Ga direct naar de content

Kunst en economie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 5 1994

Kunst en economie
Op het eerste gezicht hebben kunst en economie weinig met elkaar te maken. Economie is rationeel en
maakt de wereld berekenbaar. Kunst appelleert aan
het gevoel en stijgt uit boven de platvloersheid van
het telraam. Toch heeft de econoom, met zijn gereedschapskist onder de arm, de wereld van de kunst betreden 1. Of het nu gaat om het bezoeken van een
opera, het produceren van een film of het luisteren
naar een symfonie-orkest, de economische inzichten
op het gebied van consumptie, produktie, marktwerking en overheidsinterventie kunnen ook in de
wereld van de kunst worden toegepast.
Wie eenmaal met kunst heeft kennisgemaakt,
raakt er vaak blijvend door geboeid. De consumptie
van kunst is dus in zekere zin verslavend: consumptie vandaag versterkt de behoefte aan kunst in de toekomst. Economen zeggen: de vraagcurve verschuift
geleidelijk naar rechts. Het verschuiven van de vraagcurve is in de loop der tijd nog versterkt doordat de
consumptie van kunst mede samenhangt met de
hoogte van het inkomen, de genoten opleiding en de
beschikbaarheid van vrije tijd.
De produktie van kunst lijkt op het eerste gezicht
te lijden aan de beruchte ziekte van Baumol. Door
het arbeidsintensieve karakter van de voortbrenging
wordt de relatieve prijs van kunst steeds hoger opgedreven waardoor de vraag afneemt. Waar in de industrie door technologische ontwikkelingen enorme efficiëntieverbeteringen zijn bereikt, is het componeren
van een muziekstuk of het maken van een sculptuur
nog altijd even arbeidsintensief als in de tijd van Mozart of Rodin. Als de Ionen in de kunstbranche gelijke tred houden met die in de industrie, zou de kunst
zichzelf spoedig de markt uitprijzen.
En inderdaad zijn arbeidsintensieve produkties
als grote schouwspelen langzamerhand zeldzaam geworden. Toch heeft de kunst zich als bedrijfstak redelijk kunnen handhaven. Geholpen door de techniek
zijn er flinke schaalvoordelen in de afzet bereikt.
Door een muziekstuk uit te brengen op cd (mondiaal
bereik) of te vertonen via de televisie (de platte wagen van weleer) kunnen de hoge arbeidskosten toch
worden goed gemaakt. Voorts is bij gelijkblijvende
afzet soms grote efficiencywinst geboekt. Zo kunnen
de klanken van muziekinstrumenten thans elektronisch worden vastgelegd (één keer inspelen, oneindig reproduceerbaar.)
Niettemin is de kunstmarkt veranderd. Kleinschaligheid is veelal niet meer lonend. Kon een kunstenaar een eeuw geleden toe met een marktplein vol
toevallige passanten, thans moet hij erkenning zien
te vinden bij een groot publiek om van zijn werk te
kunnen leven. De kunstenaar moet een reputatie opbouwen, omdat de consument last heeft van een informatieprobleem. Het is voor de consument moeilijk
om de kwaliteit van het produkt van te voren te beoordelen en om een keuze te maken uit al het beschikbare aanbod. De kunstenaar moet het vertrou-

ESB 26-10-1994

wen van het publiek voor zich winnen. Galeriehouders, theaterdirecteuren, critici en uitgevers spelen
daarbij een machtige intermediaire rol. Is de erkenning bij een groot publiek eenmaal bereikt, dan kan
een kunstenaar zijn verdiensten enorm opdrijven.
Indien hij erin slaagt de relatief beperkte ruimte in de
media volledig voor zich op te eisen zullen zijn collega’s grote moeite hebben de achterstand in erkenning op te h€ffen, ook al hebben zij meer talent.
Soms krijgen kunstenaars steun uit onverwachte
hoek.Voor een oprichter/grootaandeelhouder
van
een onderneming schept het vaak meer voldoening
om op latere leeftijd een deel van zijn fortuin aan
te wenden ten behoeve van de voortbrenging van
kunst, dan het zelf consumptief te besteden. In een
later stadium zetten grote ondernemingen deze traditie voort. Met donaties helpen zij mee aan de beschikbaarsteIIing van kunst. Het zijn echter vaak de reeds
gevestigde kunstenaars die hiervan profiteren.
Is er voor de overheid een rol weggelegd op de
kunstmarkt? Het antwoord op die vraag is tot op
zekere hoogte een politieke keuze. Wat is kunst de
samenleving waard? Als men kiest voor een zo groot
mogelijke bekendheid met kunst, dan zou de toegang tot musea eigenlijk vrij moeten zijn. Een toegangs~rijs is pas nuttig als de zaakapaciteit te klein
wordt . (De vraag naar kunst trekt overigens vanzelf
aan door haar verslavend karakter.) Voorts kan de
overheid ook de voortbrenging van kunst stimuleren.
In de eerste plaats kan zij de marktwerking verbeteren door vastlegging van eigendomsrechten. Verder
hebben sommige kunstuitingen het karakter van een
collectief goed, omdat het gebruik moeilijk individualiseerbaar is. Dit geldt bij voorbeeld voor de architectuur. Om de hinder van onbekendheid te verlagen
kan men kleine podia subsidiëren. Zo wordt een
broedplaats voor talent in bescherming genomen.
Het bieden van bestaanszekerheid aan kunstenaars,
ten slotte, verschaft hen de mogelijkheid om te investeren in de ontwikkeling van hun werk en het bereiken van erkenning.
Omdat de voortbrenging van kunst niet meer zo
gemakkelijk bestaanszekerheid creëert als in het
verleden is economie in deze branche belangrijker
geworden. Kunstenaars moeten investeren in hun
loopbaan en strategieën ontwikkelen om een aandeel in de kunstmarkt te veroveren. Artistiek talent
alleen is niet meer voldoende. De succesvolle kunstenaar is een beetje econoom geworden.
T.P. van Walderveen

1. Zie het overzichtsartikel
van David Throsby, The production and consumption of the arts: a view. of cultural economies, ]ournal oJ Economie Literature, maart 1994, blz. 1-29.
2. L. Robbins, Unsenled questions in the political economy
of the arts, ]ournal oJ Cultural Eeonomies, nr 1, 1994, blz.
67 -77.

Auteur