Ga direct naar de content

Marktruiming per computer

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 11 2003

Marktruiming per computer
Aute ur(s ):
Onderstal, Sander (auteur)
De auteur is wetenschappelijk medewerker van het Centraal Planb ureau. Met dank aan Mike Klerkx, Pierre Koning, Richard Nahuis, Marc Pomp
en Jan-Kees Winters voor nuttig commentaar op een eerdere versie. onderstal@cpb .nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 88e jaargang, nr. 4408, pagina 330, 11 juli 2003 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
instituties

Economen beweren soms dat goede marktwerking valt of staat met de institutie waaronder vragers en aanbieders met elkaar interacteren.
Een institutie interpreteer ik hier als de regels van de markt. Laat ik aan de hand van de volgende anekdote verduidelijken wat ik daarmee
bedoel. Edward Chamberlin en Vernon Smith wilden beiden de Eerste Welvaartsstelling testen in een experiment. Volgens deze stelling
garandeert een volledig vrije markt een optimale uitkomst, die door economen een Pareto-efficiënte verdeling wordt genoemd. Hoe die
Pareto-efficiënte verdeling tot stand kwam, konden economen lang niet uitleggen. Walras riep als weinig bevredigende oplossing een
fictieve veilingmeester in het leven, die evenwichtsprijzen uit zijn hoge hoed wist te toveren. Chamberlin en Smith waren nieuwsgierig of
ze deze tovenaar ook in de praktijk konden oproepen. Chamberlin liet studenten in alle vrijheid met elkaar onderhandelen over de prijs
van een goed. Smith daarentegen liet zijn studenten interacteren in een tweezijdige veiling. Hij legde ze daarmee de beperking op dat ze
alleen in het openbaar een prijs voor het goed konden vragen en bieden. Toch wisten de studenten van Smith een Pareto-efficiënte
verdeling te bereiken, in tegenstelling tot die van Chamberlin. De experimenten tonen dus aan hoe de regels van de markt kunnen
bijdragen aan het ruimen ervan1.
Ook in de werkelijke wereld zien we het belang van instituties. Zo vertelt Al Roth in een recente publicatie hoe hij een institutie heeft
verbeterd in de Amerikaanse arbeidsmarkt voor beginnende artsen die stage willen lopen in een ziekenhuis2. Daarmee bouwt hij verder
op een oplossing die reeds in 1951 werd gelanceerd om deze markt soepeler te laten functioneren. Voor die tijd leidde de volledig vrije
markt tot ongewenst strategisch gedrag van ziekenhuizen, die sommige studenten al járen voor hun afstuderen een baan aanboden. Dit
is ongewenst omdat bij gebrek aan informatie de kans op een Pareto-efficiënte allocatie klein is. Ziekenhuizen kunnen een aankomend
arts twee jaar voor afstuderen moeilijk beoordelen op zijn capaciteiten en de onervaren studenten hadden zelf ook nog weinig zicht op
wat hun favoriete specialisatie zou worden.
Sinds 1951 konden studenten na het afronden van alle sollicitatiegesprekken een ranglijst indienen van hun favoriete ziekenhuizen en
vice versa. Een algoritme koppelde vervolgens ziekenhuizen en studenten aan elkaar. Dit bleek lang goed te gaan: ruim 95 procent van de
studenten maakte gebruik van het programma. Toch begonnen sommige jonge artsen in het midden van de jaren negentig te klagen. Ze
dachten dat het algoritme geen rekening hield met artsenechtparen die het liefst een baan in dezelfde stad wilden aanvaarden. Bovendien
leek het systeem in het voordeel te zijn van ziekenhuizen omdat zij in het algoritme de eerste keuze hadden.
Roth kwam er al snel achter dat het tot dan toe gebruikte algoritme goed werkt onder eenvoudige veronderstellingen, die echter in de
praktijk niet altijd opgaan. Hij ontwikkelde een nieuw algoritme, dat sinds 1998 wordt gebruikt. Daarmee loste hij het probleem van de
artsenparen grotendeels op. Verder ontdekte hij met behulp van computersimulaties dat het voorkeurenprobleem in de praktijk zelden
optreedt. Dit inzicht stelde de jonge artsen gerust. De vraag is natuurlijk wel waarom een markt met een institutie (het algoritme in dit
geval) beter functioneert dan een volledig vrije markt (zoals het geval was voor 1951). De vermoedelijke reden is dat het algoritme vele
stappen moet zetten om tot een gewenste uitkomst te komen en dan ook nog in een bepaalde volgorde. De artsen en ziekenhuizen
kunnen deze stappen onmogelijk met dezelfde snelheid en in de juiste volgorde zetten, zodat de uitkomst van de vrije markt niet optimaal
is. Dat leidt tot ongewenst strategisch gedrag van de ziekenhuizen, zoals het aanbieden van plekken járen voor het begin van de stage.
De belangrijkste les die Nederlandse beleidsmakers kunnen leren uit het artikel van Roth is dat instituties cruciaal kunnen zijn voor goede
marktwerking. Anders gezegd: een goede institutie geeft gestalte aan de Walrasiaanse veilingmeester. Een institutie kan bovendien
worden beschouwd als een publiek goed, zodat er reden kan zijn voor ingrijpen door de overheid. Zo zou de overheid algoritmes à la
Roth kunnen toepassen op arbeidsmarkten met een groot aantal heterogene werkgevers en werknemers die tegelijkertijd op de markt
komen, zoals de meeste arbeidsmarkten voor net afgestudeerden. Ze kan het succes van het algoritme nog versterken wanneer vragers
en aanbieders op een efficiënte wijze informatie over elkaar kunnen verzamelen, zoals nu al vaak gebeurt via een ‘banenbeurs’ of een
nationale vacature- en sollicitantenbank op het Internet.
Sander Onderstal*

1 Zie C.A. Holt, Industrial organization: A survey of laboratory research, in: J.H. Kagel en A.E. Roth (red.), The handbook for

experimental economics, Princeton University Press, Princeton, 1995.
2 A.E. Roth, The economist as engineer: game theory, experimentation, and computation as tools for design economics, Econometrica,
jrg. 70, nr. 4, juli 2002, blz. 1341-1378.

Copyright © 2003 – 2004 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur