Ga direct naar de content

Stadsvernieuwing moet, maar niet ten koste van het midden- en kleinbedrijf

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 13 1980

Stadsvernieuwing moet,
maar niet ten koste van het
midden- en kleinbedrijf
A. C. ZEVENBERGEN*
Het proces van stadsvernieuwing is in het algemeen in de eerste plaats gericht op verbetering
van de volkshuisvesting. Het belang van het bedrijfsleven dat in de stadsvernieuwingsgebieden is
gevestigd, wordt dikwijls onderschat. Het gaat daarbij niet om een kwantitatief onbelangrijk probleem. In Rotterdam b.v. blijkt 34% van de totale stedelijke werkgelegenheid in de oude wijken
te zijn gesitueerd. In dit artikel wordt ingegaan op de problemen, waarvoor bedrijven zich gesteld
zien als zij worden gedwongen zich buiten de oude wijken te vestigen. Gesteld wordt dat,
naast de lage huisvestigingskosten, de nabijheid van en het directe contact met leveranciers, afnemers en werknemers van levensbelang is voor veel relatief kleine, veelal ambachtelijke en
verzorgende bedrijven. Meer aandacht voor de stedelijke economische structuur is daarom, volgens
de auteur, dringend gewenst voor het welslagen van de stadsvernieuwing.
I. Inleiding
Over de noodzaak van stadsvernieuwing is iedereen het
eens, zowel de bewoners als het bedrijfsleven. De verpaupering van de oude wijken en de leegloop van de steden dient tot
staan te worden gebracht, wil het draagvlak van een flink deel
van het midden- en kleinbedrijf ( M K B ) niet te smal worden.
Ondanks deze parallelliteit van belangen ontstaat bij het
stadsvernieuwingsproces echter vaak een conflict tussen de
functies wonen en werken. Oorzaak is de schaarste a a n ruimte
en middelen. Wie betaalt, bepaalt. Het is niet onlogisch. dat
de sector Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting. die het
leeuwedeel van de middelen voor de stadsvernieuwing aandraagt, daarvan een zo hoog mogelijk effect in de woningbouw verlangt.
Dit artikel beoogt aan te geven wat de consequenties zijn
van een te eenzijdig o p de woningbouw afgestemd beleid voor
de historisch gegroeide structuur van de stedelijke economie.
in dit’geval in Rotterdam. Ruimtelijke ingrepen leggen de
structuur voor lange tijd vast. Tijdige onderkenning van de
gevolgen op lange termijn is noodzakelijk. Daarom wordt in
dit artikel niet slechts uitgegaan van d e gevolgen van het
beleid, gebaseerd o p d e huidige elf stadsvernieuwingsgebieden, maar zijn alle gebieden die deze eeuw voor vernieuwing
inaanmerking komen, in de beschouwing betrokken. Dan pas
worden de contouren van het totale probleem duidelijk en
ontstaat beter inzicht in de consequenties voor het ruimtelijk
beleid.
De situatie in de meeste andere grotere steden in Nederland
verschilt niet principieel van die in Rotterdam, zodat de
conclusies een vrij algemeen karakter kunnen hebben. Ik
hoop hiermee een bijdrage te leveren a a n de discussie over dit
onderwerp.

2. Stadsvernieuwing is historisch gegroeide noodzaak
Steden zijn al sinds eeuwen verzamelpunten voor handel,
ambachten, gilden en bestuur. De relatief hoge welvaart in d e
steden heeft ook altijd aantrekkingskracht uitgeoefend o p
mensen van buiten. Dit proces werd versneld door de eerste
industriële revolutie in de 19e eeuw. De steden waren door
hun bevolkingsconcentratie d e natuurlijke vestigingsplaats
voor de nieuwe fabriekjes, die o p hun beurt weer velen van het

ESB 13-2- 1980

platteland trokken die beter betaald werk kwamen zoeken.
Voor hen werden volkswijken uit de grond gestampt a a n de
rand van d e stad en rond de fabrieken. Er groeide een
middenstand, die d e distributie van primaire levensbehoeften
voor d e bevolking endiensten voor de fabrieken verzorgde. Er
ontstond een zeer geintegreerd systeem van wonen en werken
met een hoge pakkingsdichtheid. berekend o p minimale loopafstanden.
Dit urbanisatieproces. in Rotterdam nog versterkt d o o r de
havenontwikkeling o p de linker Maasoever, loopt in onze
eeuw door tot ver in de jaren vijftig. De gevolgen van de
tweede wereldoorlog en de industriële ontwikkeling daarna,
brengen in Rotterdam geheel nieuwe ontwikkelingen o p gang:
het gebombardeerde hart van d e stad wordt herbouwd tot
,,cityw, naar Amerikaans model;
voor expanderende en nieuwe industrieën wordt ruimte
gecreëerd in o.a. de Spaanse Polder, Botlek en Europoort:
binnen d e oude wijken wordt de economische expansie
opgevangen door mechanisering van bedrijven. het volbouwen van de binnenterreinen en de ,.verkantoringWvan
oude herenhuizen.

De leefbaarheid in de oude wijken neemt daardoor af. Het
verlies aan leefbaarheid wordt nog versterkt d o o r de motorisering. waardoor d e smalle straatjes vol komen te staan met
auto’s. De woningnood neemt toe ondanks het feit dat nieuwe
wijken uit de grond worden gestampt. De vraag naar woonruimte stijgt snel. mede d o o r de verlaging van de woondichtheid.
Dank zij d e grotere welvaart en de verhoogde mobiliteit
kunnen velen het zich permitteren o m buiten de stad te gaan
wonen. Zij brengen het suburbanisatieproces o p gang. De
economische groei veroorzaakt een vraag naar nieuwe arbeidskrachten, waaraan de lokale markt niet meer kan voldoen. Grote groepen gastarbeiders worden gerecruteerd en
voornamelijk opgevangen in de steden, waar zij zich bij
voorkeur in d e oude wijken vestigen. Een proces van verpaupering wordt in gang gezet. waardoor het leefklimaat verslechtert en de uittocht wordt versneld. Spanningen in de
oude wijken nemen toe, zeker als ook noggolven rijksgenoten
opgenomen moeten worden. Er ontstaan actiegroepen, die
eisen dat de woonsituatie in de oude wijken wordt verbeterd.

*

Directeur van de Stichting Midden-en KleinbedrijfStadsrenovarie
te Rotterdam.

Deze eisen worden in het begin van de jaren zeventig terecht
door het gemeentebestuur gehonoreerd.
Er worden projectgroepen ingesteld, samengesteld uit
ambtenaren en bewoners, die de eisen in beleids- en
bestemmingsplannen moeten vastleggen. Als hinderlijk ervaren bedrijven worden als woonvijandig beschouwd en dienen
te verdwijnen. Dit geldt m.n. voor de industriële en de
gemechaniseerde ambachtelijke bedrijven en de groothandel.
Veel bedrijven die de groei ter plaatse niet konden opvangen,
waren al vertrokken. Ondernemingen, diededruk nu zien toenemen en het zich financieel kunnen permitteren, verdwijnen
alsnog, of naar de nieuwe industriegebieden, ofnaar de buitengemeenten.
Dit proces wordt nog versterkt naarmate de uittocht van de
bevolking doorgaat. Het draagvlak, zowel voor de detailhandel als voor het ambachtelijke en verzorgende bedrijf, wordt
kleiner. Een klein deel trekt met de bevolking mee. het
merendeel blijft, vooral door gebrek aan middelen, en tracht
het hoofd boven water te houden door aanpassing en groei. Er
zijn gelukkig nog vele florerende ondernemingen, maar helaas
lijn er ook talloze ondernemingen, die langzaam interen op
het eigen vermogen. Een deel dankt het bestaan nog slechts
aan de lage huisvestingslasten en de geintegreerde
economische microstructuur, d.w.z. een structuur, waarin de
nabijheid van leveranciers, afnemers, werknemers en elkaar
helpende collega’s lagere voortbrengingskosten met zich
brengt. Verplaatsing naar duurdere huisvesting of lokaties
buiten deze microstructuur, zou voor hen het einde van de
activiteiten betekenen.
Een vrij groot aantal bedrijfjes heeft de strijd de laatste
jaren moeten opgeven. Een deel van hen zou natuurlijk ook
zonder overheidsdruk zijn bezweken. Het afnemend draagvlak zorgt immers voor een koude sanering, zeker in een
periode van economische stagnatie. Een gezonde vorm van
herstructurering is ook geboden om de overlevingskansen van
de overige bedrijven veilig te stellen. Waar we met de stadsvernieuwing echter voor moeten waken is de versnelling van dit
saneringsproces op niet-economische gronden. Er worden nu
bedrijven tot liquidatie gedwongen, dan wel tot verplaatsing
naar te dure huisvesting of naar lokaties buiten de microstructuur (met op termijn hetzelfde gevolg), die anders zeker nog
rendabel hadden kunnen werken.
Gezien de huidige stagnerende economische ontwikkeling
en de grote werkloosheid, m.n. onder minder geschoolden en
buitenlanders, die juist in de oude wijken wonen en vaak ook
werken. kunnen we ons een dergelijke ontwikkeling niet
permitteren. Stadsvernieuwing heeft als hoofddoel de leegloop van de stad tegen te gaan door voor de huidige bewoners
betere huisvesting te creëren. In dat licht bezien is stadsvernieuwing ook voor het bedrijfsleven een bittere noodzaak. In
het kader van het behoud van werkgelegenheid dient de
overheid echter zeer omzichtig om te gaan met de bedrijven in
deze wijken en bij verplaatsing te zorgen voor redelijke
waarborgen t.a.v. de continuiteit. Dit geldt uiteraard slechts

voor dié bedrijven, waarbij de continuïteit niet reeds werd
bedreigd. Voor die bedrijven zijn vereist:
– voldoende ruimtelijke opvangmogelij kheden;
behoud van de economische microstructuren;
goede financiële regelingen.

Op het laatste punt kom ik in par. 5 terug. Voor inzicht in de
ruimtelijke behoefte is eerst een afbakening van het totale
probleem noodzakelij k.

l

3. Aîbakening van de problemen

Rotterdam telt op dit moment elf stadsvernieuwingsgebieden die vrij arbitrair zijn gekozen. Voornaamste criterium
daarbij was het protest dat de bevolking ter plaatse wist te
organiseren. Er zijn echter nog tal van wij ken en buurten op te
sommen die kwalitatief even slecht ziin. Voor de afbakening
van het probleem, waar wij de rest van deze eeuw mee te
maken zullen krijgen, lijkt het dan ook juister uit te gaan van
een kwaliteitskaart, die overeenkomt met de hiervoorgeschetste historische groei van de stad. Daarbij worden de volgende
gebieden onderscheiden:
I. het Centrum, bestaande uit het gebombardeerde en herbouwde hart, plus de scheepvaartwijk het Nieuwe Werk;
2. de Eerste Ring, bestaande uit de woongebieden, die direct
rond het centrum liggen en waarvan de huizen voornamelijk vóór de eerste wereldoorlog zijn gebouwd;
3. de T~jeedeRing, bestaande uit wijken die voornamelijk
zijn gebouwd tussen de twee wereldoorlogen;
4. de Derde Ring, bestaande uit de nieuwbouwwij ken van na
de tweede wereldoorlog en de kwalitatief vrij goede geannexeerde gebieden, zoals Overschie, Hillegersberg en Kralingen-Oost, alsmede de buitengewesten Hoek van Holland. Hoogvliet en Kralingseveer;
5. de Industriegebieden. bestaande uit Spaanse Polder,
Nieuw-Mathenesse, IJsselmonde en alles ten westen van
Charlois, met uitzondering van Hoogvliet.
Om praktische redenen is de CBS-indeling van de wijken
aangehouden. Deze sluit echter niet volledig aan bij de
hiervóór gegeven hoofdindeling. Zo behoort een stukje van
het Centrum, t.w. Cool, tot de Eerste Ring, Anderzijds staan
er in de Eerste en Tweede Ring ook woonblokken van
recentere datum dan aangegeven. Voor de essentie van dit
verhaal is dit van ondergeschikt belang.
De Eerste en de Tweede Ring omvatten de deze eeuw te
renoveren wijken. Voor ons doel is het van belang na te gaan
wat de economische betekenis is vandeze gebieden. Ik beperk
mij daarbij tot de begrippen, ,,aantal vestigingenmen,,aantallen werkzame personen” (w.p.). Voor dit doel is gebruik
gemaakt van d e gegevens uit het Bedrijven-en Instellingenregister van Rijnmond van I mei 1977.
Uit de cijfers in tabel i blijkt nog niet het aantal werkzame
personen per grootteklasse. Dit is echter te benaderen door
aan te nemen dat het gemiddelde aantal werkzame personen
per grootteklasse samenvalt met het klassemidden. In tabel 2
zijn de aldus verkregen resultaten samengevat.
Opvallend is het hoge percentage kleinbedrijf (< 10 w.p.),
dat met 80% van het aantal vestigingen nog geen 20% van het
aantal werkzame personen omvat. De grens van het middenbedrijf is erg arbitrair. Stellen wij deze o p 100 werkzame
personen, dan is het midden- en kleinbedrijf vertegenwoordigd met bijna 98% van het aantal vestigingen en ruim 50%
van het aantal werkzame personen.
Ons doel was na te gaan wat het relatieve belang met name
voor de werkgelegenheid is van de te renoveren nnggebieden.
Tabel 3 geeft de verdeling van het aantal vestigingen en het
aantal werkzame personen per hoofdgebied.
Er wordt wel eens gekscherend gezegd dat Rotterdam
bestaat uit een haven met een stad eraan. Gemeten naar de
toegevoegde waarde van de haven en de daaraan gelieerde
industrie bevat deze uitspraak een zekere kern van waarheid.

i

;

Tabel I . Vestigingen naar grootteklasse en werkzame personen per 1 mei 1977
Werk~ame
personen

Aantal
vestigingen
0
I
2
4
5
6
7
X
9

……………………
Landbouwen visserij
Delfstoffenwinning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Industrie.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Or>enbarenutsbedriiven. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bouwnijverheid-en installatie bedrijven. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Handel. horeca-en reoaratiebedriiven . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Transport-,opslag-.communicatiebedrijven . . . . . . . . . . .
Bank-en ver1eker1npswe7en.rakelijkedienstverlen~ . . . . .
Overigedienstverlening.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

466
51
56 749
2 536
17.978
56.W
52.297
27.927
64.145

175

278.213

Tabel 2. Werkzame personen verdeeld over groorteklassen
Grootteklasse

Aantal
vestigingen

I
…..
2 -4
…………
5-9

1 0 I9
……….
. . . .
20 – 49
50- 99
……..
100-199
. . .
. .
200-499
SOOen meer . . . . . . .

Cumulatief
aantal
vestigingen
i n procenten
van het totaal

Aantal
vestigingen
i n procenten
ban het totaal

Gemiddeli
aantal w.p

Cumulatief
aantal w.p.
In procenten
ban het totaal

Aantal w p
In procenten
ban het totaal

aantal w.p.

3811
7 523
2 663
1.615
1.080
459
192
137
70

Tabel 3. Verdeling vestigingen en werkzame personen naar de 5 hoofdgebieden
Aantal vestigingen

1

Aantal vestigingen per grootteklasse

I

Aantal werkrame personen

Centrum
. . .
Eerste Rtng
. . . . . .
TweedeRing . . .
Derde Ring. . . . . .
Industrieterreinen

Tabel 4a. Secundaire sector

(0-51

I
1 Y

Aantal
vestigngn
Centrum . . . . . . . . . . . . .
Eerste Ring . . . . . . . . . .
. . . . .
Tweede Ring
. . . . . . . . . . . . .
Derde Ring . . . . . . . . . . . . .
Industrieterreinen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

129
931
509
47 1
368

w

2 408

P.

Aantal vestigingen per grootteklasse
10 49
“-P

Aantal werklame personen

T

70
652
387
33 1
117
1 557

absoluut

I

43
229
99
1 03
139
63 1

Tabel 46. Handel, horeca en reparatiebedrijven (6)
Aantal vestigingen per gro.Aantal
vestigingen

………………….
Centrum
Eente Ring . . . . . . . . . . . . . . . . .
……………….
Tweede Ring
Derde Ring
. . . . . . . . . . . .
……………..
Industrieterreinen

I

1

Aantal ~ e r k m i n c
perwnrn
absoluut

3.340
1.703

Tabel 4c. Transport, banken en verzekeringswezen. overige dienst\,erlening (7- 9)
Aantal vestigingen per grootteklarrr
Aantal
vestigingen
Centrum . . . . . . . . . . . . .
Eenie Ring . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Tweede Ring . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . .
Derde Ring
Industrieterreinen . . . . . . . . . . . . . . .

1.142
1.169
1 324
1211
447
5.793

ESB 13-2- 1980

Aantal werk7dme Denonen
absoluut

i n procenten

Gemeten naar het aantal werkzame personen blijkt het
economisch belang van de oude wijken met ruim 34%van alle
arbeidsplaatsen veel groter d a n dat van alle industriegebieden
te zamen. Gemeten naar het aantal vestigingen blijken de
oude wijken zelfs een kleine 60% van alle vestigingen te
bevatten. Van de 10.3 19 vestigingen in de eerste twee ringgebieden behoren er 8.930 ofwel 86,5% tot de klasse 1 9 w.p.
Dit geeft een indicatie van de reeds genoemde microstructuren. Het duidt daarnaast op de veel beschreven ,.broedplaatsfunctie” van d e oude wijken voor startende bedrijven.
In d e bijlage bij dit artikel zijn de aantallen vestigingen per
hoofdgebied gesplitst naar bedrijfsklasse weergegeven. In
tabel 4 is samengevat d e wellicht nog interessantere verdeling
van d e totale bedrijfsklassen over de hoofdgebieden. De
bedrijfsklassen 7ijn ten gerieve van d e overzichtelijkheid
gecomprimeerd tot de secundaire sector (industrie, nutsbedrijven en bouw). de handel en de rest (transport. banken en
verzekeringswezen, en overige dienstverlening).

Ruim 30% van alle secundaire werkgelegenheid en een
kleine 40% van die in de handel blij kt zich in de oude wij ken te
bevinden. Er komen nu geluiden uit de oude wijken dat men
graag van deze activiteiten af wil, met uitzondering van de
detailhandel. Dit wordt bevestigd door een rapport van het
bureau Economisch Onderzoek van de Gemeente Rotterdam
van maart 1979 over de gang van zaken in de huidige elf
stadsvernieuwingsgebieden. In het rapport wordt voorts
berekend dat ruim 30% van de in die gebieden gevestigde
midden- en kleinbedrijven te gelegener tijd zal moeten worden
verplaatst.
De conclusies die uit deze afbakening van het probleem
kunnen worden getrokken zijn d e volgende:
1. d e te renoveren gebieden bieden plaats a a n een kleine 60%
van het totaal aantal vestigingen met ruim 34% van alle
werkzame personen;
2. de te renoveren gebieden bevatten relatief veel secundaire
werkgelegenheid die goed aansluit bij het plaatselijke
arbeidsaanbod;

3. de categorie te verplaatsen bedrijven bestaat voornamelijk
uit het midden- en kleinbedrijf in industriële. ambachtelijke en verzorgende bedrijven en uit groothandel. Juist deze
ondernemingen zijn in het algemeen sterk afhankelijk van
de economische microstructuur zoals die in de steden is
gegroeid. Verplaatsing naar buiten het stedelijk gebied
houdt voor een flink deel. m.n. de kleinste bedrijven. grote
gevaren in voor de continuiteit en dus voor een flink stuk
werkgelegenheid.
4. Opvangrnogelijkheden

Het stadsvernieuwingsproces begint in Rotterdam dank 7i.i
de grote daadkracht van de betrokken wethouder en hoogste
prioriteit van d e gemeenteraad langzaam o p gang te komen.
Belangrijke impulsen waren de instelling van de projectgroepen en de aankoopactie die tussen 1974en 1976 veel panden in

handen van de gemeente heeft gebracht. Steeds frequenter en
steeds planmatiger komen renovatie en nieuwbouwprojecten
\ a n de grond. Consequentie van de7e projecten voor de
bedrijven is veelal dat zij moeten verdwijnen. Tot nu toe is de
gemeente er redelijk in geslaagd oplossingen te vinden dank
rij de colgende omstandigheden:
a. het eerst worden projecten in uitvoering genomen die de
minste moeilijkheden opleveren:
b. een flink deel van de bedrijven. m.n. de allerkleinste. wordt
gesaneerd;
c. binnen het bestand van bedrijfsruimten. dat bij de aankoopactie in handen van d e gemeente is gekomen. komen
\rij veel mutaties voor doordat veel van dele bedri-iven
7ich met behulp van de uitkoopsom elders vestigen:
d . er wordt in toenemende mate gebruik gemaakt van tijdelijke huisvesting (winkelcontainers) bij renovatieprojecten:
e. er 7ijn o p de industrieterreinen nog steeds kleine kaveltjes
grond ter beschikking;

f. er is o p de vrije markt een regelmatig aanbod van bestaande vrijgekomen bedrijfsruimten.
Het aantal mutaties in het eigen bestand neemt echter sterk
af. terwijl de hoeveelheid grond, o p lokaties in en aan de rand
van het stedelijk gebied, praktisch is uitgeput. O p afzienbare
termijn mag dan ook worden verwacht dat de problemen
t.a.v. verplaatsingen sterk zullen toenemen.
Wil het stadsvernieuwingsproces niet ernstig stagneren,
dan dienen tijdig alternatieve opvangmogelijkheden te worden gecreëerd. De wat grotere bedrijfspanden, die te koop of
te huur worden aangeboden door bedrijven die vrijwillig de
stad verlaten. bieden weinig soelaas, omdat zij een gewild
object zijn voor enkele zeer expansieve branches, zoals tot
voor kort de bouwmarkten. De markt wordt dan ook steeds
krapper, hetgeen zich uit in de stijgende huurprijzen. Ligt het
prijspeil van bestaande huurcontracten rond de f. 40 per m?
per jaar, voor leegkomende bedrijfspanden zijn prijzen van
boven de f. 80 per m’ per jaar al meer regel dan uitzondering.
De prijs voor nieuwbouwhallen komt zelfs al dicht in de buurt
van de f. 120 per m?. Voor marginale bedrijfjes, die nu nog
bestaan dank zij een laag huurkostenniveau, biedt dit uiteraard geen oplossing; deze categorie blijft afhankelijk van
goedkope bedrijfsruimten. Het distributiebeleid van de gemeente is echter weinig selectief en wordt voornamelijk
ingegeven door de urgentie, waarmee het ,,in de weg zittende”
bedrijf moet worden verplaatst. Er zijn enkele bedrijfsverzamelgebouwen in ontwikkeling in en aan de rand van de stad,
die op relatief korte termijn opvangmogelijkheden zullen
bieden voor de iets kapitaalkrachtiger bedrijven of voor die
welke een redelijke verplaatsingskostenvergoeding kunnen
verwachten. Tegen die tijd zullen de laatste beschikbare kaveltje~
grond wel zijn uitgegeven en houden de opvangmogelijkheden op.
Het Structuurplan binnen de Ruit (1977) geeft aan dat
opvang na 1981 zal moeten worden gevonden in het nieuw te
creëren industriegebied in de Oost-Abtspolder, richting Delft,

en aan de rand van de nieuwe woonwijken Zevenkamp en
Beverwaard. De stroken bedrijfsbebouwing langs deze nieuwe woonwijken, vooral bedoeld als geluidsbarrière tussen de
woningen en de rijkswegen naar resp. Gouda en Dordrecht,
zijn zeer geschikt voor de opvang van bedrijven met een meer
wijkverzorgend karakter, en bedrijven die sterk afhankelijk
zijn van een goede aansluiting op het Rijkswegennet. De
Oost-Abtspolder is zeer geschi kt voor de middelgrote en grote
industriële bedrijven, maar is beslist ongeschikt voor het
midden- en kleinbedrijf en het ambachtelijk verzorgend
bedrijf, dat sterk afhankelijk is van de economische microstructuur. De kwantitatieve benadering in het Structuurplan
binnen de Ruit en de Nota bedrìifsverplaatsingen van de
gemeente Rotterdam, juli 1979. die de cijfers van de te vervangen bedrijfsvloeroppervlakte leggen naast die van beschikbaar komende hectaren bedrijfsgrond in de gemeente buiten
de Ruit en in de regio, houdt in geen enkel opzicht rekening
met dit kwalitatieve aspect. De daarin getrokken conclusies
t.a.v. de opvangmogelijkheden voor te verplaatsen bedrijven
uit stadsvernieuwingsgebieden, acht ik dan ook veel te optimistisch.
De Nota bedrijfssverplaatsingengeeft overigens wel aan dat
meer opvangmogelijkheden in het stedelijk gebied wenselijk
zouden zijn. Ook wordt gesteld dat bedrijfsverzamelgebouwen (bvg’s) in de toekomst meer aandacht verdienen, maar
tegelijkertijd wordt geconcludeerd dat deze nieuwbouw voor
marginale bedrijfjes in het algemeen te duur zal zijn. De nota
maakt melding van de wens van het gemeentebestuur om de
werkgelegenheid, met name in het midden- en kleinbedrijf, te
versterken, maar concludeert tevens dat de gang van zaken in
het stadsvernieuwingsproces in de periode 1975- 1977 leert
dat ruim een derde van de kleine bedrijven is geliquideerd.
Van een samenhangende visie o p de gewenste ontwikkeling
van de stedelijke economie en inpassing daarvan in het stadsvernieuwings- en ruimtelijke-ordeningsbeleid is mij nog niets
gebleken. Kenmerk van een levende, dynamische stad is de
hoge concentratie van woningen en activiteiten. Juist de

integratie van deze functies maakt een stad levendig en dus
aantrekkelijk. Klacht van veel bewoners van slaapsteden is
dan ook, naast bezwaar tegen het woon-werkverkeer, dat
hun wijk saai is.
Dat er iets moet worden gedaan aan de te hoge concentratie
van activiteiten in bepaalde wijken, ten einde de in de knel
gekomen woonfunctie te versterken is duidelijk. Dat de
oplossingen worden gezocht in desintegratie van woon- en
werkfunctie is voor het midden- en kleinbedrijf onaanvaardbaar. De nieuwe industriegebieden als de Oost-Abtspolder
zijn zeer geschikt voor de hinderlijke grotere bedrijven en
voor nieuwe middelgrote en grote bedrijven. Voor de uit
milieu-oogpunt niet-hinderlij ke bedrijven dient ruimte binnen
het stedelijk gebied, liefst aan de rand van woonwijken, te
worden geschapen. Daar dient bij de ruimtelijke planning van
de wijken nu reeds rekening mee te worden gehouden. Bij de
berekening van de behoefte mag men zich daarbij niet laten
leiden door de plannen anno 1979, maar in plaats daarvan
door de voorzienbare ontwikkelingen in de komende decennia. Indien niet reeds nu, bij de huidige uitwerkingen van de
bestemmingsplannen, principieel wordt gekozen voor optimale integratie van wonen en werken en voor behoud van de
stedelijke economische (micro)structuren, dan komt een
desintegratieproces op gang, dat een flink stuk van het midden- en kleinbedrijf kapot zal maken en nieuwe woon-werkstromen zal creëren. Het is noodzakelijk om t.b.v. te verplaatsen activiteiten ruimte te scheppen:
binnen de Eerste Ring, via het bestemmen van open gaten
aan verzamelwegen voor bvg’s in stapelbouw;
– op dezelfde wijze in de gebieden van de Tweede Ring.
Daarnaast kunnen bepaalde te slopen blokken aan de
rand van de woonwijk worden bestemd voor bedrijvenhoven in b.v. 2 lagen;
– in de Derde Ring door bij verhoging van de bouwdichtheid enkele lokaties een bedrijfsbestemming te geven.

Een dergelijk ordeningsbeleid voor bedrijfsterreinen laat
bovendien meer mogelijkheden open voor bedrijven die zich
zelfstandig willen verplaatsen vanuit het stedelijk gebied naar
de nieuwe buitenlokaties. hetgeen de markt weer verruimt
voor de stadgebonden bedrijven. Er ontstaat op deze manier
van
een reallocatie~roces bedriiven dat de microstructuren in
stand houdt, dat in de pas loopt met het economisch beleid
van de gemeente en dat meer ruimte biedt aan het stadsvernieuwingsproces.

5. Financiële knelpunten
Het verplaatsen van bedrijven kost veel geld. Indien de
verplaatsing wordt geinitieerd door de overheid ten behoeve
van de woningbouw, drukken de kosten op de nieuw te
bouwen woningen, waardoor het huurniveau al snel te hoog
dreigt te worden voor de doelgroep woningzoekenden. Het is
dus verklaarbaar dat sector Volkshuisvesting, die de financiële middelen moet verstrekken om een redelijk huurniveau te
bereiken, streeft naar zo laag mogelijke verplaatsingskostenvergoedingen.
De bedrijven met eigen panden op eigen of erfpachtgrond
genieten bij verwerving op basis van de Onteigeningswet een
redelijke vergoeding, die hen in het algemeen in staat moet
stellen een ander pand te betrekken. De hoogte van de
vergoeding is mede afgestemd op de prijs van dit alternatief.
Het is dus ook voor de overheid van belang een zo goedkoop
mogelijk alternatief te vinden, dan wel grond aan te bieden
waar goedkoop gebouwd mag worden. Dit zal in het alge-

meen o p de industrieterreinen zijn, buiten het stedelij k gebied.
Bouwen in de stad is een stuk duurder. Volkshuisvesting zal
minder gevoelig zijn voor de in de vorige paragraaf genoemde
economische argumenten voor bouwen in de stad en de
vergoedingen af willen stemmen op de goedkope lokatie. Dit
vormt een knelpunt dat (wellicht door extra bijdragen en uit
de sector Economische Zaken) zal moeten worden ondervangen.
Huurders ontvangen geen vermogensschade voor te amoveren panden en krijgen slechts voor een aantal jaren
huursuppletie naast de verhuiskosten. Ook hier is het weer in
het belang van de overheid om zo goedkoop mogelijke
alternatieve ruimte te vinden, ongeacht de rentabiliteit van het
bedrijf. Goedlopende bedrijven zouden wellicht in staat zijn
dure nieuwbouw te huren, of, met behulp van een gekapitaliseerde huursuppletie, te kopen. Bij marginale bedrijfjes,
waarvan de ondernemer niet zelden minder verdient dan het
minimumloon, is het voor de overheid goedkoper een vergoeding te geven o p liquidatiebasis. Dat dit ten koste gaat van
arbeidsplaatsen en een stukje menselijke waardigheid zal voor
Volkshuisvesting een minder belangrijke rol spelen.
Het is echter wel degelijk mogelijk het beleid zo aan te
passen dat zoveel mogelijk bedrijven in stand worden gehouden. Daarvoor is, naast het hiervoor geschetste ruimtelijke
beleid t.a.v. bedrijven, een distributiebeleid nodig. Uitgangspunt hiervan zou moeten zijn, dat het bestand goedkope
bedrijfsruimten in gemeentehanden alleen wordt aangeboden
aan financieel zwakke bedrijven. Financieel sterkere bedrijven dienen dan te worden geleid naar het bestand dat op de
vrije markt wordt aangeboden, dan wel naar nieuwbouw in de
stad. Dit geldt zowel voor de groep huurders als voor de
eigenaren.
6 . Slot

Stadsvernieuwing is dringend nodig, zowel voor de bewoners als de ondernemers in de stad. Het stadsvernieuwingsproces grijpt diep in in de stedelijke structuur en de gevolgen
worden nog immer grotelijks onderschat. Voor een gezonde
ontwikkeling is het noodzakelijk dat de oplossingen ad hoc
van nu worden vervangen door een planmatige aanpak met
een ruime tijdshorizon. Kleine fouten kunnen al grote gevolgen hebben, maar principiële fouten nu tasten de economische
structuur aan en werken vele decennia door. Het is dan ook
goed stil te staan bij de vraag of we nog op de goede weg zijn,
en, of we bij al het goede dat tot stand wordt gebracht. niet te
veel brokken maken. Het gevaar is groot, dat door het huidige
volkshuisvestingsbeleid de economische belangen in de knel
komen. Zonder bijsturing door Economische Zaken zijn de
mogelijkheden voor een afgewogen beleid door de gemeenten
gering. en is de kans groot dat oplossingen voor volksvijand
nr. 1, de woningnood. grote negatieve gevolgen heeft voor
volksvijand nr. 2, de werkloosheid. De gemeenten dienen hun
verantwoordelijkheid op beide terreinen waar te kunnen
maken.
Naast een Wet op de stadsvernieuwing met sterk gedecentraliseerde bevoegdheden, is daarvoor nodig een ruimere
financiële armslag. Er worden nu vaak honderden miljoenen
guldens gepompt in bedrijven waar ontslagen dreigen te
vallen, ook al is de bedrijfstak niet meer te redden. De afbraak
binnen het midden-en kleinbedrijf gaat in kleine stapjes, maar
is in omvang groter, zeker indien de stadsvernieuwing de
afbraak versnelt. Het is de hoogste tijd dat de gemeentenen de
Kamers van Koophandel ook voor deze groep met de vuist op
tafel gaan slaan.
A.C. Zevenbergen

Bijlage. Aantallen vestigingen en aantallen werkzame personen naar bedrijfsklasse voor de hoofdgebieden van Rotterdam.

Tabel A. Verzamelstaat Centrum
Aantal
vest8gingen

1 9

10-49
*-P

P.

O 3 Industrie
4 Openbarenut\bedr~j\en
5 Hauw-en in*iall~tiehedrii\cn
6 Handel
.
.. . .. .
7 Transport
X Hank\erxkering\ue/en
9 O\erigedienstierlen~ng

I oraal aantal

2 100

50 99
P

u P-

“.P

I

i

. . . .. ..
. …. ….

Gemiddeld per \estiging 30.76 u p

Tabel B. Verzamelstaat Eerste Ring
rotaal aantal
P

Aantal
\ewgtng
0 3 Industr~e
J Openbarenutsbedrijien
5 Houu- en in\tallatichcdr~l\en
h Handel
7 Tramport
X H.inh- – \ e r r e h r r i n g \ u o r n
9 O\eripedienstverlen~ng

.

.

Gemiddeld per i.e\tigin@. 10.83 u p

Tabel C. Verzamelstaat Tweede Ring
Aantal
\e\tiginpcn
298
5
20 h
2 546
105
932

… .

. .

4 014
X
4
2 537
X 534
2 644
1.749
1 1 297

4 379

O 3 Industrie
4 Openbarenut~bedrilven
5 Houu- cn instalIatiehrdril\en
6 Handel
7 Tramport
X Bank L i e r ~ e k e r i n g w e x n
Y O \ c r i p d~rnrt\crlcntng

Tutaal aantal
u P

30 859

287

Gemiddeld per \estiging 7.05 w p

Tabel D. Verzamelstaat Derde Ring
Aantal
\e*ttglngen
O 3 Industrie
4 Openbarenutsbedrij\en
5 Hnuu- en in\tallat~chedril\rn
6 Handel
7 Transport
X Hank- \errekering\ue/en
9 Overige dienst\erlening

10-49

u

P

2 100

50 99
%-P

Totaal aantal
u P

u-P
I

I

337

.. .
.. .

Gemiddeld per \estiglng 10.33 w p

Tabel E. Verzamelstaat Industrieterreinen
Aantal
vestigingen

I
0 – 3 Industrie
. .
4 Openbarenutrbedrijien
.
5 Houu- en installatiehedripen
6 Handel
. , .. . . . . . .
7 Transport

.
X Hank- \erxkeringsue/en
9 Overigedienst\erlening
.. . .

. ..
.
.

.

Gemiddeld per vestiging: 53.55 w.p.

.

.

r.lp

I

Totaal aantal
w.p.

Idemln?

Auteur