschouwt burgers als weloverwogen calculerende individuen, die nauwkeurig
de kosten en baten van hun gedragsalternatieven
afwegen en dan precies doen wat hun verwachte nut
(opbrengst) maximaliseert.
Die koele, berekenende houding kenmerkt niet
alleen doorsnee consumenten en producenten, maar
ook criminelen. Dat beweert althans G.S. Becker, en
die heeft voor dit soort inzichten de Nobelprijs gekregen. Volgens Becker kan een (potentiële) delinquent
worden beschreven als iemand die de kosten en baten van zijn (het is meestal een man) eventuele daad
op een rij zet, daarvan de risico’s afweegt en dan beslist wat hij doet of laatl. Tegenover zich vindt hij
politie en justitie waar eveneens ijverig wordt gecalculeerd. Deze instanties proberen hun beperkte middelen zo in te zetten dat de voortwoekerende
criminaliteit zo min mogelijk kans krijgt. Voor de samenleving als geheel is de inzet van middelen optimaal
als de marginale maatschappelijke kosten (agenten,
rechters, cellen, ambtenaren van de reclassering)
precies gelijk zijn aan de marginale maatschappelijke
baten (minder schade door criminaliteit, minder uitgaven aan dievenklauwen en alarminstallaties, maar
ook minder psychische kosten veroorzaakt door gevoelens van onveiligheid).
Dit is mooie theorie, maar wat heb je eraan voor
het bestrijden van de criminaliteit? Je leert ervan dat
je de misdaad kunt afremmen door de verwachte opbrengsten zo laag en de kosten zo hoog mogelijk te
maken. Aan de opbrengstenkant verrichten de ‘kaalpluk’-teams goed werk. De kosten hangen af van de
kans gepakt te worden, de kans op straf en de zwaarte van de straf. Verder leer je dat de effectiviteit van
de misdaadbestrijding afhangt van hoe criminelen op
de verschillende uitkomsten reageren. Schrikken ze
echt van meer politie en gaan ze gauw een regulier
baantje zoeken? Verleggen ze hun werkterrein naar
aanverwante branches? Of gaan ze gewoon door met
hun activiteiten omdat zelfs bij arrestatie de verwachte straf wel meevalt (misschien mogen ze wel naar
huis wegens gebrek aan celruimte). Kennis van dit
soort elasticiteiten is cruciaal voor een efficiënt en
effectief beleid ter bestrijding van de criminaliteit.
Merkwaardig genoeg echter is er over deze elasticiteiten bijna niets bekend. Terwijl verontruste burgers en
politici om het hardst roepen om zwaardere straffen,
meer politie en meer cellen, tasten we in het duister
over de effectiviteit van het justitiële beleid.
ESB 2-11-1994
Onlangs is een tipje van de sluier opgelicht. In
zijn proefschrift Van misdaad tot straf heeft F.P. van
Tulder, medewerker van het Sociaal en Cultureel
Planbureau, onderzocht wat het effect van de pakkans, de strafkans en de strafmaat op verschillende
vormen van criminaliteit is2 Bovendien heeft hij gekeken naar de produktiviteit en effectiviteit van het
werk van politie, parket, rechtbank en gevangeniswezen. Uit het onderzoek blijkt dat de pakkans een
tamelijk klein, maar wel aantoonbaar afschrikkingseffect heeft op criminelen. Zo gaat een 1% hoger
ophelderingspercentage
gepaard met 0,1 % minder
diefstallen, 0,2% minder geweldsmisdrijven en 0,5%
minder verkeersmisdrijven. De kans op straf na schuldigverklaring en de zwaarte van de straf blijken daarentegen nauwelijks een afschrikkende werking te
hebben. Dat wil niet zeggen dat gevangenisstraffen
ineffectief zijn. Via het insluitingseffect – wie vast zit,
kan in die tijd geen misdrijf plegen – drukken ze wel
degelijk de criminaliteit. Zo gaat 1% verhoging van
het aantal ingesloten inbrekers ten opzichte van het
aantal inbraken samen met 0,4% minder inbnrken.
De studie bevestigt dat verhoging van het ophelderingspercentage
leidt tot vermindering van criminaliteit in alle typen misdrijven. Des te triester is het dat
het ophelderingspercentage
van misdrijven in Nederland in de afgelopen jaren tot onder de de 20% is gezakt, een ongekend laag percentage, ook in vergelijking met omringende landen. Zoiets komt natuurlijk
niet uit de lucht vallen. Het heeft te maken met de organisatie van politie, rechtspraak en gevangeniswezen. Op dit punt komt Van Tulder tot opmerkelijke
resultaten. Zo concludeert hij op basis van in het verleden optredende schaaleffecten dat de reorganisatie
van de politie niet positief zal uitwerken op het aandeel opgehelderde misdrijven, ook niet op het terrein
van de zware criminaliteit. Een andere opmerkelijke
uitkomst is dat de produktiviteit in oude huizen van
bewaring hoger ligt dan in nieuwere. Voorts blijkt dat
extra uitgaven voor politie weinig helpen om de
maatschappelijke schade van criminaliteit te verminderen. Extra middelen voor de strafrechtspraak of het
gevangeniswezen zijn veel kosteneffectiever.
De studie van Van Tulder probeert voor het eerst
op systematische wijze de inzet van middelen en de
effectiviteit van instrumenten in de strafrechtelijke
keten te onderzoeken. Het is eigenlijk onthutsend
dat er nog zo weinig inzicht is in de kosten en baten
van het beleid ter bestrijding van de criminaliteit.
L. van der Geest
1. G.S. Beeker, Crime and punishment; an economie
approach, journalof PoliticaI Economy, jg. 76, 1968, nr. 2.
2. P.P. van Tulder, Van misdaad tot straf Een economische
benadering van de strafrechtelijke keten, Sociale en Culturele Studies nr. 21, SCP, Rijswijk, oktober 1994.