Ga direct naar de content

Loonpauze

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 13 1980

Proj: Reynaerts

Loonpauze
De loonpauze van minister Albeda
valt midden in een periode waarin
driftig naar vernieuwing van het loonbeleid wordt gezocht. Renovatie van dit
beleid is om minstens drie redenen
geboden. Vooreerst omdat het wettelijk
instrumentarium tamelijk onoverzichtelijk dreigt te worden, hier en daar
wringingen vertoont en op onderdelen
als het ware telkens wordt bijgesteld
aan de noden van de dag 1). Vervolgens
is een loonpolitiek, die niet in de
hengsels van een breed inkomensbeleid
hangt, alleen daarom al tegenwoordig
onaanvaardbaar. Ten slotte is de meest
directe vorm van loonbeheersing, vanwege de ernstige bezwaren die aan een
algemene loonmaatregel kleven, dringend aan een ingrijpende dokbeurt toe.
E dienen nieuwe kaders voor een inter
graal, samenhangend inkomensbeleid
te worden ontwikkeld, waarbinnen de
overheidsbevoegdheden ten aanzien van
de loonbeweging en de loonstructuur
worden aangepast en herzien. De
Sociaal-Economische Raad heeft heel
deze materie momenteel in onderzoek.
Op een punt is de jurist Fase de SER
zeer onlangs te hulp gesneld. Hij stelt
voor dat de bewindsman van Sociale
Zaken met instemming van de belangenorganisaties een, wat hij noemt, Algemene regeling van Arbeidsvoorwaarden
kan afkondigen. Kort en goed komt dit
neer op een om inkomenspolitieke
motieven dwingend voorgeschreven centraal akkoord of bepaalde elementen
hieruit. Een wat merkwaardig idee eigenlijk. De initiatiefnemer merkt immers
op, dat hij er zelf nauwelijks in gelooft.
Bovendien is zijn voorstel niet in overeenstemming met een door hem zelf herhaaldelijk met kracht naar voren geschoven norm. Fase betoogt namelijk dat elk
inkomensbeleid, hoe dan ook, steeds
voldoende ruimte moet laten voor flexibel manoeuvreren. Het samengaan van
beweging en bevriezing lijkt mij onmogelijk 2).
De lex Roolvink is – dat mag men na
tien jaren ervaring zonder enige reserve
concluderen – niet in staat gebleken
de daarin vastgelegde intenties en pretenties te realiseren. De enige voorschriften die vrijwel probleemloos functioneren, zijn de verplichte registratie van
collectieve arbeidsovereenkomsten en de
bepalingen over de figuur van de bindend loonregeling. De meer substantiële
e
onderdelen van de wet hebben intussen
het loodje gelegd (de artikelen 3, 7, 8 en
9), of roepen bij hantering ervan zo veel
onrust, risico’s, verwarring en spanningn op, dat het middel – een algemene
e

ESB 13-2-1980

loonmaatregel – in de meeste gevallen
erger is dan de kwaal, die er in elk geval
niet mede door wordt bestreden. Ook
thans weer worden inventieve vluchtroutes geconstrueerd en benut om beschadiging van al dan niet vermeende
verkregen rechten te voorkomen of om
bestaande fricties in de personeelsvoorziening niet nog groter te maken
dan ze al zijn.
In ons land is overigens nooit op
principiële gronden betwist dat de overheid zo nodig het proces van arbeidsvoorwaardenvorming moet kunnen bijsturen. De contractvrijheid is tot dusver nimmer als een volstrekt onaantastbaar goed beschouwd. Steeds is
gezocht naar een evenwichtspunt tussen
de behoefte aan een zekere mate van
centrale coördinatie en het recht van
autonome belangengroepen o m hun eigen boontjes te doppen. Dat evenwichtspunt ligt natuurlijk niet voor
eens en altijd vast. Het verschuift
met de economische omstandigheden,
het is afhankelijk van de politieke constellatie en weerspiegelt tevens de veranderende normen- en waardencomplexen, die de pressiegroepen aan beide
zijden van de frontlijn inspireren en motiveren. Wèl is duidelijk dat, in samen-.
hang met de meer coalitie-achtige trekken die de arbeidsverhoudingen zijn
gaan aannemen, de contractsvrijheid als
randvoorwaarde van overheidsingrijpen
sterker wordt beklemtoond. In dit
verband is het protest van de FNV ingediend bij de Internationale Arbeidsorganisatie tegen de loonpauze als een schending van conventie 87, regelende de vrijheid van vakbeweging, een teken aan de
wand.
Merkwaardig genoeg wordt, althans
in Nederland, het voeren van een loonbeleid niet zo zeer bemoeilijkt omdat
partijen zo onredelijk zijn in hun
opstelling, doch veeleer omdat in de
onderhandelingen de eisen en de contraoffertes op zich genomen zich heel wel
laten verdedigen. Het gaat hierbij om
organisaties die geen speciale asserti-

viteitstraining nodig hebben om binnen
het raam van het economische mogelijke
zich niet de kaas van het brood te
laten eten. Wij mogen bovendien niet
vergeten dat hun strategieën en tactieken
eigenlijk wonderwel passen bij de ideologie van het economisme, die wij ondernemers en ondernemingen lange tijd als
een deugd hebben toegeschreven.
De problematiek rondom de lonen en
al wat daarmede door automatische
koppeling verbonden is, hangt vanzelfsprekend samen met het feit, dat ons
land zich in voorwaarts perspectief op
een heel ander groeitraject bevindt dan
achterwaarts gezien. Vermoedelijk zal
iedereen Bruno Molitor bijvallen als
deze stelt dat voor nu en straks vooral
een ,,Beschaftigungsorientierte L.ohnpolitik” wenselijk is 3). De werkgelegenheid
heeft ten onzent als beleidscomponent
steeds zwaar gewogen. Wil de loonpauze
aan haar doel beantwoorden, dan zal het
kabinet in het te ontwikkelen beleidsprogramma in het bijzonder op de werkgelegenheid de nadruk moeten leggen.
Dat lijkt de enige weg waarlangs met
rationele argumenten en concrete maatregelen op de mede door teleurstelling
zeer gevoelig geworden houding van de
vakbeweging kan worden ,,ingespeeld”.
Een interessant en tegelijkertijd gedurfd
voorstel om in dit opzicht een ,,tradeoff” te bereiken, is eerder door Rudolf
Scheid gedaan. Zijn plan behelst een verzoek aan de vakbeweging om gedurende
enkele jaren de loonstijging achter te
doen blijven bij de som van produktiviteitsaccres en verwacht inflatietempo.
Voor ieder procent matiging zou dan een
compensatie van 2% moeten worden geboden in de vorm van een vermogensuitkering te financieren door de staat 4).
Loonpolitiek in combinatie dus met
vermogensaanwasdeling, waarvan volgens Scheid een gunstige invloed op de
werkgelegenheid te verwachten is zonder
dat de overheidsfinanciën per saldo verder worden verstoord. Het ei van Columbus? Ik weet het niet. Maar vast staat
wel, dat thans alleen duidelijke keuzen
en gedurfde oplossingen noodzakelijk
zijn.

I) Vgl. het belangwekkende proefschrift van

W. J. P. M. Fase, Vijfendertig jaar loonbeleid in Nederland, Alphen aan den Rijn,

1980, blz. 489.

2) Idem, blz. 484-485.
3) Bruno Molitor, Lohnpolitik und Arbeitsmarkt. Hamburg, 1977, blz. 11-33.
4) Rudolf Scheid, Kurskorrektur in der
Lohnpolirik, StuttgartINew York, 1978.

Auteur

Categorieën