Ga direct naar de content

Hysterese

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 12 1994

~

ABc van de economie
Hysterese
Hysterese, een term die economen van de natuurkunde hebben
geleend, is toepasbaar ter verklaring van vestigingsplaatsoverwegingen
tot en met het succes van Madonna.

In de natuurkunde betekent hysterese vertraging (van het Griekse husteros, te laat). Een bekend voorbeeld is
het magnetische veld dat door een
elektrische stroom in een spoel wordt
opgeroepen; als de stroom uitvalt
blijft de magneet nog even hangen.
Aldus opgevat is hysterese in de economie niets bijzonders. Iedereen
weet dat oude kapitaalgoederen
soms erg lang meegaan en dat ze een
oude technologie belichamen. Amsterdam is gebouwd op palen en
staat nog steeds overeind; die woningen roepen, van binnen en van buiten, iets op van driehonderd jaar geleden. Het verleden werkt door, en niet
alleen in de dingen maar ook in de
mensen; ‘hu man capital’ belichaamt,
per individu, een hele geschiedenis
die al voor de geboorte begint.
Vertraagde reacties zijn eveneens
een bekend thema. Ze vormen de
kern van de economische dynamica.
Als het aanbod pas na enige tijd reageert op de prijs kunnen gedempte,
ongedempte of explosieve prijs- en
hoeveelheidsschommelingen
ontstaan. Deze varkenscyclus staat al
meer dan een halve eeuw in de leerboeken, en het genereren van fluctuaties in het nationale inkomen met
Kalecki-achtige modellen (de investeringen zijn een fractie van de winsten
en die hangen af van de groeivoet) is
lange tijd een populaire sport geweest. Het begrip hysterese kwam
daar niet expliciet aan te pas. Het
werd in de economie geïntroduceerd
door E.H. Phelps (972) en aanvankelijk toegepast op de arbeid, die in de
depressie aan kwaliteit inboet. Hier
geen opbouw, zoals bij antieke kapitaalgoederen, maar afbraak. Wie lang
werkloos is, verliest vakbekwaamheid en motivatie en komt dus moeilijker aan de slag zodra de conjunctuur aantrekt. Hysterese verklaart
waarom de schommelingen in de
werkgelegenheid een steeds groter

..

residu aan moeilijk plaats bare werklozen achterlaten. De ‘natuurlijke’ werkloosheid schuift omhoog. Dit actuele
verschijnsel trekt de aandacht omdat
het een politieke lading heeft – een
regering moet zich inspannen om
werkloosheid te vermijden, opdat
langdurige werkloosheid worde vermeden – maar het zou natuurlijk ook
best begrepen kunnen worden zonder dat er een natuurkundig etiket op
geplakt wordt. Wie niet verder kijkt
dan dit geval begrijpt niet goed waarom economen opeens met een nieuwe term komen, behalve dan dat het
goed staat. En er is een nadeel aan
verbonden, omdat het de ‘natuurlijke’
werkloosheid is die hoger komt te liggen – dat suggereert machteloosheid
en berusting.

Synoniem metpadafhankelijkheid?
Er is meer aan de hand en dat blijkt
als het we nieuwe woord vervangen
door een ander – padafhankelijkheid,
een door Paul David (zie hierna)
geïntroduceerde term. Volgens sommige auteurs is dat hetzelfde als hysterese, maar het woord roept een wereld van nieuwe problemen op woorden zijn niet neutraal al betekenen ze hetzelfde. Padafhankelijkheid
wil zeggen dat de variabelen, waarvan wij het tijdpad bestuderen, worden bepaald door het niveau van die
variabelen in voorgaande perioden.
Deze omschrijving is geschikt om een
zekere verrassing teweeg te brengen
bij alle mensen die geïnteresseerd
zijn in lange reeksen – dat zijn uiteraard historici, maar ook beursanalisten, bedrijfseconomen die de afzet
van een onderneming in de tijd volgen en eigenlijk alle mensen. “Hoe
nu”, luidt hun verbaasde vraag, “bestaan er in dat vak van jullie, de
economie dus, variabelen die niet afhankelijk zijn van wat er gister en eergister gebeurde? Kunnen jullie een
voorbeeld geven van iets dat ‘tijdpad-

onafhankelijk’ is?” Het is mijn persoonlijke ervaring dat economen die
luchtig spreken over hysterese, als
padafhankelijkheid,
door zulke vragen in verlegenheid worden gebracht. Ze geven wel antwoorden,
maar die overtuigen niet.
Het eerste antwoord is ontleend
aan de natuurkunde, op het niveau
van de basisschool. Gooi een handvol knikkers in een badkuip, en zij
zullen allemaal verschillende paden
volgen. Maar uiteindelijk komen ze in
het afvoerputje terecht, dus de uiteindelijke uitslag is padonafhankelijk.
Het kan echter gebeuren dat enkele
knikkers niet in het putje terechtkomen en dat vergt dan ook een speciale verklaring: butsen in de badkuip,
kleverige substantie aan de knikker.
De steile afdaling overwint zulke remmen, de vlakke afdaling niet. De weg
doet ter zake. Dit voorbeeld is aardig,
maar heeft weinig met economie te
maken.
Of toch wel? Jazeker, de neoklassieke
groeitheorie beschrijft het groeipad
van de produktie als een proces dat
gedetermineerd is door de parameters van de groei, en het groeipad
luistert naar een van de mooiste formules die er in de economie bestaan:
de groei van de beroepsbevolking
plus het quotiënt van de technische
vooruitgang en het aandeel van de arbeid in het nationale inkomen. Geen
buitenstaander (‘leek’) die dit begrijpt, maar de algebra klopt wel, onder enkele speciale condities (met
name een constante kapitaalcoëfficiënt). Empirisch is de groeivergelijking niet onzinnig, want de trend van
het bnp lijkt soms aardig vast te liggen, als we van verre afstand kijken.
In dit verhaal over de groei bereikt
elk land een ‘steady state’ groeipad
dat onafhankelijk is van wat er onderweg gebeurt. De werkelijkheid is natuurlijk een andere dan deze welbepaalde trend en dat komt door
allerlei storingen – dat zijn depressies, technologische schokken, politieke ingrepen, lijm aan de knikker,
en als extreem geval: oorlog. Alle dagen gebeurt er wel wat dat hysterese
in het leven roept. Wie hier padafhankelijkheid als een probleem voelt,
heeft zich verkocht aan het deterministische neoklassieke denken. Het
economisch leven is als een badkuip.
Niet erg, deze verschraling van het
denken, mits we ons ervan bewust
zijn.

Negatieve en positieve
terugkoppeling
Armoedeval
Een uitvloeisel van deze neoklassieke
visie is dat er een soort natuurlijk gemiddelde bestaat in de groeitempi
waar de verschillende landen naar
toe tenderen. Dat gemiddelde wordt
bepaald door de technologische kennis, waarvan gezegd wordt dat die
overal in de wereld toepasbaar is.
Een land dat achter ligt kan zich deze
achterstand ten nutte maken door
‘catch up’: het voorbeeld van Japan.
De vraag rijst dan echter, waarom
sommige naties deze inhaal met succes uitvoeren en andere niet. Daar
komt opnieuw de hysterese binnen:
een arme bevolking met weinig scholing heeft geen financiële ruimte,
geen instituten en misschien ook niet
de juiste mentaliteit om zich te bekwamen volgens de moderne eisen.
Deze armoedeval is voor sociologen
en historici de gewoonste zaak van
de wereld; zij beschouwen de neoklassieke groeitheorie als een uiterste
van intellectueel reductionisme. Hun
kritiek laat de pure economen onberoerd, want die is afkomstig van buitenstaanders.

Ontwikkeling van bedrijfstakken
Maar nu wil het geval dat juist geavanceerde vakgenoten, die het begrip hysterese hebben leren hanteren, deze groeiverschillen weten te
verklaren. W.B. Arthur (Stanford)
heeft gewezen op de positieve terugkoppelingen in de ontwikkeling van
bedrijfstakken. Schaal voordelen, technologische ontwikkelng, scholing en
de opbouw van relaties met leveranciers werken elkaar in de hand. Een
kleine, toevallige voorsprong kan tot
een bloeiende lokale industrie leiden.
Soms wordt het toeval een handje geholpen door de entree van nieuwe
entrepreneurs: de Leidse lakenindustrue, Silicon Valley. Zo ontstaan groeipolen, die niet onderworpen zijn aan
de wet van de verminderde meeropbrengsten maar die cumulatieve processen te zien geven. Dit is geen
nieuws, want Marshall had honderd
jaar geleden al op deze mogelijkheden gewezen, maar een inbreuk op
het traditionele denken is het wel,
want gedetermineerde evenwichten
(zie de leerboeken) berusten op stijgende marginale kosten. Trek deze
basis onder de theorie uit, en de boel
komt los te liggen. We kunnen het

ESB 2-11-1994

groeiproces dan wel zo’n beetje beschrijven, zoals een historicus doet,
maar de modellen kloppen niet meer.
Nieuw is dan ook dat deze cumulatieve processen zich laten kennen door
een geavanceerde wiskundige techniek die Arthur op het verschijnsel
loslaat. Samen met de Russen Y.
Ermoliev en Y. Kaniovsky heeft hij
een model ontworpen dat de toenemende meeropbrengsten
in de greep
van de wiskunde brengt. Wie zich
voor deze non-lineaire stochastische
theorie interesseert en toch niet al te
veel tijd wil opofferen kan terecht bij
Arthurs artikel in de Scientific American: Positive feedbacks in the economyl. Er komen bifurcaties aan te pas.
Het artikel ging mijn verstand te boven.

Vestigingsplaatstheorie
Een nauw verwante kwestie, waar
hysterese een beslissende rol speelt,
betreft de vestigingsplaats. De theorie
van de internationale handel kent
vanouds het begrip optimale locatie.
Alfred Weber wees op de nabijheid
van markten, geschoolde arbeid en
verkeersvoorzieningen
als bepalende
factor, en in zijn voetspoor zijn meer
geraffineerde theorieën opgesteld om
betere vestigingsplaatsen te onderscheiden van slechtere. Ook bij Ricardo en bij Ohlin-Heckscher ligt het patroon van de arbeidsverdeling vast;
het wordt bepaald door comparatieve
voordelen die als tamelijk ‘natuurlijk’
worden beschreven. Het patroon verschuift in de tijd, maar er is op elk
moment een optimum. Natuurlijk
wordt in deze redenering een plaats
ingeruimd voor fricties en verhuiskosten, maar de neoklassieke theorie
laat toch de indruk achter, dat ondernemingen geleidelijk opschuiven in
de richting van de beste plek.
De werkelijkheid kan echter geheel
anders uitpakken. Industrieën worden, zie boven, geboren op plekken
waar toevallig ondernemende en kapitaalkrachtige mensen wonen, of
waar zij zich vestigen. Soms verdwijnen bedrijfstakken omdat de omstandigheden tegen gaan zitten, en dat.
klopt met de traditionele visie. Zie de
molens aan de Zaan, de katoen in
Twente en (minder bekend) de confectie in Groningen. Het omgekeerde
van zulk verval komt ook voor: activiteiten beklijven op plaatsen waar
geen goede redenen voor zijn, behalve als we gaan letten op de lokale
cluster van gespecialiseerde arbeid

ABC
Kernbegrippen uit de economie:
waar staan ze voor en welke
wereld zit erachter?

en sociale netwerken. Hollywood is
nog altijd filmstad, for better and for
worse, en dat zit in een moeilijk grijpbare factor die noch door het klimaat, noch door materiële omstandigheden wordt beschreven. Nu gaat het
daarbij om traagheid – veel belangrijker is het omgekeerde: versnelling.
De combinatie van vestigingsplaatsvoordelen en cumulatieve krachten
in de opbouw van bedrijfstakken
heeft de aandacht getrokken van de
economische geografie. Die let vanouds meer op regio’s dan op naties.
Men bestudeert daar de padafhankelijke opkomst van groei polen in het
nieuwe Europa. Een inspirerende auteur is Paul Krugman die de tegenstelling laat zien tussen de traditionele
vestigingsplaatstheorie,
met haar weliswaar verschuivend maar toch gedetermineerde evenwicht, en de padafhankelijke cumulatieve dynamica2.
Als ik Krugman goed begrijp, beweert hij niet dat de oude opvatting,
dus dat de evenwichtsherstellende
krachten het veld beheersen, radicaal
moet worden verlaten, maar wel dat
economen meer oog moeten krijgen
voor de hysterese. Hij suggereert dat
deze optiek het vak grondig zal veranderen.

QWERTY
De sterkste theoreticus van deze
school, die ook door Krugman ten tonele wordt gevoerd, is P.A. David, de
econoom uit Stanford die het begrip
padafhankelijkheid (als vertaling van
hysterese) heeft geïntroduceerd. Hij
publiceerde in 1985 een juweeltje
van een artikel: Clio and the econo-

1. W.B. Arthur, Positive feedbacks in the
economy, Scientific American, februari
1990, blz. 80-85.
2. P. Krugman, Peddling prosperity, Econo-

mie sense and nonsense in the age of diminished expectations, Norton New York,
1994.

mics of QWERTY3. Op het eerste gezicht gaat het over een detail van het
economisch leven dat we allemaal
van nabij kennen: het toetsenbord
van de schrijfmachine. De bekende
configuratie wordt sinds de vorige
eeuw over de halve wereld gebruikt,
maar David maakt aannemelijk dat
het patroon van de letters geenszins
optimaal is. Gebruiksgemak, ergonomie, het laat te wensen over. Dit
gebruiksvoorwerp heeft stand gehouden tegen meer efficiënte concurrenten, die wel zijn verschenen maar
spoedig zijn opgedoekt. De markt
geeft geen optimale uitkomst. Hoe
kan dat? Niet door sufheid of door
een irrationele voorkeur voor antiquiteiten, maar door een eigenaardig samenspel van toeval, patenten, ondernemersafspraken, en vooral doordat
de fabrikanten maken wat de gebruikers willen en die gebruikers waren
vooral de typistes. Die waren en zijn
allemaal geschoold in qwertyuiop.
De minder professionele consumenten, dus wij allemaal, volgen zonder
protest. Dit toetsenbord zit stevig geworteld in het menselijk brein, zoals
we allemaal dagelijks kunnen ervaren. De elektronische revolutie heeft
de binnenkant van tekstverwerkers ingrijpend veranderd, maar de buitenkant en dus de rare vingeroefeningen
zijn gebleven. Initiële condities en
padafhankelijkheid bepalen de huidige toestand en niets wijst op een verschuiving naar het ergonomische optimum.
Krugman oppert dat Davids kleine
exempel de grote economische wereld weerspiegelt. Dat gaat misschien
wat ver, maar het is tekenend dat ook
op schijnbaar ander gebied gebruik
wordt gemaakt van de gedachtengang van David. In Kyklos verscheen
verleden jaar een bijdrage van Brakman en Garretsen over de eenwording van Duitsland waarin wordt geconcludeerd dat de omstandigheden
in de voormalige DDR en de BRD zo
krachtig nawerken dat van een inhaal
door de DDR voorshands geen sprake zal zijn4. De arme regio’s blijven
afhankelijk van de welvarende. Dat
komt niet door een geografische handicap en evenmin door een gebrek
aan mobiliteit van de Duitsers – integendeel, die werkt de verkeerde kant
op. Mensen bewegen zich naar de
groeipolen toe en laten de oostelijke
streken berooid achter. De natie verdwijnt, in deze analyse, en de regio
treedt naar voren.

Cultuur
Het bovenstaande overzicht leidt tot
een merkwaardige conclusie. De natuurkunde heeft aan de economie
een begrip geleverd, hysterese, dat in
de natuurkunde slecht past, want het
gaat over het geheugen van een elektromagneet, en ‘geheugen’ is niet zozeer een natuurkundige uitdrukking.
Maar door deze overplanting hebben
economen ontdekt dat de actoren,
die in ons vak voortdurend met
optimaliseren in de weer zijn, wel degelijk beschikken over een brein,
waarin bejaarde gegevens liggen opgeslagen. Economen hebben altijd
wel geweten dat oude gebouwen,
kastelen, wegen en bruggen het verleden belichamen en dat de kapitaalgoederenvoorraad
het voertuig is dat
verleden, heden en toekomst met elkaar verbindt. Maar ze hebben niet
gezien dat de gedefinieerde uitkomsten daardoor van slag kunnen raken.
En meer in het algemeen heb ik de indruk dat het menselijk geheugen in
ons vak onvoldoende aandacht heeft
gekregen, en dan speciaal het collectieve aspect daarvan. De neoklassieke economie concentreert zich op
het individu, en dat is terecht, omdat
alleen individuen bestaan en collectiviteiten niet. ‘Het Nederlandse volk’
is een fictie, en nog een gevaarlijke
ook. Maar er bestaat wel zoiets als interactie tussen individuen – de mensen leren van elkaar, praten elkaar
na, gaan naar dezelfde scholen en zo
ontstaat een gemeenschappelijke
component in het individuele geheugen. Daar bestaat een woord voor:
cultuur. De recente ontwikkelingen
inzake de hysterese openen een
nieuw perspectief voor de cultuur.
Dat is een serieus studieobject voor
antropologen, historici maar naar nu
blijkt, ook voor wiskundige economen.
Wie nu echter meent, dat padafhankelijkheid de vanzelfsprekende eigenschap is van het culturele proces,
wordt uitgenodigd de omgekeerde
stelling toe te passen op de toppen
van de scheppende en de uitvoerende kunst. ]ehudi Menuhin is geworden wat hij was dank zij de initiële
condities (de genen, geboren in New
York). Aan de start lag zijn levensweg
vast; natuurlijk moet hij gevrijwaard
worden van al te storende gebeurtenissen (geen kinderverlamming)
maar verder volgt hij een natuurlijk
groeipad. Het toeval en de netwer-

ken spelen in zoverre een rol, dat Menuhin misschien ook cellist had kunnen worden, maar stellig geen voetballer.
Madonna
Hysterese doet zich daarentegen voor
in het geval van Madonna, een matige voordrachtskunstenares,
die een
beetje kan zingen en dansen; zij beschikt over een zekere uitstraling
maar die verklaart niet dat Madonna
in de markt een formidabele top
heeft bereikt. Haar in geld gemeten
waarde overtreft die van Menuhin.
Dit supersterretje is het produkt van
een wonderlijk cumulatief proces,
waarin het toeval een rol speelt, en
een boel publiciteit, en massale opwinding onder meisjes (hysterie komt
van hustera = baarmoeder). En veel,
veel geldS. Deze ‘hype’ heeft zich geheellosgezongen
van de intrinsieke
condities. Bij Menuhin zien we overwegend de natuur aan het werk, bij
Madonna overwegend de cultuur; het
laatste woord in zijn antropologische
waardevrije betekenis. Het geval illustreert niet alleen de onuitroeibare
‘nature versus nurture’-discussie,
maar ook de tegenstelling tussen
Ricardo en Krugman, tussen een
markt met werkbare concurrentie en
een markt waarin Endemol opereert.
Economen die zich zorgen maken
over de kwaliteit van de samenleving
zitten voorlopig niet verlegen om
actuele problemen.

Jan Pen

3. P.A. David, Clio and the economics of
QWERTY, Papers and proceedings, Ameriean Economie Review, jg. 75 nr. 2, mei
1985, blz. 332-337.
4. S. Brakman en H. Garretsen, The relevance of initial conditions for the German
unification, Kyklos, jg. 46, 1993, blz. 163181.
5. S. Rosen, The economics of superstars,
Ameriean Economie Review, jg. 79, 1981,
blz. 845-858.

Auteur