Ga direct naar de content

Jrg. 42, editie 2071

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 6 1957

Economisch
m
Statistis

Berichten’
__

che

Verkeer en duisternis

*

Ir.JI. Vos

; .

Beperkingen en verschuivingen

ih de nationale economie

*

Dr.J.H. Spiegelenberg
‘ Investeringsaftrek en burgerluchtvaart

*,

Drs. R. W. van der Wal

Statistiek van het afbetalirigswezen —

*

T.
de Vries, lic. éc.

De Engelse discontoverlaging

— een paradox?

*

Dr. C. Verburgh

De activitei1 der Zuidafrikaanse havens

na de sluiting van het Suezkanaal

UITGA.VE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH. INSTITUUT

42e JAARGAN

0

No. 2071

WOENSDAG 6 MAART 1957′

.

••


t)


0

0•$

t

d,t

o,

0
.ØC..,r.,.r

– 4It”.

1

•o

VER
ZE K

S
S

L t YEN SV t R ZE K ERIN G

o
p’,

8
ANK SCVA

H. BRONS Jr

MAKELAAR IN ASSURANTIËN
TELEFOON 1119 80*

MAURITSWEG 23

R01TÉRDAM

R;Mees&

ssurantze-makelaars

Rotterdam

Amsterdam

‘s-Gravenbage
Delft

Schiedam- Vlaardingen

Albiasserdam

Financierinç v?n invoer,

uitvoer en transito

Alle assurantiën

Beleggingen en

vermogensbeheer
Spui straat
171
2M
Amsterdam

KAS-ASSOCIATIE N.V.

Deposito en

Rekeningcourant

BETALEN BEWAREN BEHEREN

Ook
voor

BESCHIKBARE KRACHTEN

is
een
annonce in
1
,EconomkchStatistische
8erchten”

de aangewezen weg.
Annonces,
waarvan
de tekst

‘s maandags In ons bezit
is,
kunnen, plaatsruimte

voorbehouden, in het nummer van
dezelfde
week worden opgenomen.

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

• Uitgave vafl, het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-
38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, R tterdam. Banque de Corn-
merce, 6, Place Royalè, Brussel, postcheque-rekening 260.34.

Redactie-adres voor Belgie:
Dr. J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-
weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hooc/zweg 120, Rotterdam-W.

Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,— per jaar. Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het
kalenderjaar.
Losse numnfers.75 .ct.

Speciale nummers f. 2.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam- W.

Advertenties.
Alle correspondentie betreffende. advertenties
te richten aande N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerjj H.A.M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

1_
/

1

Verkeer en duisternis

Op de ,,InternationalStudy Week inTraflic Engineering”

die onlangs in Stresa wer.l gehouden, is naar uit de ge-

bundelde preadviezen blijkt, ook ruime wetenschappelijke

aandacht geschonken aan de schaduwzijde van het in

omvang en snelheid toenemend vérkeer: de verkeers-

ongevallen. Van cle acht behandelde onderwerpengroepen

is eréén gewijd aan ramingen der door ongevallen teweeg

gebrachte verliezen, terwijl in twee

andere belangrijke

stappen op de weg der preventie zijn gezet. Het ene onder-

zoekt o.a. eikele factoren; die invloed zouden .kunnen

hebben op de ongevailenfrequentie; het andere houdt

zich bezig met de psychologie en de opvoeding der weg-

gebruikers.

In laatstgenoemde categorie treft men o.a. een preadvie

aan’van de Amerikaan Allgaier. Hierin wordt’ bijv. mel-

ding gemaakt van de resultaten van een onderzoek naar

wat
zij
zouden willen noemen ,,recidivisme” bij verkeers-

ongevallen. Het is gebleken, dat chauffeurs, die in een

bepaalde periode meer bij ongevallen waren betrokken

dan hun collega’s, ook in een latere, even lange, periode

vérgeleken met de anderen boven het gemiddelde lagen.

Vrouwen hadden, naar een ander onderzoek uitwees,

minder deel aan ongelukken dan overeenkomt met het

percentage, dat zij van alle autobestuurders uitmaken.

Zelfs bestaat het vermoeden dat hun ongevallencijfer, ook

wanneer rekening wordt gehouden met het feit dat zij

minder kilometers afleggen dan mannen, gunstiger is.

Wellicht zien cartoontekenaars, die zo dankbaar en veel-

vuldig inspiratie hebben geput uit de rijdende, of liever

zo, pas gereden hebbende, vrouw, hierin aanleiding naar

een andere inspiratiebron om’ te gaan zien.

In het gedeelte over de verkeersongevallenfrequentie

trof ons een uiteenzetting van Ir. J. F. L. van Gils over

het voorkomen van ernstige verkeersongevallen bij dag-

licht en duisternis. Het feit, dat slechts 18 pCt. van het

verkeer in de onderzochte periode bij duisternis plaats-

vond, terwijl in het duister 21,4 pCt. der verkeersongevallen

voorkwam, duidt er reeds op, dat rijden in het donker

gevaarlijker is dan rijden bij daglicht. Uit deze cijfers kan,

aangezien andere factoren

zoals bi. opvriezen van

wegen, diverse graden van .vermoeidheid op verschillende

momcnten, omvang en samenstelling van het verkeer

ed. – ook hun invloed kunnen doen gelden, niet

worden nagegaan in hoeverr&de duisternis zelve voor dit

ongunstige cijfer verantwoordelijk moet worden gesteld.

– S

Blz.

Verkeer en duisternis …………….,…….. 183

Beperkingen en verschuhingen in de’ nationale

economie,
door Ir. H. Vos ………………
184

Investeringsaftrek en burgerluchtvaart,
door Dr.

J. H.
Sj.iiegelenberg ……………………
188

Statistiek van- het af betalingswezen,
door Drs.

R. W. van der Wal …………………….
191

Ir. Van Gils is van meiiing, dat bij het onderzoeken der

verhouding tussen verkeersongevallén bij daglicht en

duisternis niet kan worden volstaan met het vaststellen

der ongevallencijfers per gereden voertuigkilometer, maar

-dat ook rekening moet worden gehouden met de omvarg

van het verkeer in de onderzochte perioden. Volgt men de

eerstgenoemde methode, dan verkrijgt men voor daglicht

en duisternis jaargemiddelden van resp. 94 en 115 per’ 100

mln, gereden voertuigkilometers. Verdeelt men echter

het aantal ongevallen over t,wee perioden, ni. één, waarin

dé zon ondergaat tussen 17.05 en 19 uur en één waarin

dit verschijnsel zich nâ 19 uur voordoet

in de lente en

de zomer dus

dan blijken de ongevallencijfers voor dag-

licht en duisternis, in de eerste, de’donkere, periode ge-

middeld resp. 83 en 130 en voor de tweede, de lichte,

periode resp. 102 en 101
.(!)
te zijn. Het uiteenlopen dezér

verhoudingen kan volgens Ir. Van Gils slechts worden
verklaard uit het verkeersvolume: immers, in de eerste
periode, waarin de zon iets over
5
ondergaat vallen de

piekuren in de duisternis.

De meest secure wijze om ongevallencijfers bij daglicht

en duisternis te vergelijken’ is de perioden van ondeizoek

zé te kiezen, dat de overige beïnvloedende omstandigheden

zoveel mogelijk gelijk zijn. In de donkere maanden van

het jaar kan het dagverkeer tussen 12 en 13 en 13 en 14 uur

worden vergeleken met het avondverkeer tussen 18 en

19 uur; voor de lichtste maanden het dagverkeer tussen

6 en 7 uur met dat van het avondverkeer tussen 22 en 23

en 23 en 24 uur. Voor de donkere niaanden bleek het

ongevallencijfer bij duisternis 1,79-maal zo hoog te zijn

als bij daglicht; voor. de lichte maanden niet minder dan

2,24-maal. Een verklaring voor deze merkwaardige

discrepa’ntie kan, aldus Ir. Van Gils, worden gevonden in

de vermoeidheidsfactor:tussen 18 en 19 uur

het gekozen

,,duisternisuur” in de donkere maanden

is het aantal

lieden, dat achter het stuur in slaap valt kleiner dan dat

tussen 12 en 14 uur

de gekozen ,,daglichtperiode”
—;
tussen 22 en 24 uur – de ,,duisternisperiode” in de zomer-
maanden – is het daarentegen groter dan tussen 6 eh 7 uur

‘S
morgens. Elimineert men’ deze vermoeidheidsfactor, dan

komen de verhoudingen dichter bijeen te liggen. Ir. Van

Gils meent dan ook te mogen aannemen, dat

onder

overigens zoveel mogelijk gelijke omstandigheden – het

—aantal ongevallen bij duisternis in ons land naar verhou-

ding tweemaal zo groot is Ms bij daglicht.

Blz.

De activiteit der Zuidafrikaanse havens na de

sluiting van het Siezkanaal,
door Dr. C. ‘Verburgh
195

,

.
Boekbespreking:

P: M. Hauser and W. R. Leonard: ,,Government

statistics for business use”,
bespr. door Prof.
Dr.
J.
B. D. Derksen ………………..
196

II
t

Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs.
J. C.
Brizet ..
196
De Engelse discontoverlaging

een paradox?,

door T. 1e .Vries, lic. ic. ……..
.
………….
193 ‘ Statistieken ,


198

COMMISSIE VAN REDACTIE: C. van den Berg; Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries. Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.
‘ COMMISSIE’ VAN ADVIES VOOR BELG III: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
3. van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.

J
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

183

Na een overzicht te hebben gegeven van het

,,verschuivingsprogramma” – de invoering der

Algemene Ouderdomswet, het landbouwbeleid ei

het tnvoeren van een huurverhoging -, dat in

omvang bij de bestedingsbeperking niet achter

blijft, behandelt schrijver de
bestedingsnota naast

het S.-E.R.-advies. Het regeringsprogramma inzake

de bestedingsbeperking biedt minder dan het

S..E.R.-advies en
wel door ‘t vervallen van de maat-

regelen ten aanzien van het bouwvergunningenbe-

leid. Schrijver onderwerpt de argumentatie voor

het afwijzen dezer maatregelen aan een kritische

b2schouwing. Door de fysieke beperking wel te

aanvaarden in een gedeelte
van het maatschappe..

lijk leven
•- gebouwen voor verkeer, handel en

administratie – en voor de rest de beperking te

zoeken via belastingheffingen, die elkeen treffen,

belast men de overige sectoren in wezen ten voor-

dele van de industrie.

‘4.

Beperkingen

en.

verschuivingen

‘in de
natkrnale economie
Mén moet zich de vraagstukken, waarvoor de Regering

in samenwerking met het Parlement en het georganiseerde

bedrijfsleven een oplossing dient te vinden, niet te gering

voorstellen. Door een samenloop van omstandigheden,

die overigens niet geheel toevallig is, hebben wij te maken

gekregen met het vraagstuk van de totale omvang der

nationale bestedingen, gesteld tegenover de totale omvang
der nationale middelen enerzijds, en niet een serie belang-

rijke verschuivingen in de verdeling van het nationale

inkomen anderzijds.

Het invoéren van de Algemene Ouderdomswet per

1 januari 1957 was één van die belangrijke verschuivingen.

Daarbij zijn in de eerste plaats betrokken de bejaarden,

die méér, en de beneden 65-jarigen, die minder zullen

ontvangen – als groep gezien – dan zonder die ver-

schuiving het geval zou zijn geweest. De totale verschuiving

ligt in de orde van grootte van f. 400 mln.

In de nota inzake de bestedingsbeperking wordt een

1andbouwbleid geïntroduceerd, waardoor aan grond-

eigenaren, boeren en landarbeiders, in totaal f. 300 mln. –

op jaarbasis – zal toevallen in de primaire verdeling van

het nationale inkomen. Neemt men in aanmerking dat

daarvan – voorlopig –
f.
50 mln, wordt geblokkeerd,

dan treedt er dus een reële verschuiving in vanf.
250
mln.

ditmaal tussen de landbouwsector en de overige sectoren

van het maatschappelijk bestel.

Wij staan verder voor de invoering van een huur-

verhoging in het midden van dit jaar, als de voorstellen

doorgaaji, van 25 pCt. De bedoeling is, dat deze huur-

verhoging zal worden gecompenseerd (voor de loon-

trekkenden) door een loonsverhöging, en dat de last, die

deze loonsverhoging op het bedrijfsleven legt, niet tot

prijsverhoging zal leiden, maar zal worden opgevangen

uit de hogere winsten, die een stijging van de produkti-

viteit bij overigens gelijkblijvende loonkosten, zal moeten

opleveren. Er treedt dan dus een verschuiving in naar de

groep der huiseigenaren (of liever der woningverhuurders)
van de groep, die het overige bedrijfsleven omvat, een ver-

schuiving, die — de blokkering niet medegerekend – ook

in de orde van ‘grootte van f. 200 mln, zal liggen, op jaar-

basis gesteld.

Nu overlappen deze verschuivingen elkaar gedeeltelijk.

Men kan aan de ene kant de boer stellen, die boven 65

jaar is, maar zijn bedrijf nog voortzet, en – wat nog wel

eens voorko?nt – eigenaar is van een landarbeiderswoning.

Alle verschuivingen zijn te zijnen voordele. Men kan aan

de andere kant stellen de zelfstandige – met name in de

culturele
sector – die nu èn premie A.O.W. èn hogere

huur èn hogere landbouwprijzen moet gaan betalen, zon-

der ook maar iets meer voor zijn arbeid te ontvangen.

Maar tussen deze uitersten liggen vele groepen, waarvbor

de ene verschuiving gunstig, .de andere ongunstig zal zijn.

Men mag dus de verschuivingen niet automatisch bij

elkaar tellen om het totale resultaat te berekenen dat

‘zou ook al niet mogen vanwege de secundaire effecten –

maar samen betekenen zij toch een ,,verschuivingsprograni-

ma”, dat in omvang bij het programma van de beperking

der bestedingen ,niet achterblijft.

Nu is het zo, dat zeer dikwijls de som van de effecten,

die twee maatregelen, elk afzonderlijk hebben, geringer is

dan het effect van diezelfde maatregelen, wameer zij gelijk-

tijdig worden genomen. Het samenvallen van de, in de

verdeling van het nationale inkomen gewenste verschui-

vingen met de noodzaak der beperking, brengt s&cun-

daire effecten mee, waarvan wij ook vandaag de omvang

nog ,niet kunnen bepalen.

H
‘et ,,Advies inzake de bestedingen” van de S-ER.

bevatte een beperkingsprogramma van f. 700 mln. (te’

stellen tegenover een omvang der totale bestedingen van

ca. f. 30 mrd.) en daarnaast een verschuivingsprogramma

voor de invoering van de Algemene Ouderdomswet, voor

‘de huurverhoging èn voor de reeds opgetreden kostprijs-
verhogingen in de landbouw. Het was niet zo eenvoudig

voor dit reeds rijkelijk zware complex van maatregelen een

behoorlijk, en voor de maatschappelijke organisaties aan-

vaardbaar programma te ontwerpen. Het nieuwe progrâm-

ma van de Regering inzake de landbouw gaat boven

hetgeen in het S.-E.R.-advies was verwerkt uit met no

eens f. 200 mln., waarvan dan f. 50 mln, geblokkeerd wordt.

Het zijn in feite de
laatste
f. 150 mln. van het totale pro-

gramma (en met name wel de wijze waarop deze f. 150

mln, op het overige deel van de bevolking gaat drukken),

die tot bijzondere spanningen aanleiding geven.

— Het is bijzonder jammer geweest, dat de S.-E.R. bij het

184

eerste verzoek om advies ook niet de omvang van de

land bouwmaatregelen ter beoordeling heeft gekregen.

Dat was helaas – wij zaten op het ogenblik, dat de
vorige

Regering het advies vroeg, nog midden in de kabinetscrisis

– niet mogelijk. Ook nâ het tot stand komen van het

Kabinet was er blijkbaar ‘nog geen overeenstemming over

de te treffen landbouwmaatregelen. De strijd rond de

bezitsvorming, de huurverhoging en de militaire lasten

was gedurende de kabinetscrisis wèl gestreden. Die over de

landbouwpolitiek blijkbaar niet, of niet met een vast-

staand eindresultaat.

Dit alles heeft er echter toe geleid, dat er een programma

van de S.-E.R. op tafel lag, omtrent de invoering van de

A.O.W. met gedeeltelijke looncompensatie, omtrent de

huurverhoging, en omtrent de bestedingsbeperking, en dat

de Regering – zoals ook blijkt uit de nota – de landbouw-

maatregelen
additioneel
heeft genomen en beschouwd, en

niet als – integrerend –
onderdeel
van het programma.

Daardoor waarschijnlijk heeft de Regering, bij het ver-

delen van de uit het additionele landbouwprogramma

voortvloeiende last, ook te weinig bewegingsvrijheid gehad

– of zich althans genomen. Immers, ook uit het S.-E.R.-

advies volgden reeds lasten, ‘aarvan een aantal gedetail-

leerd was aangegeven (looncompensatiemaatregelen bijv.),
maar ook vele niet gedetailleerd waren.

Uit het voorgaande volgt, dat men de nota van de
Regering het best naast – en na – het S.-E.R.-advies

kan lezen. Dan wordt het geheel minder ondoorzichtig

dan het in de r.geringsnota helaas geworden is, doordat de

fiscale techniek er ook nog doorheen speelt, en sommige

vraagstukken op hele en andere op halve jaarbasis worden

behandeld.

Wanneer ik van dit laatste element afzie (het resultâat

is een geringer bestedingsbeperking in
1957,
doch een

grotere in
1958)
meen ik de situatie als volgt te kunnen

schetsen:

De’Regering volgt het S.-E.R.-advies t.a.v. de te

nemen maatregelen (A.O.W. -compensatie, lastenverzwa-

ring, bestedingsbeperking in de overheidssector) vrijwel

volledig. Er is een aantal verschillen:

:De bested i ngsbeperki n gin de
overheidssector
is iets

groter (ca.
f.
225 mln, in plaats van f. 200 mln. in het

S.-E.R.-advies), waarbij verondersteld is,’ ‘dat de

lagere publiekrechteljke lichamen f. 100 mln, voor

hun rekening nemen, en de Rijksoverheid f.
125
mln.

De verdeling ove’r consumptieve uitgaven en inves-

teringsuitgaven in de overheidssector was in het

S.-E.R.-ad’vies gesteld op f.
75
mln, consumptief en

f. 125 mln, investeringen; het wordt ca. f. 65 mln.

consumptief en ca. f. 160 mln, investeringen.

De bestedingsbeperking in de
particuliere
sector i

lager doordat de Regering de S.-E.R. niet volgt in

de opvatting, dat door ingrijpen met behulp van het

bouwvergunningenbeleid de particuliere investering

kan worden teruggedrongen. –

De Regering stelt voor de in het S.-E.R.-advies niet

gedefinieerde verhoging met f. 50 mln. , der ,,directe”

belastingen te vinden door verhoging van de vennootschaps-

belasting niet 2 punten, en de verhoging der ,,indirecte”

belastingen met f. 60 mln, te putten uit de verhoogde op-

brengst der tabaksaccijns (f. 44 mln, op jaarbasis) en

van de weeldebelasting (f. 24 mln, op jaarbasis). Van

deze opbrengst op jaarbasis wordt f. 60 mln. ,,ingezet”

ROTTERDAMSCHE BANK

VOORLICHTING OP HET

GEBIED VAN DE INTER-

NATIONALE HANDEL EN

HET INTERNATIONALE

BETALINGSVERKEER

275 VESTIGINGEN IN NEDERLAND

(44vertenti6)

voor het S-ER-programma, de rest dient voor wat door.

de landbouwverschuiving nodig wordt.

Het landbouwprogramma eist f. 300 mln., waarvan
f. 200 mln, niet In het S.-E.R.-advies was verwerkt. Van

die f. 200 mln. wordt f. 50 mln. .(eige.naarslasten) geblok-

keerd, de rest gaat als inkomen naar de landbouwsector.

De daaruit voortvloeiende bestedingsvermeerdering wordt

gecompenseerd door een extra last (boven het S-ER.- /

advies) van f.
75
mln, aan ,,directe” belastingen (nbg eens

2 punten op de vennootschapsbelasting en integrale in-

trekking van de investeringsaftrek in plaats van de gedeel-

telijke uit het S.-E.R.-advies) en van f.
75
mln, aan ,,in-

directe” lasten (nl. f. 60 mln. door hogere consumenten-

prijzen voor de landbouwprodukten, melk, suiker, brood

en f. 15 mln, uit wat tabaksaccijns en weeldebelasting
samen méér opbrengen dan f. 60 mln. – zie h’ierboven

onder 2 – gecombineerd met f. 7 mln. méér opbrengst

van de personele belasting nâ de huurverhoging).

Men ziet uit dit programma, dat de Regering de ver-

verdelende rechtvaardigheid heeft betracht, door ,,in-

directe” en ,,directe” lasten in het landbouwprogramma

even zwaar te doen wegen.

Men ziet uit het bovenstaande ook, dat de Regering,

wat de bestedingsbeperking betreft, de poging om in tè

grijpen’ door het bouwvergunningenbejeid afwijst, en vrij-

wel alléén vertrouwt op haar eigen bezuinigingen en op het

ingrijpen door middel van de belastingtechniek.

De vraag dient te worden gesteld, of de Regering tav,

,,directe” en ,,indïrecte” belastingen niet te ongedifferen-

tieerd heeft gedacht, en of zij niet eveneens de bestedings-

beperking een ondienst heeft bewezen (ook voor volgende

gelegenheden!) door het aantal instrumenten, waarmee

zij werkt te klein te houden.

Wat de ,,directe” belastingen betreft moet worden opge-

merkt, dat deze nu alle worden gevonden in de sfeer van

het bedrijfsleven, en daarbinnen wel zeer speciaal in die

van de vennootschappen, en dat de particuliere inkomens-

sfeer er ,,zonder kleerscheuren” afkomt. Dit’ lijkt mij

onjuist. En wel te meer, ‘omdat de prijsverhogingen van

de landbouwprodukten in de private huishoudingen juist

dââr het zwaarst zullen drukken, waar men géén inkomsten-

185

belasting b’etaalt: de lagere inkomens en de grotere ge-.

zinnen. De’hogè particuliere inkomens —- behalve voor

zover zij nder druk komen te staan door de verhoogde

vènnootschapsbelasting, wat echter slechts zeer ten dele

het geval zal zijn – dragen daardoor vrijwel niet bij in

het totale programma.

Daarentegen wordt door de afschaffing der subsidies,

onder
gelijktijdige
verhoging van de te berekeren kost-

prijzen, de last der ,,indirecte belastingen” wel zeer sterk

verschoven naar de minst draagkrachtigen. Het overige

deel van het programma, zoals het door de S.-E.R. was

ontworpen, en door de Regering is aangevuld, bevatte deze

tendentie niet. Sommige tariefsverhogingen of prijs-

verhogingen bijv. (Spoorwegen, PTT., sigaretten, weelde-

belasting, benzinebelasting, accijns gedistilleerd) bereiken

de uiteindelijke consument langs de omweg van het

kostenproces in de maatschappij, of dragen een te aan-

vaarden direct karakter.

Ik sta dus anders tegenover de voor het landbouw-

programma ontworpen additionele maatregelen, dan tegen-

over het door de S.-E.R. ontworpen, meer gedifferentieer-

de, en daardoor maatschappelijk beter aanvaardbare,

programma, dat overigens ook reeds afschaffing van sub-

sidies kende. –

Naar de kant van de bested i ngsbeperking biedt het

regeringsprogramma minder dan het S.-E.R.-advies, en

wel met name door hét vervallen van de maatregelen tav.

het bouwvergunningenbeleid. Er zitten aan deze zaak vele

kanten. De regeringsnota getuigt ten deze echter wel van

bijzonder weinig intensief denken. De hele serie ,,redenen”

die daarin wbrdt opgesomd wordt duidelijk ten tonele

gevoerd, omdat men niet
wil.

Het begin van de argumentatie luidt:

,,Daargelaten de vraag, welke bevoegdheid bestaat het beleid
ten aanzien van de Rijksgoedkeuringen te bezigen voor het
beperken van investeringen om andere redenen dan welke
aan de bouwn(jver/ieid zelf
worden ontleend
……

Deze aanhef toont al de onwil in optima fdrma. De

wetten en besluiten, waarop de bevoegdheid rust, spreken

ni.
niet
van de bouwnijverheid als enig element der beoor-

deling, maar uitdrukkelijk bijv. ook van de betalings-

balanspositie! En bovenlien: het gehele inperkingsbeleid

t.a.v. de investeringen diçnt de bouwnijverheid wel zeer

in hei bijzonder, doordat het kân leiden tot een situatié op

de kapitaalmarkt, waardoor de rentestand beheersbaar

• – blijft. Ik heb altijd de indruk gehad, dat dit voor de bouw-

sector nogal van betekenis was.

Als de Regering clan over die – volkomen ten ‘onrechte

djgeworpen – bevoegdheidsvraag heen is gestapt, volgt

als eerste reden, dat de te treffen belastiogmaatregelen

(d.w.z. de extra,f. 75 mln, voor de helft van het landbouw-

programma) reeds een
,,sterkere
druk’ op de investeringen

zullen leggen, dan het door de S.-E.R. .ontvouwde pro-

gramma”.

De Regering vergeet hierbij, dat er – door de andere

helft der landbouwcompensaties – eveneens een sterkere

druk op de consumptie der gezinnen (behalve die in de

• landbouw, maar dat geldt 66k voor de investeringen al-

daar) komt te liggen, en dat het door de S.-E.R. ontworpen

programma een
evenwichtsprogramma
was, 66k in de

beperking van investeringen en verbruik.

Dan volgt, dat er ,,reeds aanwijzingen bestaan omtrent

een zekere terughoudendheid van de investeringen in de

industrie”. Te
gemakkelijker
had de Regering het S-ER.-

186

advies kunnen volgei als dit zo was; want ,dan zouden

de nieuwe aanvragën voor industriële projecten misschien

zelfs binnen het door de S.-E.R. gestejde ‘raam blijven.

Maar de gegevens, zoals die aan de S-ER. in november,

op grond van de toen bestaande plannen, zijii verstrekt,

wezen’ een uindere richting uit. De Regering geeft geen

enkele kwantitatieve aanduiding. Aan deze zin hebben

wij dus geen houvast.

Dan volgt in de regeringsnota weer een van die ambte-

‘lijke zinnen en argumenten, die mij steeds als een dood-

doener voorkomen, nl., dat een ,,aanzienlijk verdere be-

perking als door de S.-E.R. \’oorgesteld” (nog geen 3 pCt.

op het totaal der investeringen!) op grote moeilijkheden
zou stuiten. Zulke uitspraken gelden voor
elk
onderdeel

van het beleid. Zal en verhoging van de melkprijs met

10 cent per liter
niet
,op grote moeilijkheden” stuiten?

En ten slotte, na al deze ,,redenen” stelt de Regering,

dat wat de S.-E.R. wil, voor 1957 toch niet had kunnen

worden verwezenlijkt, omdat ,,het overgrote deel van de

bouwproduktie wordt bepaald door de werken, die in

1956 of daarvéôr in aanbouw zijn genomen of waarvoor

in dat jaar Rijksgoedkeuring is verstrekt”.

Men vrage zich af, of dit verhaal niet precies tegen

gesteld is aan wat in dezelfde nota voorkomt over de over-

heidsinvesteringen. En of niet ook de belastingmaatregelen

en de prijsverhogingsmaatregelen slechts
ten dele
in
1957

effect zullen hebhen.De Regering meet hier met twee

maten.

En overigens is de reden
niet juist.
In 1956 werd vol-
gens de gegevens van het C.B.S. (Statistisch Bulletin,

7
februari 1957) voor
f
2,8 ,nrcl. aan bouwwerken aan-

besteed
,,waarvoor bouwvergunning is verleend”, waarvan

ca. f. 1,8 mrd. voor woningen en weg- en waterbouw, en

ongeveer f. 1 mrd. daarbuiten. Afgezien van de – wel heel
ongelukkige – bouwvergunningenpolitiek t.o.v. de wonin-

gen, blijft er dus ca. f. 1 mrd. aan
nieuwe
vergunningen

buiten deze sectoren. Wil de Minister van Volkshuisvesting

en Bouwnijverheid beweren, dat daarvan
in
hetzelfde
jaar

niets tot uitvoering komt? De Regering make zichzelf niet

belachelijk met deze soort van argumenten.
Een heel
andere
vraag is natt.’urljk, of een inperkings-
beleid t.a.v. de bouwvergunningen hetzelfde effect heeft
als een inperkingsbeleid met ,,globale middelen”, d.w.z.

met belastingtechnische maatregelen. In het ene geval be-

houdt de betrokkene de middelen (zo lijkt het -althans)

maar mâg ze niet -uitgeven voor het door hem bepaalde
doel, in het andere geval kân hij ze niet uitgeven, omdat

zij weggetrokken zijn door de fiscus. –

Dit verschil lijkt groter dan het is. Immers, indien een

hogere vennootschapsbelasting wordt geheven volgt daar-

uit niet automatisch, dat plannen vervallen. Het blijkt

immers ook, dat projecten niet direct op de rentestand

afstuiten, als deze hoog is. Als de vennootschapsbelasting

hoger wordt, kan een bedrijf uit eigen middelen minder

investeren, maar oor een groter beroep op de kapitaal-

markt toch de plannen uitvoeren.

– Indien, wat de bedoeling is, de Regering bij het ont-
vangen van meer middelen niet tot uitbreiding van de

activiteit overgaat, maar minder gelden 6pneeint op de eigen

kapitaalmarkt, wordt het gehele verhaal zelfs irrelevant

to.v. de bestedingen èn van de kredietsituatie. Het enige

– overigehs niet zo onbelangrijke – verschil is dan een

verschil in eigendomsverhoudingen.-

Het heffen van belastingen zal soms leiden tot een ge-

heel achterwege blijven van bestedingen, soms tot een

‘l

4
S

S
.

t
.5.

t
,

” 187

t

t

t

(Advertentie)
niet verminderen ervan. Uit de gegevens, door het Centraal

Planbureau verstrekt, heb ik menen te mogen afleiden,

dat het ,,totale effect” een bested i ngsbeperki ng zal zijn,

die ongeveer even groot is als de extra belasting.
1

Bij een fysieke controle staat 66k het effect niet vast.

Wel blij’ft dan, bij weigering der g6edkeuring, het betref-

fende project achterwege, maar de middelen blijven ter

beschikking. Schijnbaar fenminste. Want de meeste

invêsteringen geschieden gedeeltelijk uit eigen middelen

en gedeeltelijk door het aantrekken van ,,vreemd” geld.

‘Wordt een project niet goedgekeurd, dan is het waarschijn-

lijk, dat ook het beroep op de kapitaalmarkt achterwege

blijft, wat een voordeel is in de huidige situatie. De eigen

middelen kunnen èf worden gereserveerd – dm het

project later tèch te kunnen uitvoeren – of ânders worden

aangewend. Hier treedt dus ook een combinatie van effec-

ten op.

Maâr wat
wel
zeker is, in het tweede geval zelfs rnéér

dan in het eerste, is, dat – indien men het
totaal bedrag

der aan te besteden bouwwerken binnen de perken houdt,

een vermindering optreedt der bestedingen.

Voor het particuliere bedrijfsleven is daarom het systeem

der fysieke beperkingen te verkiezen l5oven dat der belasting-

heffing, uit een oogpunt van toekomstig eigendomsrecht.

En voor de Overheid verdient het aanbeveling’naast dat

der belastingheffing, omdat met het laatste middel alleen

een voldoende effect niet te bereiken is.

Dat het niet eenvoudig is het middel der fysieke
1
be-

perkingen te hanteren is ook in het S.-E.R.-advies gesteld.

Maar waar is de rechtsgrond – om met de Regering te
spreken – om dit middel
wel
toe te passen bij gebouwen

voor handel, verkeer en administratie en niet voor de, in-

dustrie? Door de fysieke beperking in een gedeelte van het

maatschappelijk leven te aanvaarden en voor de rest het

te zoeken via belastingheffingen, die elkeen treffen, belast

men de overige sectoren in wezen ten voordele van de

industrie. –

Uit de nota van de Regering blijkt,dat de totale be-

stedingsbeperking voor 1957
kleiner
zal worden dan

f. 600 mln. Uit diezelfde nota blijkt, dat de situatie in

1956, wat de deviezenpositie betreft, aanmerkelijk slechter

is dan in het S.-E.R.-rapport, op basis van de toen beschik-

bare gegevens, werd verondersteld. Verwacht werd een

tekort van f. 100 mln.; het is ca. f. 600 mln, geworden.

Het verschil wordt echter voor ca. f. 400 mln, veroorzaakt,

doordat de ;,voorraadvorniing» in plaats van ca. f. 660

mln. ca. f. 1.040 mln, heeft bedragen. Voorraadvorming

heeft echter bestedingstechnisch een
andere
betekenis dan

investering of consumptie, ten minste als het ‘,.echte”

voorraadvorming is.

Wat dit laatste bêtreft ontbreken ons de gegevens: Be-

halve dan dat waarschijnlijk in verband met het veel groter

aatal woningen in aanbouw (wat in aanbouw is wordt als

,,voorraad” beschouwd) ongeveer f. 200 mln, van die voor-

râadvorming dr terecht gekomen is.

Daar de toestand deviezentechnisch gezien dus in elk
geval slechter is dan in het S.-E.R.-advies werd gesteld,

zou een
groter
bperkingsprogramma eerder voor de hand

hebben gelegèn dan een kleiner. Ik kan mij echter voor-‘

stellen, dat de Regering, nu zij in het bouwvergunningen’-

beleid niet verder wil gaan, het niet aangedurfd heeft,

naast de middelen voor het landbouwverschuivings-

programma ‘nog èens f. 100 mln, te vragen ter vervanging

van de uit het programma van de S.-E.R. geschrapte

fysieke investeringsbeperking.

Overigens: de f. 700 mln. van de S.-E.R. moet men be-

slist
niet
zien als een soort heilig getal. Nôch de middelen

der nationale huishouding nèch de bestedingen zijn op
f. 100 mln. nauwkeurig bekend. En het verschil tussen

twee niet exacte grootheden is nog minder exact. . . .

Ten slotte blijkt natuurlijk het verschil uit de deviezen-

positie. Maar voorraadvorming, schuldaflossing en kapi-

taalexport hebben daarop grote invloed. Indien de Regering

een beperking van f. 600 mln, voor 1957 en
bijv.
f. 800

mln, voor 1958 (altijd vergeleken met hetgeen
zonde,

ingrijpen zou bestaan) politiek beter mogelijk acht, heb

ik daar vrede mee. Want een al te sterke beperking, nu-

gelijktijdig grote verschuivingen plaatsvinden, kan ont-

wrichtender werken zelfs dan een altijd nog beheerste, en

misschien nog terug te dringen inflatie.

In de regeringsnota
mist
men echter een
prognose
voor

1957 en – zo mogelijk – voor 1958. Ik heb de indruk, dat,
indien deze verwachtingcijfers warengegeven, en hadden

kunnen worden vergeleken met de in het S.-E.R.-advies
opgenomen prognose van het Centraal Planbureau, veel

discussie achterwege had kunnen blijven. Wij moeten nu

– helaas – te veel in details duiken, om daaruit voor

onszelf een totaalbeeld te kunnen construeren.

Doordat niet een totaalbeeld wordt gegeven, hangen ook

de cijfers over de prijsbeweging in de lucht.. Want deze
staah niet enkel. onder invloed van de prijsverhogingen

ten gevolge van belastingheffing en subsidiebeleid, maar

66k onder die van de deflationaire werking, die van het

beperkingsprogramma kân uitgaan.

Misschien echter heeft de Regering een prognose voor
1957 niet willen opstellen v66r de discussie in het Parle-

ment, omdat zij pas daarna haar voorstellen definitief

gaat concretiseren, ook \vat, de data van invoering betreft.

De discussie, zowel die over het economisch effect, als die

over de sociale gevolgen, zal vôôrdien niet geëindigd zijn.

wassenaar.

H. VOS.

Blijf bij

Lees ,,E.-S.B.”!

S.

In dit artikel betoogt schrijver
dat voor de

K.L.M. enkele bijzondere omstandigheden ken-

merkend zijn
– samenhangend met haar tech-

nische problematiek, de kapitaalintensiviteit van

haar bedrijf en haar concurrentiepositie – die

wijzen in de richting van een pleidooi,
voor de

K.L.M. (zeker niet minder dan voor bijv. de zee-

scheepvaart) een zo
gunstig mogelijk fiscaal kli-

maat te doen gelden, i.c. dus haar vrij te stellen
van de voorgenomen opschorting van de inves-

teringsaftrek, of althans die aftrek
voor haar be-

drijf zo spoedig mogelijk te doen herleven. Zulk

een pleidooi vindt een belangrijke steun zowel in

overwegingen van betalingsbalansbeleid als van

structureel
arbeidsmarktbeleid. In
het geval van
de K.L.M. zou enige pressie tot
investeringsbe-

perking bovendien niet in betekenende mate bij-

dragen tot de beoogde vermindering van de thans

op de arbeidsmarkt heersende spanningen.

Investeringsaftrçk

en

burgerluchtvaart

Inleiding.

Da Nederlandse volkshuishouding ziet zich geconfron-
teerd met de noodzaak, op korte termijn haar bestedings-

drang enigszins in te tornen. Terecht constateert de Regering

in haar recente ,,Nota inzake beperking van de bestedin-

gen”, dat de onvermijdelijkheid hiervan de laatste naan-

den nagenoeg algemene erkenning heeft gevonden.

Men kan het betreuren, dat de Regering het vraagstuk

van het ,,herstel van het interne evenwicht van onze

economie”
uitsluitend
van de negatieve kant – beperking

der bestedingen – heeft benaderd en dat zij met geen

woord repte van de wenselijkheid en mogelijkheid om

tevens, meer positief, de reële nationale middelen te ver-

groten door bevordering van de arbeidsproduktiviteit

zonder additionele investeringen, derhalve ,,eenvoudig”

door grotere efficiency. Een wenkin die richting zou, toch

wel op zijn plaats zijn geweest, zeker nu in de afgelopen

hausse-jaren het vraagstuk van opvoering van de arbeids-

produktiviteit in het bedrijfsleven, en meer in het bijzon-

der in kringen van de vakbeweging, niet meer zo in het

centrum van de aandacht heeft gestaan als in de eerste

jaren na de oorlog. Intussen: ook al had men gaarne ook

dit meer positieve aspect in de nota aangeroerd gezien,
niet ontkend kan worden, dat op korte termijn – en daar

gaat het hier om – slechts beperking van de bestedingen

het nodige soelaas kan brengen.

Zoals bekend beoogt dë Regering mede, de investeringen

van het bedrijfsleven af te remmen en wel, behalve door

een verhoging van de vennootschapsbelasting met circa

10 pCt., door opschorting van de investeringsaftrek voor

in de periode van 6 november 1956 tot en met 31 december

1957 tot stand gebrachte of te brengen investeringen. De

Regering meende daarbij geen vrijheid te kunnen vinden,

•te treden mde suggestie van de Sociaal-Economische Raad,

zo mogelijk bepaalde investeringen – ni. zodanige,

,,waaraan belangrijke risico’s verbonden zijn en die voor

ons nationaal-economisch bestel van wezenlijke betekenis

zijn” – van de opschorting uit te zonderen.

Sedert de Sociaal-Economische Raad, op 28 november

a.p., zijn advies uitbracht, heeft men van de zijde van de

zeescheepvaart reeds bij verschillende gelegenhedén met

klem betoogd, dat met name voor deze bedrijfstak een

beperking van de investeringsaftrek hoogst onplezierige
consequenties zou hebben. Zo schreef bijv. de K.N.S.M.

in haar onlangs verschenen jaarverslag over 1956 hier-

over o.a.: ,,Hoewel wordt begrepen, dat een beperking

op nieuwe investeringen in het huidige economische bestel
in het algemeen juist kan zijn, lijkt deze maatregel moeilijk
verenigbaar met de bijzondere problematiek van de Neder-

landse scheepvaart”. De investeringen van de scheepvaart

zijn van een zodanige omvang, dat het al of niet bestaan

van een investeringsaftrek van relatief grote invloed is op
de resultaten. Men moet het hoofd bieden aan concurren-

ten, waarvan er vele hetzij belangrijke regeringssteun in

de vorm van subsidies of fiscale tegemoetkomingen, hetzij

bescherming uit hoofde van vlagdiscriminatie genieten.

Het afremmen van de investeringen in de scheepvaart

zou voorts een directe bedreiging vormen van Nederlands

positie als zeevarende natie. Aldus de voornaamste argu-

menten. /

Men mag wel aannemen, dat als de Regering had kun-

nen besluiten, in haar opschortingsplan enige uitzondering

te. voorzien, ‘de scheepvaartondernemingen een hoge

prioriteit zouden hebben kunnen doen gelden.

Betekenis investeringsaftrek voor de K.L.M.

Hoewel onze nationale luchtvaartmaatschappij, de

K.L.M., tot dusver in dit verband nog niet van zich heeft

doen horen, lijkt het niet ondienstig, er hier toch eens op

te wijzen, dat en waarom zij zeker niet minder dan de zee-

scheepvaart mocht verwachten dat, indien ‘de Regering

– conform het advies van de S.-E.R. – zou besluiten,

voor bepaalde categorieën investeringen een uitzonderings-

behandeling voor te stellen, dit bepaaldeljk ook zou

gelden voo de K.L.M. Op haar investeringen zijn ni. de

door de
S-ER,
genoemde criteria (belangrijke risico’s;

wezenlijke betekenis voor onze volkshuishouding) wel bij

uitstek toepasselijk. En anderzijds kunnen, naar het voor-

komt, de twee motieven, die voor de bestedingsbeperking

worden aangevoerd (vermindering spanningen p de

188

arbeidsmarkt en verbetering betalingsbalansposilie), tav.

haar investeringen niet in het geding worden gebracht,

wat de betalingsbalans betreft zelfs integendeel. Een en

ander zij thans wat nader toegelicht.

Technische ontwikkeling en kapitaalintensiviteit.

De burgerluchtvaart staat op de drempel van de overgang

naar een geheel nieuwe voortstuwingstechniek, nu vlieg-

tuigen met schroefturbine- en straalaandrijving (voors-

hands nog naast die met de conventionele zuigermotoren)
hun intrede gaan doen.

Alleen reeds om de K.L.M. haar plaats in de burger-

luchtvaart te doen behouden, met de daaraan voor Neder-
land verbonden voordelen (dus nog afgezien van strevïn-

gen, haar sneller te doen groeien dan haar concurrenten)

is het onafwijsbaar noodzakelijk, haar te doen delen in

deze technische ontwikkeling. Zulks vereist, in het kader

van een meerjaren-planning, beslissingen die enerzijds

veelal jaren vooruit moeten worden genomen (wegens de

geldende lange levertijden voor de nieuwe vliegtuigtypen)

en anderzijds geen uitstel gedogen. Want uitstellen zou
hier – in tegenstelling tot de overgrote meerderheid van

de overige Nederlandse bedrijven, die zich niet met een

dergelijke snelle en ingrijpende ontwikkeling van de tech-

niek zien geconfronteerd – betekenen terreinverlies, een

verlies, dat -, gezien de scherpe concurrentie in deze

bedrijfstak – ook niet meer zou zijn in te halen.

Dit betekent dus ook, dat, indien voor de luchtvaart

inderdaad geen uitzondering zou worden gemaakt bij het

opschorten van de investeringsaftrek, de K.L.M. het effect

daarvan niet dan op straffe van onherroepelijk in haar

verdere ontwikkeling te worden geremd zou kunnen

ontgaan door haar investeringen op te schorten (een uit-

wijkmogelijkheid, die er voor tal van andere bedrijven en

bedrijfstakken ongetwijfeld wel is).

In het kader van de gedachtengang van de S.-E.R. zou

nochtans het enkele feit, dat de K.L.M. aldus door externe

factoren (revolutionaire technische ontwikkeling en scherpe

concurrentie) tot aanzienlijke investeringen is genoopt,

nog geen voldoende rechtvaardiging zijn, in haar geval de

investeringsaftrek onverminderd te bestendigen. Wel is

dat het geval wegens het verdere feit, dat aan deze investerin-

gen ,,belangrjke risico’s verbonden zijn” ten gevolge van

de bijzonder grote onzekerheid inherent aan de keuze van

vliegtuigen, die op het moment, waarop tot bestelling

moet worden besloten, nog pas op papier bestaan en

waarvan de juistheid dan ook eerst jaren later in de prak-

tijk ten volle kan blijken.

Met de investeringen in de luchtvaart zijn voorts zo-

danige bedragen gemoeid, dat een bedrijf als dat van de

K.L.M. stellig kapitaalintensief moet worden genoemd.

Dit maakt haar dus ook, ëvenzeer als de scheepvaart,

bijzonder gevoelig voor het bestaan vaii investerings-

faciliteiten en voor wijzigingen in die faciliteiten. Hoewel

exacte cijfers daaromtrent niet kunnen worddn mede-

gedeeld, rechtvaardigen de beschikbare indicaties’de con-

clusie, dat het per personeelslid geïnvesteerde bedrag bij

de K.L.M. momenteel rond twee maal zo groot is als ge-
middeld in de Nederlandse industrie.
Dit jaar en de komende jaren ligt een aanzienlijke ver-

dere stijging van dit verhoudingsgetal in het verschiet in

verband met de aflevering van nieuwe vliegtuien, waar

mede de personeelsuifbreiding bij lange na geen gelijke


t
red zal houden. Dit laatste is van belang inhet licht van

CJ3
cn
4
am
0
,
j.,

Sociaal Psychologische Bedrijfsadviezen
Reclame- en V’erkoopadviezen

Ekend Advertentiebureau

Firmanten: L. B. Ben amin – Jac. Raven

Technisch. en psychologisch adviseur:

Dr. Ir. H. J. Kolkman

Bergweg 351 . Telefoon 84300 – 84302 . Rotterdam

(Actvestentie)

de op de arbeidsmarkt heersende spanningen, die mede

aanleiding zijn tot het overwegen van bestedingsbeperkende

maatregelen. –

Tarief binding en concurrentiepositie.

De burgerluchtvaart heeft met de zeescheepvaart niet

alleen gemeen, dat het al of niet bestaan van een inves-

teringsaftrek in principe van relatief grote invloed is op

haar bedrijfsresultaat, maar ook, dat haar tarieven in

internationaal verband worden geregeld.

Weliswaar zijn die tarieven, wat de luchtvaart betreft,

minimum-tarieven en sluiten zij dus op zichzelf de moge-

lijkheid niet uit, het ongunstige effect van opschorting of
afschaffing van de investeringsaftrek door tariefmanipu-.

latie te neutraliseren. Het gebruik maken van die mogelijk-
heid zou echter al heel spoedig, wegens de reeds gememo-

reerde scherpe concurrentie, tot verlies van vervoer leidën
en dus in feite geen uitkomst bieden.

Hiermede wil intussen niet betoogd zijn, dat de thans

voor het jaar
1957
voorgenomen opschorting ook in

concreto van belangrijke invloed zou zijn op het bedrijfs-

resultaat, dat de K.L.M., bij een overigens normale ont-

wikkeling van zaken, mag verwachten dit jaar te zullen
behalen. Men mag wel aannemen, dat dit niet het geval

is, dank zij het feit, dat de K.L.M. juist de laatste jaren

aanzienlijke bestellingen zowel voor vlootvernieuwing en

-uitbreiding als anderszins heeft geplaatst, zodat waar-

schijnlijk haar nieuwe investeringen dit jaar van veel be-

scheidener proporties zullen zijn. Een dergelijk effect zou
echter uiteraard, voor de K.L.M. zo goed als voor bijv. de

zeescheepvaart, op langere termijn wel inherent zijn aan

een eventueel besluit, de aftrek na 1957 niet – resp.

zelfs niet in beperkte mate – te doen herleven.

Naar in de bestedingsnota wordt medegedeeld, zal in de

1
ioop van dit jaar worden onderzocht, of en in hoeverre de

investeringsaftrek na 31 december 1957 moet herleven.

Is het slechts toevallig, resp. een stilistische slordigheid,

dat hier ,,moet” in plaats van ,,kan” wordt gezegd? Of

moet men hieruit begrijpen, dat van deze Regering eigen-

lijk geen sympathieke overweging van de mogelijkheid tot

herleving van de investeringsaftrek mag worden verwacht?

Het laatste is nauwelijks aan te nemen. Immers, dan zou

de verklaring in de nota, dat voor de structurele on

wikkeling van ons land een hoog niveau van investeringen

geboden blijft, resp. dat het structuurprobleem voor ons

land onverminderd blijft bestaan, wel erg platonisch –

om geen ander woord te gebruiken – aandoen en dat kan

toch niet de bedoeling zijn, zeker, niet van de Minister van

/

189

1

t?

Economische Zaken, die het stuk mede ondertekende

en die de afgelopen jaren steeds weer heeft betoogd, dat een

hoog investeringsniveau voor ons land noodzakelijk is

uit een oogpunt èn van werkgelegenheid èn van concur-

reiltiepositie.

Wel zou men zich kunnen voorstellen, dat het wenselijk

zou worden geacht, de onderhavige faciliteit (vo(jr zover

zij niet de strekking heëft, de voor het bedrijfsleven nadelige

consequenties van het feit, dat fiscaal niet op basis van de
/
vervangingswaarde mag worden afgeschreven, te mitigeren)

te zijner rijd
weliswaar niet abrupt te beëindigen, maar haar

toch wel
geleidelijk aan
te doen aflopen. Een dergelijke

gedragslijn zou m.i. passen bij de doeleindën, die aan-de

in ons land gevoejde structuurpolitiek ten grondslag liggen.

Betekenis van de K.L.M. voor onze volkshuishouding.

Wanneer het vorgaandè betoog ertoe strekt te erkennen,

dat de burgerluchtvaart naast de scheepvaart bij uitstek een

bedrijfstak is, voor welke het, voortbestaan resp. het zo

poedig mogelijk herleven van de investeringsaftrek van

uitermate groot belang moet heten, houde men wel in

het oog, dat hier waarlijk niet alleen belangen van aandeel-

houders in het geding zijn.

Nog daargelaten, dat het aandelenkapitaal van de

K.L.M. overwegend in handen van de Overheid is; zodat

– naast hetgeen zij aan ‘s Rijks kas bijdraagt in de vorm

van’ belastingen – bovendien het overgrote deel van haar

winst aan de Overheid, dat is dus aan de gemeenschap ten

‘goede komt, gaat de betekenis van de K.L.M. voor onze

volkshuishouding daar stellig nog ver bovenuit. Omtrent

dit aspect van ons Nederlandse burgerluchtvaartbedrijf

blijkt in brede kring nog te weinig bekend te zijn. Enkele

mededelingen daarover – en met name dan over haar

betekenis voor werkgelegenheid en betalingsbalans -‘

lijken daarom in dit verband wel op hun plaats.

De K.L.M. heeft op het ogenblik in Nederland ruim

‘10000 mensen in dienst. Zij is daarmede een van de grootste

werkgeefsters van ons land, ook al is haar bedrijf – zoals

hierboven reeds werd geconstateerd – eerder kapitaal-

‘dan arbeidsintensief te noemen. Voorts besteedt de K.L.M.

vrij veel werk uit bij derden. Ook dit geeft natuurlijk werk-

gelegenheid. In een tijd van conjuncturele overspanning

mag dit wellicht nauwelijks een verdienste worden ge-

noemd, maar op wat langere termijn gezien – dus,uit een

oogpunt van structuurpolitiek – is de activerende werking,

die van een krachtig en expanderend luchtvaartbedrijf

uitgaat, zeker niet te verwaarlozen.

Conjunctureel gezien is het daarbij ‘eer gelukkige om-

standigheid, dat in de naaste toekomst het in de K.L.M.

geïnvesteerde bedrag een aanzienlijke stijging zal onder-

gaan zonder en evenredige uitbreiding van de personeels-

bezetting. Enige beperking i’an.’haar investeringen – nog

daargelaten, dat ‘die reeds om eerder genoemde redenen

(technische ontwikkeling en concurrentiepositie) onaan-
vaa’rdbaar zou zijn – zou ook voor een vermindering van

de spanningèn op de arbeidsmarkt yan geen belang zijn,

temeer omdat de investeringen van de K.L.M. voor het

overgrotet deel betrekking hebben op aanschaffingen niet

in het binnen-, maar in hetbuitenland. Uit een oogpunt

van conjunctureel arbeidsmarktbeleid zou ‘er dan ook

bij een eventuele
selectieve toepassing
van de opschorting

,der investeringsaftrek stellig geen bezwaar tegen kunnen

worden gemaakt, ook de K.L.M. daarin te betrekken.

Hetzelfde geldt, en zelfs in nog sterkere mate, wat be-

treft het gezichtspunt van verlichting van de ‘betalings-

balanssituatie (de tweede’ overweging, die aanleiding is,

maatregelen tot bestedingsbeperking te overwegen).. Uit
de jaarverslagen van de K.L.M. blijkt, dat zij belangrijke

deviezenoverschotten behaalt, de laatste jaren gemiddeld

ongéveer f. 60 miljoen per,
jaar, met een stijgende tendentie.

Bij de berekening van het deviezenoverschot pleegt men

dan de investeringsuitgaven in vreemde valuta in mindering

te brengen tot het bedrag van de jaarlijkse afschrijvingen

op die investeringen. Daardoor geeft men eigenlijk een

gedeflatteerd beeld ‘van de bijdrage van de K.L.M. tot de

devieznpositie van ons land. Aangezien de K.L.M.

namelijk haar vliegtuigen, zodra die voor haar bedrijf

economisch verouderd zijn, weer tegen vreemde valuta

– vnl. dollars – verkoopt (normaliter zelfs met winst),

lijkt het alleszins geoorloofd, bij’ de berekening van haar

deviezenbijdrage op jaarbasis de bedoelde afschrijvingen

buiten beschouwing te laten. Dan komt men nog enkele

tientallen miljoenen boven die f. 60 miljoen uit. Belangrijk

in het licht van het structurele dollartekort van ons land
1
op de lopende rekening der betalingsbalans is nog, dat de

K.L.M. ook wat haar dollarbalans betreft een overschot

te zien geeft (ook wanneer men de afschrijvingen niet

buiten beschouwing zou laten).

Stellig mag de K.L.M. in staat worden geacht, bij e&n

normale, niet ‘door binnenlandse maatregelen van over-

heidspblitiek belemmerde’ ontwikkeling ook in de toekomst
per saldo deviezen resp. dollars voor ons land te verdienen.

Zodanige maatregelen zijn dus ongewenst, aangeien zij

wat de K.L.M. betreft zouden indruisen tegen het oog-

merk van verbetering van de betalingsbalanspositie van

ons land.

Met de door de K.L.M. gecreëerde werkgelegenheid en

haar eigen rechtstreekse bijdrage tot de deviezenpositie

is haar betekenis voor onze volkshuishouding nog geens-
zins uitputtend aangegeven. Men mag nI. voorts nog stel-

len, dat de K.L.M. door haar ondernemingsgeest en haar

service goodwill schept en belangstelling wekt voor Neder-

land en het Nederlandse bedrijfsleven. Dit is natuurlijk

bevorderlijk voor de afzet van Nederlandse produkten en

voor de vestigingskansen van Nederlandse bedrijven en

emigranten in het buitenland, alsmede voor het toerisme

naar Nederland.

Samenvatting.

Het voorgaande betoog was erop gericht aan te tonen:

dat voor de K.L.M. enicele bijzondere ,omstandigheden

kenmerkend zijn, samenhangend met haar technische

problematiek, de kapitaalintensiviteit van haar bedrijf en

haar concurrent ieposi tie;

dat die omstandigheden wijzen iii de richting van een
pleidooi, voor de K.L.M. (zeker niet minder dan voor bijv.

de zeescheepvaart) een zo gunstig mogelijk fiscaal klimaat

te doen gelden, i.c. dus haar vrij te stellen van de voor-

genomen opschorting van de investeringsaftrek, of althans

die aftrek voor haar bedrijf zo spoedig mogelijk te doen

herleven;

dat zulk een pleidooi belangrijke verdere steun vindt
zowel in overwegingen van betalingsbalansbeleid als van

structureel arbeidsmarktbeleid;

-,

dat tenslotte in het geval van de K.L.M. enige pressie
tot investeringsbeperking, brn de eerdergenoemde redenen

reeds beslist te verwerpdn, bovendien niet in betekenende

mate zou bijdragen tot de beoogde vermindering van de

thans op de arbeidsmarkt heersende spanningen.

‘s-Gravenhage.

J. H. SI’IEGELENBERG.

190

1

..-

Hoewel de Minister van Economische Zaken

de toezegging heeft gedaan over de tenuitvoerleg-
ging van de Wet, houdende tijdelijke regeling be-

treffende afbetalingsovereenkomsten, periodiek

verslag uit te brengen, kan dit
thans slechts
on-

volledig geschieden door het ontbreken van vol-

– doende statistische
gegevens. In dit verband wijst

schrijver op ,enkele voor de beoordeling van het

afbetalingsbedrijf belangrijke grootheden, waarvan

publikatie in de vorm van recente maandcijfers,

in de thans bij het C.B.S. in opbouw zijnde per-

manente statistiek van het afbetalingswezen, ge-

wenst ware. Van belang is het onderscheid ,,af-

betalingsomzet per verslagperiode” versus ,,het to-
taal van de gedurende de verslagperiode verleende

afbetalingskredieten” en de mutatie in het uit-

staande afbetalingskrediet. Cijfers omtrent deze

grootheden zijn van
grote betekenis voor de
be-

oordeling van de èonjuncturele invhfed van het

afbetalingsbedrijf.
)

Bij de behaiide1ing in de Eerste Kamer van de Wet,

houdende tijdelijke regeling betreffende afbetalingsovereen-

komsten, heeft de Minister van Economische Zaken de
toezegging gedaan, over de tenuitvoerlegging van deze

wet periodiek verslag uit te zullen brengen. Het eerste van

deze verslagen is enige tijd geleden verschenen in de vorm

van een brief, dd. 23 oktober
1956,
van de Minister en
van de Staatssecretaris van Economische’Zaken aan de
Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Betreffende de statistiek van het afbetalingswezen is

in deze brief de volgende passage opgenomen:

,,Over de mate, waarin de verkoop op afbetaling is afgeremd,
kunnen de ondergetekenden nog niets met zekerheid zeggen.
Hiervoor is

een langere periode van waarneming vereist, te
meer, daar seizoensinvloeden een belangrijke rol kunnen
spelen. De ondergetekenden hebben de directeur van het Cen-
traal Bureau voor de Statistiek verzocht de nodige maatregelen
te nemen om periodiek recente gegevens te kunnçn verstrekken
omtrent de omvang vati de verkoop op afbetaling en van de
overige vormen van volkskredietwezen. Er is thans een per-
manente statistiek van het afbetalingswezen in opbouw, maar het kan nog wel enige tijd duren, voordat de eerste resultaten hiervan ter tafel komen. Verwacht mag echter worden, dat op
den duur regelmatig statistisch materiaal ter beschikking
zal komen”.

Ook al kan het nog wel enige tijd duren, het zal toch

velen verheugen te vernemen, dat het C.B.S. eerlang een

permanente statistiek van het afbetalingswezen zal dôen

verschijnen. Vooral sinds de Staatscommissie van onder-

zoek inzake het Afbetalingswezen (de zgn. Commissie
Lichtenauer) 9 juni 1950 werd geïnstalleerd, is het ont-

breken van een permanente statistiek van het afbetalings-

krediet, dat in betekenis andere vormen van consumenten-

krediet veruit overtreft, een steen des aanstoots geweest.

De resultaten van de schriftelijke enquêtes, die door het

C.B.S. sinds’ enige jaren bij een beperkt aantal detail-

handelsbedrijven en financieringsmaatschappijen werder

gehouden, maakten het weliswaar mogelijk een globale

indruk te krijgen van de ontwikkeling van het afbetalings-

verschijnsel, maar veel meer boden zij toch niet. Eerst

in maart 1955 werd het plan opgevat, door middel van een

mondeling gebieds-steekproef-onderzoek, gegevens te ver-

zamelen
op
grond waarvan, in combinatie met d resul-

t

Statistiek

van het

afbetalingswezen .

taten van de schriftelijke enquête, voor het jaar 1954 de

totale
afbetalingsonizet zou
kunnen worden geraamd.

In een artikel ,,Raming van de totale omvang van het

afbetalingskrediet in Nederland”, gepubliceerd in het

1′

september-numiner van hdt jaar 1956 van de ,,Maand-

statistiek van de binnenlandse handel, het verbruik en de

prijzen” (blz. 225 e.v.) worden de gecombineerde resultaten

vermeld, na een uit statistisch oogpunt ongetwijfeld inte-
ressante toelichting op de bij het gebieds-steekproef-on-

derzoek gevolgde methode.
Afbetalingsomzet en verleend afbetalingskrediet.

Het is te betreuren dat in deze publikati’e, waarin uit-

sluitend de ,,afbetalïngsomzet” in het geding is, geen

onderscheid wordt gemaakt tussen de begrippen ,,af-

betalingsomzet per verslagperiode” en ,,het totaal van

de gedurende de verslagperiode verleende afbetalings-ç

kredieten”. Iti dit artikel wordt door het C.B.S. een woord-

gebruik geïntroduceerd waarbij afbetalingsomzet en af-

betalingskrediet als synoniemen wordén gehanteerd. Dit

blijkt reeds uit de titel van het artikel, waarin het woord

,,afbetalingskrediet” door het woord ,,afbetalingsomzet”

had dienen te worden vervangen. Dit blijkt voorts ook


uit de passage op blz. 229, waar de ,,relatieve omvang van

het afbetalingskrediet” als ,,afbetalïngsomzet in percentages

van de totale omzet uitgedrukt” wordt gedefinieerd.

Dit woordgebruik is te meer onbegrijpelijk als men

het artikel ,,Het afbetalingskrediet” in het november!

december-nummer 1942 van het Maandschrift van het
C.B.S. raadpleegt. Daarin immers staat met zoveel woor-L,
,

den op blz. 716:

,,Tenslotte zij vermeld dat het totale krediet niet samenvalt s –
met de verkoopwaarde der goederen. Immers, in den regel_ -”
betaalt de kooper eerst een zeker gedeelte (meestal minstens
10 pCt. tot 30 pCt.) contant, waarna de rest in termijnen af-
betaald wordt en het eigenlijke crediet vormt”.

Aangezien voor 1954 geen gegevens worden verstrekt

ter bepaling van het gewogen gemiddelde van de kassa-

stortingspercentages, is het niet mogelijk vast te stellen

hoeveel het afbetalingsverschijnsel door de veree9zelviging

van het verleende afbetalingskrediet met de af betalings-

191

S
-t


S

t

omzet,
te groot
is voorgesteld. Uitgaande van de afbetalings-

omzet van 239 miljoen gulden (hierin is de auto- en motor-

branche niet begrepen) zou bijv. bij een berekend gemid-

deld kassastortingspercentage van 10, het totaal van de

gedurende 1954 verleende afbetalingskredieten voor coA-

sumptiegoederen ongeveer 215 miljoen gulden moeten

hebben bedragen.

De mutatie in het
uitstaande afbetalingskrediet.

Behalve het totaal van de gedurende deverslagperiode

verleende afbetalingskredieten is er nog, een grootheid,

die wij in het C.BS.-artikel van september
1956
node
hebben gemist, ni. de mutatie in het uitstaande afbetalings-

krediet voor het jaar 1954. Het C.B.S. heeft blijkens de

formulieen van de schriftelijke enquête 1954 wel ge-

informeerd naar de stand van het uitstaand afbetalings-

krediet aan het begin en het einde van de verslagperiode.

De resultaten van de enquête zijn op dit punt waarschijnlijk

niet voldoende geweest om de publikatie varf deze nadere

gegevens te rechtvaardigen. Dit laatste heeft men uiter

aard te respecteren. Dit neemt niet weg, dat het buiten-

gewoon jammer is dat, 66k zonder daarover kwantitatieve

gegevens te verstrekken, op de betekenis van de mutatie
in het uitstaand afbetalingskrediet niet is gewezen. Deze
grootheid immers is de meest belangrijke van alle groot-

heden, die een statistiek van het afbetalingskrediet moet

kunnen verstrekken, als het gaat om de bepaling van de

invloed van het afbetalingsverschijnsel op het economisch

leven.

Nog bevreemdender is misschien het feit, dat voor zover

wij konden nagaan, in
geen
van de vele rapporten en be-

schouwingen die de laatste jaren in Nederland op af-

betalingsgebied het licht hebben gezien, op de bijzondere

betekenis van de mutatie in het uitstaand afbetalings-

krediet is gewezen. Slechts hierdoor is het te, verklaren,

dat ook bij de parlementaire behandeling van de reeds

eerder genoemde tijdelijke wet, aan deze factor, die juist

bij deze wet van uitgesproken conjuntuurpo1itieke strek-

king in het centrum van de belangstelling had moeten

staan, geen aandacht is besteed. Zowel bij de bespreking
van de invloed, die de uitbreiding van de afbetalingsom-

zetten in de jaren voor medio
1956
verondersteld werd

te hebben, als bij het overwegen, welke de gevolgen zouden

kunnen zijn van de bij de wet voorgestelde maatregelen,

zou bezinning op de resp. mutaties in het uitstaand af-

betalingskrediet, veel tot verheldering van de inzichten

hebben kunnen bijdragen.

Eerst nâ de parlementaire behandeling van de.tijdelijke

wet valt een verbetering van inzicht te signaleren, ni. in
het ,,Advies inzake de wettelijke regeling van het af be-

talingsbedrijf” dat 12 oktober 1956 door de Sociaal-

Economische Raad is uitgebracht. Teneinde te voorkomen
dat deze vooruitgang weer in het vergeetboek zou geraken

zij het ons vergund de aandacht te vestigen op blz. 18 en

19 van dit advies. Daar wordt in verband met het conjunc-
tuurprobleem gésproken van de betekenis van de ,,aanwas

van het uitstaande bedrag aan afbetalingskrediet” (blz.
18) en van de ,,uitzetting of inkrimping van het af be-

talingskredietvolume”. Dit wijst er ‘op dat de S.-E.R.

de betekenis van de mutaties in het uitstaande afbetalings-

krediet wèl heeft onderkend.

De omvang van het uitstaande afbetalingskrediet.

Aan iedere afbetalingsomzet die zich gedurende bepaâlde

tijd handhaaft, is een bepaalde omvang van het uitstaand

afbetalingskrediet verbonden. Dit niveau van het uit-

staand afbetalingskrediet, waarbij nieuw verleende kredieten

en terugbetalingen elkaar in evenwicht houden, is afhan-

kelijk van de hoogte van het kassastortingspercentage en

de lengte van de kredietduur. Naarmate het kassastortings-

percentage hoger en de kredietduur korter is, ligt het

evenwichtsniveau van het uitstaand afbetalingskrediet bij

een gegeven afbetalingsomzet lager en omgekeerd. Er zijn

tabellen opgesteld waaruit als een percentage van de

afbetalingsomzet per jaar evenwichtsniveaus van het uit-

staand af betalingskrediet voor een aantal mogelijke

kassastortingspercentages in combinatie met verschillende

kredietduren kunnen worden afgelezen
1).

Door deze percentages krijgt men althans een indruk

van de mogelijke omvang van het uit een gegeven af-

betaliiigsomzet resulterende uitstaande krediet en van de

omvang van de mutatie in het uitstaande krediet, die bij

een uitbreiding van de afbetalingsomzet bij gelijkblijvende

kassastortingspercentages en kredietduren’ mag worden

verwacht. Als bijv., hetgeen niet onaannemelijk is te ach-

ten, v66r het van kracht worden van de Afbetalings-

beschikking 1956 het gemiddeld kassastortingspercentage
van de totale afbetalingsomzet (de autobranche, waarover
het C.B.S. geen gegevens heeft verstrekt, buiten beschou-

wing latend) 10 pCt. zou hebben bedragen en de ge-

middelde kredietduur 12 maanden zou zijn geweest, dan

zou het gemiddeld uitstaand krediet volgens deze percen-

tages nog geen 50 pCt. (de tabel geeft aan 48,8 pCt.) van

de afbetalingsomzetten per jaar hebben bedragen. Hieruit

zou dan tevens,de conclusie kunnen worden getrokken,

dat de mutaties in het uitstaande krediet, de voor de

invloed van het afbetalingsverschijnsel op de ontwikkeling

van het economisch leven relevante grootheden, niet veel

groter kunnen zijn geweest dan de helft van de uitbreidin-
gen van de afbetalingsomzetten per jaar. Hoe dit- ook zij,

met zekerheid kan worden gesteld dat men de invloed

van het expanderend afbetalingsverschijnsél verre over-

schat als men meent dat deze invloed gelijk te stellen zou

zijn met de stijging die de afbetalingsomzet in een be-

paalde periode vertoont.

De Afbetalihgsbeschikking
1956
2)..

De bij Phelps aangetroffen percentages maken het ook

mogelijk een indruk te krijgen van de
wijzigingen,
die in

het uitstaande krediet van een gegeven afbetalingsomzet
zullen optreden, als veranderingen in jiet kassastortings-

percentage en/of de kredietduur worden aangebracht.
Als zodanig, hadden deze percentages een uitgangspunt

kunnen vormen bij de vaststelling van de minimum kassa-

störtingspercentages en de maximum kredietduren van de

Afbetalingsbeschikking
1956.
Deze ingreep in de voor-

waarden van het verkopen op afbetaling heeft in eerste

instantie de strekking om de kredietverlening die aan be-

paalde afbetalingsomzetten is vërbonden, te beperken.

Aan de hand van de hierboven aangegeven percentages zou

men, steeds uitgaande van gegeven afbetalingsomzetten

voor de verschillende goederen, de kredietbeperkende

invloed van de overwogen maatregelen hebben kunnen

benaderen.

Om de kredietbeperkende invloed van de overwogen

maatregelen beter te overzien, zou dit echter
niet voldoende
geweest zijn. Naast het primaire kredietbeperkende effeét

C. W. Phelps: ,,Retail Credit Management”, New \’ork,
1949, blz. 233.
Nederlandsche Staatscourant van 15 juni 1956.

192

De
recente discontoverlaging van de Bank of

England zal eerder een verkrappend dan een
ver-

ruimend effect hebben. Dit komt, omdat zij de

rente op de geldmarkt beneden die op de kapitaal.

markt heeft doen dalen en tevens de verwachting

van ecn daling der kapitaalrente heeft doen ont-

staan. Als gevolg hiervan is het middelenaanbod
op de kapitaalmarkt sterk toegenômen, zodat de

consolidatie van overheidsschuld thans vlot ver-

loopt. Hierdoor daalt de liquiditeit van het bank-

wezen. Onder de huidige Britse omstandigheden

blijkt deihalve de invloed van hetdiscontowapen

in een aantal gevallen tegengesteld te zijn aan die

welke men er traditioneel van verwacht. Schrij-

ver concludeert, dat de renteverwachtingen van

grote invloed op de kapitaalmarkt zijn, in die zin

dat krapte tot een verdere daling van het middelen-

aanbod leidt, terwijl de overtuiging dat de rente-

spits is bereikt, dit krachtig doet zwellen.

1. Op 7 februari 1957 heeft de Bank of England de

Bank Rate verlaagd met een half procent tot 5 pCt. Sinds

16 februari 1956 bedroeg het disconto
54
pCt. De Kanselier

van ‘de Schatkist, Thorneycroft, heeft in het Lagerhuis

verklaard, dat deze veflaging niet moet worden geïnterpre-

terd als een verlaten van de gevoerde restrictieve mone-

taire politiek. ,,De verlaging is’ bedoeld om de Bank of
England in staat te stellen de volledige effectiviteit van

(deze) monetaire politiek te handhaven”, aldus de Minister.

Zoals in het hiernavolgende zal worden uiteengezet zijn

de technische omstandigheden op de Londense geld- en

kapitaalmarkt thans zodanig
dat de verlaging van het

officiële disconto zeer wel een verkrappend in plaats van,een

verruimend’effect kan hebben.

2., Allereerst dient in herinnering te worden geroepen,

(vervolg van blz. 192)

van het vaststellen van minimum kassastortingspercentages

-en maximum kredietduren namelijk, treedt een secundair

gevolg op in de vorm van een daling van de afbetalings-

omzet. Hieruit resulteert uiteraard ook een beperking van

het verleende – en daardoor van het uitstaande-af be-

talingskrediet.

Het is van belang deze effecten wel te onderscheiden.

In dit verband zijn naast statistische gegevens inzake het

per maand verleende en het aan het begin en aan het eind

van de maand uitstaande afbetalingskrediet, maandcijfers

betreffende de afbetalingsomzetten voor verschillende

goederen van belang.

Recente maandcijfers.

In het begin van de’ze beschouwing is gewezén op de

permanente statistiek van het afbetalingswezen, die nu

bij het C.B.S. in opbouw is. Wij willen eindigen met de

hoop uit te spreken dat het C.B.S. er althans vôér dè

parlementaire behandeling van de nu in voorbereiding

zijnde wet ter nadere regeling van het afbetalingsbedrijf
in zal slagen, de voor de beoordeling van het fbetalings-

krediet belangrijke grootheden, waarop in deze be-

schouwing de aandacht werd gevestigd, in de vorm van

recente maandcijfers ter beschikking te stellen.
Amsterdam.

R. W. VAN DER WAL, econ. drs.

1

Engelse

discontoverlaging

– een paradox?

dat de liquiditeit der banken niet kan worden beïnvloed

door middel van het cash ratio (de verhouding tussen kas-
voorraad en tegoeden bij de Bank of England enerzijds en

de creditgeldèn anderzijds) maar slechts door middel van

het
liquidity ralio
(de verhouding tussen kasvoorraad,

tegoeden bij de Bank of England, daggeldleniigen, schat-
kistpapier en handeiswissels enerzijds en de creditgelden

anderzijds).

Deze situatie vloeit voort uit het feit, dat de banken een

eventueel te gering cash ratio onmiddellijk kunnen op-

voeren door het opzeggen van aan de discount houses

verstrekte daggeldleningen. De discount houses kunnen

dan in laatste instantie, d.w.z. wanneer de Bank of England

niet geneigd is heri door open markt aankopen te hulp te

komen, altijd tegen de Bank Rate bij de Bank of England

terecht.

Gebleken is, dat een daling van de liquidity ratio’s der

banken slechts effectief kan worden nagestreefd door middel

van aflossing vanvlottende overheidsschuld aan het bank-

wezen met middelen verkregen uit (1) een kasoverschot en

(2) een beroep op de kpitaalniarkt. In het eerste geval

vindt gelijktijdige daling plaats van de post creditgelden

en één der bij berekening van het liquidity ratio meetellende
actiefposten, welke balansverkorting tot daling der liquidity
ratio’s leidt. Ook in het tweede geval vindt balansverkorting

plaats wanneer het publiek creditgelden omzet in staats-

obligaties, terwijl omzetting van schatkistpapier in obliga-

ties door de banken de liquidity ratio’s eveneens doet

dalen.

3. Gegeven de begroting 1956-1957, bij de vaststelling

waarvan Minister Macmillan overigens de noodzaak van

een vermindering der uitstaande vlottende schuld voort-

durend in het oog heeft gehouden, restte voor verdere

beïnvloeding van de liquiditeit der banken nog slechts het

middel van consolidatie van overheidsschuld.

Pogingen om tot consolidatie te geraken zijn echter in

het afgelopen jaar op onvoorziene moeilijkheden gestuit.

De geldmarktrente bedroeg als gevolg van dè herhaalde

discontoverhogingen omstreeks 5 pCt., en was daarmee op

hetzelfde niveau gekomen als de eveneens gestegen kapitaal-

rente. Gegeven de mogelijkheid van een voortduren van de

stijging der kapitaalmarktrente, die vooral met het oog

193

1-

/

.

op de onzekere ecoflomische en politieke omstandigheden

geenszins uitgesloten leek, was ht publiek slechts bereid
op lange termijn leningen te verstrekken tegen een rente

die de geldmarktrente belangrijk te boven ging. Aangezien

echter in 1956 overheidsieningen vervielen tot een bedrag

van £ 825 mln. – terwijl gedurende het lopende jaar voor

een bedrag van £ 900 mln, zal vervallen – zou conversie

van deze leningen plus consolidatie van vlottende schuld

onder deze omstandigheden de Schatkist voör een aan-

zienlijk aantal jaren-met zeer hoge rentebetalingen hebben

• belast.

In de geschetste situatie zijn de, autoriteiten voor een

verder opdrijven vân de kapitaalmarktrente teruggeschrok-

ken. Als gevolg van deze beslissing werd consolidatie on-

mogelijk en mislukte zelfs de conversie der vervallende

leningen, zodat in ‘belangrijke mate op financiering door
– .

middel van afgifte van tender schatkistpapier werd –

1

teruggevallen. De gevolgen
v9n
de hierdoor veroorzaakte

stijging van deuiquidieit der banken werden omzeild door
een aan de banken gericht ,,verzoek” van de Schatkist om

ondanks hun zeer hoge liquidity ratio’s de kredietver-

lening in te krimpen.

Het schijnt, dat de autoriteiten aanvankelijk het

huidige belang van het sub (3) uiteengezette verband tussen

geld en kapitalmarktrente voor een restrictieve monetair

– politiek over het hoofd hebben gezien, en zonder meer zijn

afgegaan op de uit het tijdperk van, de gouden standaard

• stammende overlevering, volgens welke een stijging van het

marktdisconto alleen reeds tot liquiditeitsverkrapping en

derhalve tot redres van een binnenlandse infiatoire situatie

4.

leidt.

Onder de tegenwoordige omstandigheden is het ver-

.krappende effect van een discontoverhoging opde liquidity

ratio’s evenwel uitermate gering. Dit is het gevolg van de

– vervanging van de handeiswissel door het schatkistpapier

als voornaamste op de geidmarkt verhandelde object,

waardoor de rentegevoeligheid. van de vraag naar geld-

• .. marktkrediet ten zeerste is gedaald. -Stijging van de geld-

marktrente leidt daarom niet meer spontaan via, balans-
verkorting (daling van de post handeiswissels en van de

post creditgelden) tot daling van de liquidity ratio’s der

1indelsbanken. In deze nieuwe situatie kan daarom – zoals

sub (2) werd vermeld – de liquiditeit der banken bij een

gegeven begroting nog slechts door middel van consolidatie

– -.

van overheidsschuld worden beperkt. Deze noodzaak

tot consolidatie heeft echter de samenhang tussen geld-,

– ‘

en -kapitaalmarkt- rente op de voorgrônd geplaatst.

Terloops zij ook de gewijzigde invloed van de Bank Rate

op de Britse betalingsbalans aangestipt. In tegnste1ling

tot het tijdperk van de gouden standaard – en het disconto-

zr

ger,aakte in onbruik toeii Engeland, in ,1931 de
gouden standaard verliet – zullen onder de huidige om-

-: standigheden devaluatievrees en het daarTiee epaard

gaande disagio op dd valutatermijnmarkt de hogere rente-

stand compenseren. Anderzijds verhoogt een stijging van

het marktdisconto de rentelast op de, door niet-ingezetenen

aangehouden sterlingtegoeden met F. 20 mln, per procent

rentestijging. Waar renteverhoging het wegtrekken van

kapitaal uit Londen niet heeft kunnen verhinderen, maar

– wel de rentelast op het resterende buitenlandse korte

kapitaal heft vergroot, is het directe effect van de verho-

ging van de Bank Rate op de betalingsbalans in het afge-

– lopen jaar ‘averechts geweest.

Teneinde uit de geschetste iniasse te geraken, en tot

‘consolidatie en daardoor tot verkrapping der liquiditeit

-.
‘l


S.

bij de handelsbanken te komen’ zonder verdere verhoging

der kapitaalmarktrente, zijn de autoriteiten in het ,najaâr

van 1956 overgegaan tot het bevorderen van ‘een daling

der geldmarktrente door middel van ruimere open markt

aankopen door de Bank of England op de geldmarkt.

Dergelijke aankopen hebben tot gevolg, dat de discount

houses, di voortdurend voor kleine bedragen op de Bank

of England moeten terugvallen, deze middelen verkrijgen

tegen het marktdisconto in laats van tegen de Bank Rate.
Een dergelijke wijziging in de open marktpolitiek van de

Bank of England is een aanleiding voor de liscount

houses hun biedingen op de wekelijkse tender voorschat-

‘kistpaier .te verl1ogen, zodat het marktdisconto daalt.

Aanvankelijk moest deze nieuwe politiek worden ge-

temperd als gevolg van de op de Suez-affaire volgende

crisis. Daarna is het afgiftediscontb voor drieniaands

schatkistpapier echter geleidelijk gedaald van 5,04 pCt. op

7 december 1956 tot 4,54 pCt. op 1 februari 1957.!Deze

door het beleid van de Bank of Engiahd geïnspireerde

daling is nu gevolgd door een verlaging van de Bank Rate

met . pCt., hetgeen weer een vrdere daling van het af-

giftedisconto tot 4,24 pCt. tot gevoli heeft gehad.

De daling van het afgiftedisconto. heeft echter reeds

gedurende december en januari consolidatie-operaties van

belangrijke omvang mb’geljk gemaakt, enerzijds door het

scheppen van een groeiend verschil tussen geld- en kapitaal-

renté, waardoor kapitaalmarktmiddelen die eerder naar

de geldmarkt waren gevloeid nu opnieuw emplooi zochten

op de kapitaalmarkt, anderzijds doordat de daling der
geldmarktrente de indruk wekte dat de rentespits was

overschreden, zodat allerwege het aanbod op de kapitaal-

markt toenam.

Genoemde consolidatie-operaties werden uitgevoerd

door nominaal reeds uitgegeven conversieleningen, die

echter in feite voor een belangrijk deel bij de Departments –

waren ondergebracht, thans op de kapitaalmarkt te spJi-

en
1
). Hoewel de onivang yan deze operaties geheim wordt

gehouden, kan deze toch wel uit de beschikbare cijfers

worden benaderd. Een dergelijke benadering, welke, de

lezer hier wordt bespaard, leidt tot de conclusie dat in de

maanden december en januari voor een bedrag van om-

streeks
£’350
mln. naar de kapitaalmarkt werd afgestoten.

Ter illustratie van de kracht der door de daling van het

afgiftedisconto veroorzaakte beweging moge dienen, dat

ondanks dit ornvangijke beroep op de kapitaalmarkt de

koersindex voor staatsfondsen iteeg van 82,38 per ultimo

november tot 89,27 per ultirno januari. Het rendement van

de perpetuele 3′ pCt. War Loan daalde van 5,0 pCt. eind

november tot 4,7 pCt. op 31januari.

De opbrengst van de kapitaalmarktverkopen der

Departments, die ter beschikking van de Schatkist wordt
gesteld, maakt een daling van de omvang der wekelijkse

afgifte van schatkistpapier mogelijk. Dit proces wordt op

het ogenblik nog versterkt door de seizoenmatig zeer hoge

3)
Tot de Departments behoort o.a. het National Debt
Office, dat de middelen der Britse spaarbanken en de fondsen
der sociale verzekeringen beheert, daarbij rekening houdend met de wensen van de Schatkist. Plaatsing van een bepaalde
lening bij het National Debt Office kan niet als een beroep op de kapitaalmarkt worden aangemerkt, aangezien het National
Debt Office
alle
beschikbare middelen onmiddellijk tegen ,,tap”-
schatkistpapier aan de Schatkist doorgeeft. Verwisseling van
,,tap”papier in een bepaalde overheidslening is derhalve slechts
van boekhoudkundige betekenis. Het afstoten van obligaties
naar de kapitaalma;kt door het National Debt Office houdt
ivel
een beroep van de Overheid op de kapitaalmarkt in. Het-
zelfde geldt mutatiS mutandis voor de andere Departments.

•l 94

/

•.

-1

belastingontvangsten en door het nog steeds voortdurende /

deviezenverlies. De door het Egalisatiefonds ontvangen

ponden uit hoofde van netto verkopen van deviezen

worden namelijk an de Schatkist ter leen gegeven, onver-

schillig of deze deviezen afkomstig zijn uit de deviezen-

voorraad of uit trekking op door het I.M.F. en de Export-

Import Bank verleende kredieten.

Genoemde drie factoren hebben geleid tot een daling

van het uitstaande tenderschatkistpapier van £ 3.630m1n.

op 1 december
1956
tot £ 3.120 m1i. op 2 februari 1957,

een daling derhalve van £ 510 mln. Aangezien alle drie

factoren althans gedeeltelijk leiden tot de sub (2) beschreven

balansmutaties, zal een daling van dergelijke omvang

ongetwijfeld leiden tot een gevoelige verkrapping van de

liquiditeitspositie der banken. Indien als gevolg van de

verlaging van de Bank Râte de consolidatie van vlottende
schuld kan worden voortgezet c.q. versneld, dan zullen de

liquidity ratio’s binnenkort tot hun traditionnle minimum

van 30 pCt. tenderen te dalen, waardoor de banken op

orthodoxe wijze tot vermindering van hun kredietverlening

of hun kapitaalmarktbeleggmgen zullen worden gedwon-

gen. In dit verband verdient verrielding, dat de government

broker, die de beurstransacties der Departments ver-

zorgt, na de verlaging van de Bank Rate bereid bleef staats-

obligaties af te staan tegen vrijwel ongewijzigde koersen.

Ten einde te voorkomen, dat de courante fondsen ,,uit-

verkocht” zouden raken, werd op 14 februari een nieuwe

tranche van een reeds bestaande overheidsiening uitge-

geven en voorshands voor een belangrijk deel bij de De-
partments geplaatst.

De uitspraak van de Kanselier van de Schatkist, dat de

discontoverlaging ten doel heeft de effectiviteit van de

restrictieve monetaire politiek te handhaven, blijkt in het

licht van het bovenstaande geheel in overeenstemming

met de feitelijke situatie te zijn. Mogelijkerwijs wordt de

technische effectiviteit er zelfs door versterkt. Anderzijds

dient
ecl?ter
het psychologische effect van een discontover-

laging jiiet te worden onderschat, vooral niet op een mo

meTnt zoals het huidige, waarop het niet geheel duidelijk

is of de restrictieve’politiek moet worden voortgezet dan wel

door een zekere mate van reflatie dient te worden vervangen.

7. De volgende, ook voor de Nederlandse situatie niet’

irrelevante conclusies kunnen uit de Britse ontwikkeling

worden getrokken:

Stijging van de kapitaalrente induceert de verwachting

van een verdere stijging, waardoor het aanbod van

middelen sterk afneemt.

.

Wanneer in perioden van toenemende krapte op de /

kapitaalmarkt het rendement op de geld- en kapitaal-

markt weinig verschil vertoont, dan zullen kapitaal-.

marktmiddelen tijdelijk emplooi zoeken op de geld-

markt, totdat de kapitaalrente verder is opgelopen of

de verwachtingen zich hebben gewijzigd.

Wanneer het publiek de overtuiging krijgt dat de

Overheid geen verdere rentestijging zal gedogen.c.q.

rentedaling nastreeft, neemt het middelenaanbod’ op

de kapitaalmarkt plotseling sterk toe.
Amsterdam:

T. DE VRIES, lic. éc.

4

S

De activiteit der Zuidafrikaanse havens na de.

sluiting van het Suezkanaal

• In vervolg op een artikel
1),
waarin ik mij gewaagd heb

aan ènkele voorspellingen omtrent het effect dat een

algehele sluiting van het Suezkanaal op de Zuidafrikaanse

havens zou uitoefenen, wil ik thans, nu de sluiting in-

middels een feit is geworden,bezien hoe in werkelijkheid

de toestand in ‘genoemde havens zich gedurende de af-

gelopen drie maanden heeft ontwikkeld.

Betrekkelijk weinig berichten hebben daaromtrent het

buitenland bereikt en de voornaamste reden die daarvoor

gevonden kan worden is, dat er op geen enkel tijdstip,
nadat het omgelegde Suez-verkeer -de Zuidafrikaanse

ha’enactiviteiten begon te beïnvloeden, sprake was van

noemenswaardige vertragingen of congesties. Geen nieuws’

was in dit geval kennelijk goed nieuws. Vrijwel al het Suez-

verkeer dat Zuidafrikaanse havens aandeed maakte ge-

bruik van de havens Durban en Kaapstad. Deze havens

hebben een prachtige prestatie geleverd door het binnen-

komende scheepvaartverkeer, normale zowel als ,,Suez-

schepen”, in een gelijkmatige stroom vrijwel zonder enige

vertraging te verwerken.

Hoewel de uitstekende diensten die de Zuidafrikaanse

havens verleend hebben — we komen daar straks nog op

terug – een bélangrijke factor vormden bij het streven –

naar voorkoming van congesties, was de voornaamste

1)
Zie ,,E.-S.B.”
van
7 oktober
1956,
blz. 909.

reden van de vlotte behandeling het feit, dat veel minder

dan het verwachte aantal ,,Suez-schepen’Z van de Zuid-

afrikaatise havens gebruik hebben gemaakt.
In mijn vorige artikel heb ik reeds de twee belangrijkste

oorzaken genoemd, welke ertoe zouden leiden dat aanzien-
lijk minder dan de 45 tot 50 schepen, welke vôér de sluiting.
dagelijks door het kanaal voeren, de Zuidafrikaanse havens

zouden aandoen. Zij waren:

naast de ontwrichting van het handels- en scheep-

vaartverkeer en het feit dat de reistijd der ,,Suez-schepen”

aanzienlijk zal toenemen, zal ook het op gang komen van

additionele olieverschepingen vanuit Amerika naar Europa


een voorname oorzaak zijn dat naar eiwachting slechts

omstreeks 30 schepen per dag rond de Kap zullen varen;

niet al deze schepen zullen Afrikaanse havens aan- –

doen omdat verschillende van hen over voldoende brand-

stof-, water- en voedselvoorraden zullen beschikken om

zonder onderbreking door te varen, bijv. naar Las Palmas

wanneer in westwaartse richting wordt gevaren en naar

Mombasa wanneer de koers oost is. Aldus zullen deze

schepen op de langdurige en kostbare reis tijd en kosten

kunnen besparen.

S

Beide factoren nu hebben nog sterker gewerkt dan aan-

vankelijk voorzien was, met het gevolg dat gemiddeld

slechts 15 tot 17 ,,Suez-schepen” per dag van Zuidafri- .

195

,

/•

.

.

S

kaanse havens gebruik hebben gemaakt. De volgende

tabel geeft de
cijfers
van ,,Suez-aankomsten” in Durban

en Kaapstad:

Durban

Kaapstad

van augustus tot 31 oktober 1956

70

130
november 1956

……………………
352

190

december 1956
…………………..
266

197
januari

1957

…………………
.
233

262

t •

t

921

t

779.

Uit deze cijfers blijkt, dat de meeste schepen Durban

aanliepen, waarschijnlijk vooral omdat de bunkerprjzen

daar lager zijn dan in Kaapstad. Teneinde zeker te zijn

van een vlotte afwikkeling werden door de eigenaren of

agenten echter steeds meer schepen naar Kaapstad ge-

dirigeerd. Port Elizabeth en Oost-Londen zijn in dit staatje

niet vermeld omdat zij in de 34 maand dat het kanaal nu

gesloten is niet meer dan ongeveer 30 ,,Suez-schepen” te

verwerken kregen. Dit is een bewijs te meer dat van een

noodtoestand in de Zuidafrikaanse havens nimmer sprake
is. geweest. Immers, van Port Elizabeth en Oost-Londen –

die als het ware als een veiligheidsklep functioneren bij een

te grote druk op Kaapstad en Durban –zou in het andere

geval zeker meer gebruik zijn gemaakt.

Dat het Suez-verker zonder veel vertraging kon worden

verwerkt blijkt voorts uit het feit dat het ,,Departementele

Ko-ordinasie Komitee”, hetwelk.door het bestuur van de

Zuidafrikaanse Spoorwegen en Havens was ,ingesteld om

zonodig de verdeling van ,,Suez-schepen” qver de ver-

schillende havens ter hand te nemen, tot nu toe niet in

actie behoefde te komen. De agenten der rederijen en de

oliemaatschappijen hebben zelf alle regelingen t.a.v. de

bediening van hun schepen kunnen. treffen.

Om een idee te geven van het extra werk dat de sluiting

van het Suezkanaal Durban en Kaapstad bezorgd heeft,

diene dat de aanloop van ,,Suez-schepen” in genoemde

havens gemiddeld resp. 40 pCt. en 60 pCt. van het normale

scheepvaartverkeer bedroeg. Het was dan ook nodig om

sedert het begin van november in Durban zowel als in

Kaapstad een nachtdienst in te stellen zodat ,,rond de

klok” kon worden gewerkt. Op deze wijze konden drie

schepen per etmaal aan elke beschikbare bunkeraanleg-

plaats worden geholpen. Daartoe was het o.a. nodig oni

in verschillende gedeelten van deze havens de• pomp-

capaciteit van de bunkerinstallaties te vergroten. Behalve

de keer dat 19 schepen op de rede van Durban als gevolg

van een storm moesten ankeren omdat geen schepen de
haven in of uit konden varen, is het verder zelden voor-

gekomen dat enkele schepen meer dan een paar uur

moesten wachten voordat zij binnengebracht konden

worden voor de aanvulling van brandstof en voorraden.

De verwachting is dan ook, dat gedurende de tijd dat het

Suez-kanaal nog geheel of gedeeltelijk voor de scheepvaart

gesloten zal zijn, de Zuidafrikaansehavens geen bijzondere

moeilijkheid zullen ondervinden bij het verwerken van het

naar de Kaap omgelegde Suez-verkeer.’

Stellenbosch.

Dr. C. vERBuRGH.

BOEKBESPREKING

Philip M. Hauser and William R. Leonard: Government

statistics for business use.
Second edition, New York

– John Wiley & Sons, Inc.; London -. Chapman &

Hall, Liniited, 1956: 440 blz., $ 8,80.

De eerste druk van dit bekende werk, verschenen in 1946,

behoefde reeds lanj herziening om de inhoud in overeen-

stemming te brengen met de snelle ontwikkeling van de

officiële Amerikaanse statistiek.
Vrijwel alle hoofdstukken zijn dan ook bijgewerkt met

medewerking van de deskundige ambtenaren verantwoor-

delijk voor deze statistieken. In verband mét het sterk

toegenomen gebruik van steekproefmethoden is een nieuw

hoofdstuk toegevoegd: ,,Some uses of ‘sampling and

sampling aids”. De verschillende hoofdstukken hebben

betrekking op de statistiek
tvan
het nationaal inkomen en

andere ,,business indicator”, de statistieken van de

nijverheid, mijnbouw, landbouw, groot- en kleinhandel,

buitenlandse handel, verkeer en vervoer;bankwezen, be-

talingsbalans, prijzen, bouwbedrijvigheid, bevolking en

arbeid, terwijl een zeer beknopt hoofdstuk over statis’-

tieken, gepubliceerd’ door internationale’ organisaties is

toegevoegd.

De verschijning van dit belangrijke werk getuigt opnieuw

van de grote belangstelling voor en het vertrouwen van
het Amerikaanse bedrijfsleven in de officiële statistiëk.

Ongetwijfeld is dit vooral een gevolg van het feit dat de

statistiek in Amerika waarschijnlijk meer dan in enig

ander land aanvaard wordt en het nut daarvan erkend.

Tegelijk hebben echter ôok de door de officiële statis-

.tische buteaus gevolgde werkmethoden tot deze gunstige

toestand bijgedragen. Men streeft ernaar het bedrijfsleven

snel en met een minimum aan kosten en overlast van de

nodige statistieken te voorzien. Voor de opstelling van

vragenlij sten en berekeningsmethoden pleegt men veel-

vuldig overleg met het bedrijfsleven, terwijl men ook wel

deskundigen uit het bedrijfsleven tijdelijk als ,,consultants”

in dienst neemt. Overlapping van statistische werkzaam-
heden wordt voorkomen door de coördinerende bevoegd-

heden van het
Ojfice
of Statistical Standards
dat niet alleen

vragenlijsten moet goedkeuren maar ook toezicht houdt

op de werkprogramma’s der meer dan 90 diensten die

officiële statistieken samenstellen. Hef (vroegere) hoofd

van dit bureau, de heer Stuart A. Rice, schreef een belang-

wekkend voorwoord tot dit boek..

Het spreekt vanzelf dat men in een werk, samengesteld

door de voor de officiële statistieken verantwoordelijke

ambtenaren, geen zeer kritische geluiden kan verwachten.

In zoverre zal men er dus goed aan doen het gebodene

niet altijd kritiekloos te aanvaarden.

Het boek zegt ook \veinig over het gebruik dat door het

bedrijfsleven van de officiële statistiek gemaakt wordt. Men
vindt er dus geen toepassingen in genoemd op vraagstukken

van marktanalyse, afzetprognose enz. waaraan in enkele

Nederlandse handboeken juist wel veel aandacht is be-
steed. De titel van het boek is overigens te bescheiden.
Vooral ook voor het buitenland is deze heldere samen-

vatting van de wel zeer omvangrijke Amerikaanse statis-

tieken en de daarbij gebruikte methoden van zeer veel nut.

‘s-Gravenhage.

Dr. J. B. D. DERKSEN.

De geldmarkt.

Op de geldmarkt was het gedurende de verslagweek

misère ouverte; het marktbeeld, geleek weer als twee

druppels water op dat van vôôr het jongste drieweekse

ruimte-intermezzo. Het speuren naar liquide middelen op
de geldmarkt door de banken door aanbieding van papier

196

had weinig of geen succes, daar de collega’s dergelijke

middelen evenmin op stapels hadden liggen. De markt-.

disconto’s stegen met ca.
1J4
pCt., voor.driemaandspapier

derhalve tot
35/8
pCt., doch het was praktisch geheel ëen

nominale aangelegenheid. Aan het opzeggen van caligeld –

waarvan de. notering verder steeg van 3 tot
3+
pCt. – kwam

ten lange léste ook een eind en dies was het gebruikelijke
slottafereel wederom het terugvallen op de ,,lender in last

resort”, de Centrale Bank. De weekstaat dezer iiistelling

per 25 februari j.l. onthulde een toeneming van de voor-

schotten in rekening-courant van niet minder dan f.
150
mln.

De ultimo was aan deze krapte uiteraard niet onschuldig;

daarnaast vormde ook het op peil brengen door de banken

van hun verplichte kasreserves een geenszins te verwaar-
lozen factor. Dat De Nederlandsche Bank, doorgaans een

streng monetair mentor, toch ook wel eens buien van

goedhartigheid heeft bleek de afgelopen week toen zij zich

evënals eind december. 1956 – bereid verklaarde schat

kistpapier tijdelijk, i.c. voor maximaal
14
dagen, van de

banken over te nemen. Op grond’ van gedane aanbiedingen

werd voor dergelijke stallingen f. 68 mln, papier tegen een

disconto van
37/s
pCt. geaccepteerd. Daar debet staan in

rekening-courant
41/4
pCt. p.j. kost, sparen de banken

aldus gedurende deze 14 dagen
3/
pCt. p.j. aan debet-rente

uit over genoemd bedrag. Berekening leert dat het ge-

zamenlijke Nederlandse bankwezen hierdoor bijna f. 9.900

(na aftrek van vennootschapsbelasting netto ca. f. 5.400)

çadeau krijgt van De Nederlandsche Bank, wel een royale

geste dus.

De kapitaalmarkt.
Hoewel door de internationale politiek, het pessimisme

in Wallstreet en verder ook de binnenlandse factoren als

de dalende tendentie van de winstmarges, de a.s. verhoging

van de vennootschapsbelasting en het gerommel in en

gerammel van de economische politiek der Nederlandse

Regering, de stemming bij het beleggende publiek greser-

veerd blijft, is de grondtoon vande Amsterdamse aandelen-

markt ‘de laatste weken bepaald niet onvriendelijk.
De algemene aandelenindex van A.N.P.-C.B.S. kwam

gedurende de verslagwçek zelfs met een sprongetje boven

de 200, iets wat sinds medio januari niet meer was gebeurd.

In beurskringen meent men dat de stijging nog wel groter

zou zijn geweest, ware er niet sprake geweest van aanbod
van de zijde van een geheimzinnige verkoper, naar ,,men”

meende te weten het Nederlands Beheersinstituut dat bezig

z&u zijn effecten uit het manco te verzilveren.

Internationals stonden gedurende de verslagweek bij de

stijging weer in het eerste gelid. Aanvankelijk lieten vooral

aandelen Koninklijke zich niet onbetuigd: Franse aankopen

op grond van verder toegenomen wantrouwen in de Franse

frank speelden hierbij een belangrijke rol. Al spoedig

traden echter aandelen Unilever voor het forum. Het begon

met geruchten, stammend uit Amerika, over gunstige

winsten en een as. bonusuitkering van 25 pCt. döor deze

onderneming. Speculanten en arbitrage (vnl. voor Engelse

rekening) stortten zich vervolgens met elan op dit fonds.

Waren deze geruchten inderdaad juist voor zover het de

winststijging betrof, zoals bleek toen de onderneming kort

daarop gunstige cijfers over 1956 publiceerde, de aankondi-

ging van een van 14 tot 15+ pCt. verhoogd (contant)

dividend gaf aan, dat men in dollarlanden wel wist van een

herkapitalisatieklok, doch onbekend was het feit, dat de

fiscale klepel daarvan nog steeds in ‘s-Gravenhage hangende

is, bij de smid van de Kneuterdijk.

Indien de inzet niet van zo ernstige aard was – ni. de

vraag of in ons land het investeringsniveau voor industriali-

satie en woningbouw gehandhaafd kan blijven – zou men

de kronkelingen, die momenteel worden gemaakt door de

kapitaalvragers welke ten einde raad middelen trachten op

te nemen bij de particuliere kapitaalverschaffers, die zij

jarenlang als quantité négligeable of erger hebben behan-

deld, vermakelijk kunnen noemen.

Zo gaat de gemeente Rotterdam thans – zij het niet

zonder het vergieten van veel krokodillentranen over de
edeloosheid van deze stap – een premielening van f. 20

mln. emitteren. Een noviteit hterbij is dat gedurende de

eerste vijf jaar elk kwartaal door het lot de winnaar van

een ton wordt aangewezen. Blijkbaar dient dit om de

echte gokkers – voor zover deze nbg niet zijn gearresteerd

door ‘s Rijks Justitie wegens deelneming aan verboden

voetbalpools of Duitse lotto’s – tot deelneming te anime-

ren. Het voortschrijdend zedenverval blijkt ook uit het
bericht dat de provinciale Overheid (i.c. Gedeputeerde

Staten) deze lening nog dezelfde dag goedkeurden als zij

des middags in de Gemeenteraad werd aanvaard. Vroeger

piekerde men blijkbaar eerst nog een weekje over de vraag

of zo iets wel door de beugel kon.

Instellingen die niet aan gamma’s lijden trachten mo-

menteel door het bieden van een hogere rente kapitaal bij

particulieren los te wrikken. Nadat hypotheekbanken en

scheepshypotheekbanken de laatste tijd niet zonder succes
actief zijn geweest met het plaatsen van 5en
5
1
/
4
pCt. obli-

gaties, zijn de Zusters Dominicanessen van de Heilige

Familie te Neerbosch (bij Nijmegen) thans zelfs bereid
5J,
pCt. voor een obligatielening te betalen.

Opmerkelijk was ook het in financiële kringen circuleren-

de gerucht dat de Herstelbank zich gedwongen zou hebben

gezien in het buitenland kapitaal op te nemen. Onwaar-

schijnlijk lijkt dit gerucht niet i.v.m. het feit dat de president-

directeur dezer instelling deze week als’zijn mening heeft

uitgesproken, dat de Nederlandse kapitaalmarkt onvol-

doende in de toekomstige financieringsbehoeften van het

bedrijfsleven zou kunnen voorzien, zodat men hiervoor op

Amerika .zal moeten terugvallen.

Aand.

indexcijfeys

A.N.P.-C.B.S.
15 febr.
22 febr.
1 mrt.
(1953
=
100)
1957 1957
1957
Algemeen

……………………………
193,8
.197,3
200,1
Internat.

concerns

…………………
261,5 269;4
275,9
Industrie

………………………………
148,2
148,9 148,3
Scheepvaart

…………………………
160,2
160,6
163,3
Banken

…………………………………
122,4 118,3 118,8
Indon.

aand’

…………………………
98,0
97,6 94,6

Aandelen
Kon.

Petroleum

……………………
f. 155,40 f. 164,60 f. 166,80
Unilever

………………………………
33’7%
343
3
/
4

363%
Philips

…………………………………
246
243
1
h
247
A.K.TJ.

…………………………………
201½
199
202%
Kon.
.
N.

Hoogovens

………………
293% 295%
300
Van

Gelder

Zn

.
…………………..
192% 196%
192
1
/
2

HAL.

…………………………………
178 179
165%*)
Amsterd.

Bank

………………………
211½
208%
209
H.V.A
.

…………………………………
93
1
14,
87

Staatsfondsen
24

pCt.

N.W.S.

……………………
.69½
70 67

pCt.

1947

…………………………..
88%
88
88½
3%

pCt.

1955

1

………………………
87% 87%
87
3

pCt.

Grootboek

1946

……………
8 6 %,
87
87
3 pCt.

Dollarlening

…………………
93
1
7
u
94%
939/
4

Diverse obligaties
3% pCt. Gem. R’dam 1937
90% 90%
90½
3% pCt. Bk.v.Ned.Gem.195411ft11
84
84½
84%
3
1
/2
pCt. Nederl. Spoorwegen
87%
87%
89
3
1
/2

pCt.

Philips

1948

………………
93%
931/4
94
3% pCt. West!. Hyp. Bank
86%
86’/4
85%,

New York
Aandelenkoersgemiddelde
Dow Jones Industrials

468,1

466,9

468,9

)
exd.

J. C. BREZET

197

TÂTISTIEKEN

t’1tODUK1tl-INL)iXLtJt’iRS’)
(1953 = 100) ‘3
t

Jaar-
Omschrjving

gemiddelde

1954 f1955

1955
1956

okt.
nov.

1
dec.
okt.

nov.

dec.

Aantal arbeidsdageni in de
betrokken maand
3)
23+ 23+
23
24
23+
25
24
21+
Algemene indexeijfers van
de nijverheid
4)

Algemene

produktie-
141
151
125
126
124 136 134
118
Gemiddelde

dagpro-
141
151

125 123
124 128
131
129
Indexcijfers per bedrijfa-
klasse:
Bouwmaterialen

eb
aardewerk
129 135 116
109
104
129
112
101
Chemische

nijverheid
(cxci.

aardoliepro-
143
152
121,
120
118
126
132
127

index

………….

duktie
‘3

……….

Leder-

en

rubbernij-
120
123
123
123
121
138
129 110
Mijnbou\v

.. ..


108
lC
104
102
104 112 106
93
Metaalnijverheid
166
186
136 136
135
149 148 132

dukten)

………..

verheid

………..

156 164 114 128
119
136
126
110
Textielnijverheid
138
141
116
117
116
125
116 100
Gas,

elektriciteit

en

Papierindustrie …….

155
164
127 130 140
144 147
152
water

………….
Voedinga-

eis

genot-
middelenindustrie
123
129 123
125 117
:129

133
lii

1)
Bron: C.B.S.
‘) De wegingscijfers hebben betrekking op 1949.
3)
Onder arbeidsdagen worden verstaan alle dagen, met uitzondering van de zon-
dagen, Nieuwjaarsdag, 2e Pa5sdag, }Temelvaartsdag, 2e Pinksterdag en de beide
Kerstdagen. Zaterdagen zijn als halve dagen geteld.
‘) Excl. bouwnijverheid.
‘) Berekend door het algemeen indexcijfer te delen door het verhoudingsgetal
van het aantal arbeidsdagen in de betrokken maand en het gemiddelde aantal
arbeidsdagen van 23+ in 1949.

INTERIM-LNDEXCIJFERS VAN GROOTHANDELSPRIJZEN
i
)
)

1948 = 100


1955
aug.
1956
sept.
1956
okt
1956
nov.
1956
dec.
1956

Voedingsmiddelen:
123
123 122
124
132
132
114
121
120 120 120 122 118 122
121

122
126
127
dierlijke

……………
totaal

……………..
Grondstoffen voor:

houtwaren
161
157
156
156 156
.

158
chem. produkten


121
130
129
131
141
160
133
127
128
128
133
133
leerenleerwaren’
113
116
116 115
116
116 157 162
163
164 166
169 119 125 125 125
125
125
hulpstoffen
186
201

.
205′
206
208.
211.
160
168
169
170
173
176

plantaardige

………..

Afgewerkte produkten:
textielwaren

……….

glas, aardewerk enz.
158
162
163
163 163 164
hbutwaren
116 120
121
121
121 121

chem. produkten
126
125
125
126
.126
127

metalwaren

……….

textielwaren

.

137
131
-133
134
135
135:

papier

…………….

leer- en rubberwaren.
136
137
137 137
137
136

totaal

……………..

150
149 149 150
150
150 147 153 153 153 153 153
gefabriceerde voedings-

papierwarers

………

en genotmiddelen
133

.

.
134
135
136
137
137

metaatwaren

………

overige produkten …:
156
146 149
157
166
164
137
136 138
138 140
140
totaal

……………
Algemeen indexcijfer
137 139
140
141
143
144

‘) Ontleend aan het Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de
Statistiek.
2)
De wegingscoëfficiënten zijn vastgesteld overeenkomstig de verhoudingen
in 1948.
WERKLOOSHEID
‘3
1
1

Maand
Totaal
aantal

waarvan

werklozen nijverheid
landbouw
arb°eera

53.900
13.600 10.200
5.100.
59.200
15.000 12.400
5.800
32.500
6.200 3.300
2.500
24.500
3.400
2.400
1.700
18.400
2.400
1.100
1200
18.800
2.500
2.100
1.200

29

febr.

1956

…………
31

mrt.

1956

…………
30

april

1956

…………

21.101)
4.400
1.700 1.500

31

mei

1956 …………
30

juni

1956

…………

20.800
4.200
900
1.300
19.800
3.100
.

400
900

31-juli

1956

………….
31

aüg.

1956

.’
…………

21.900
3.400
1.000 1.400

30

sept.

1956

…………
31

okt.

1956

………….

28.800
5.900 3.400
-1.100
31

okt.

1956 …………..
30

nov.

1956

………….
.
43.700
9.400
8.900
5.180
31

dec.

1956

………….
41.800
10.600
6.400
4.200
31jan.

1957

………..

it

t

vacature8c.Ç

Grote Sociale Verzekeringsinstelling

te Amsterdam

vraagt voor haar

Juridische afdeling

Jong Mr. in de’ Rechten

Nauwkeurig werker,

goed stilist en pleiter.

Brieven onder No. 197.061, aan

BOLREK, Koningsplein 1, Amsterdam.

Interessante functie

voor EGON. DRS.

of – equivalente k,’cht

Voor een economisch doctorandus (liefst
bedrijfseconomische richting) of daarmee
gelijk te stellen –kracht is er een inter-
essante vacature op een

RECLAME-ADVIESBUREAU

De aan te stellen functionaris moet zelf-
standig – met een minimum aan leiding
en instructie – de navolgenJe taken kun
nen vervullen: marktonderzoek en markt-
analyse – kritische analyse van allerlei
commerciële gegevens – kwantitatieve
en kwalitatieve analyse der verschillende
media.
Voor,iemand, die dit vak ook Uit prak-
tische ervaring kent eri er plezier in heeft,
ligt hier, een beslist interessante en in
z’n werkingssfeer gevarieerde taak. De
nodige ervaring op statistisch gebied is
echter een strikte eis. – –

De salariëring
en

sociale votrwaarden zijn
overeenkomstig het grote belang, dat wij
aan dit werk
toekennen.
De sfeer op ons
Bureau

een team vân
±
30’hard en
prettig werkende mensen

zal U best
bevallen.

Gaarne ten spoedigste uitvoerige sollicitaties
onder no. E.-S.8. 10-1,
postbus
42, Schiedam.

3

Ontleend aan het

Statistisch
Bulletin
van het Centraal Bureau
voor de

‘7

‘)

Gegevens van arbeidsbureaus;
afgerond
op honderdtallen.
-.

198

3

t

Voor de fin

anciering van Uw handeistransacties,

‘het openen van’ accreditieven,

3

het incasseren van documentaire wissels

—tr

JL
AL UW ANDERE BANKZAKEN IN BINNEN- EN BUITENLAND

HANDEUMAATSCHAPPIJ

c411,ert dc 9ary
&
.CP)•
.

HERENGRACHT 448

454, AMSTERDAM

1
GEMEENTE ROTTERDAM

UITGIFTE VAN

f
20.000.000.— 2/2 pCt. Premie-ObIigates

Premie-Lening 1957

d
in stukken van
f
100.- nominaal.

Gedurende de
eerste
vijf ja ren
elk kwartaal een
premie
van
f100.000,—,
voor het
eerst
op
15 juli 1957,, daarna
jaarlijkse
uitlotingen. In totaal
55
premies van
f100.000,-,
verder 1640
premies variërende van
f500,-
tot
f75.000,-.
Elke
obligatie wordt met tenminste
f125,-
aflosbaar gesteld.

Ondergetekenden berichten, dat de inschrijvin
g
op bovengenoemde uitgifte zal zijn

opengesteld bij hun kantoren te Rotterdam, Amsterdam en ‘s-Gravnhage, voor

zover aldaar gevestigd, alsmede bij de heren
Heidring & Pierson
te ‘s-Gravenhage, op
DINSDAG 12 MAART 1957

van des voormiddags 9 tot des namiddags’ 4 uur

TOT DE KOERS VAN 100 pCt.

op- de voorwaarden van het prospectus d.d. 5 Maart 1957.

Rotterdamsche Bank N.V. Nederlandsche

De Twentsche Bank N.V.

Amsterdamsche Bank N.V.Handel-Maatschappij, N.V. Lippmann, Rosenthal &Co.

uIIUdUDdIlR i.V.

-:
-.

K.
uviees
&
Loonen

Rotterdam/Amsterdam;- 5 Maart

;:–

Pierson
&
Co.

,1

.’

l•.

‘•’S

4

/

‘.

41

~er&

wanneer U met Uw passage-biljet voor

New York in Rotterdam aan ‘de kade

kwam en men U zou vragen aan boord
van dit schip te gaan

U zoudt een hartig woordje spreken, ook

al gaf men U de stellige verzekering dat

dit schip nog best kan varen

Maar toch
. . .
in Uw eigen, overigens zo,

goed en efficient uitgeruste fabriek, staan

nog werktuigmachines, die in hun Soort

even verouderd zijn als dit schip in de

zijne.

Laat U ze staan omdat ze betrekkelijk

onopvallend zijn? Vergis U niet! Op de

verlieszijde van Uw verlies- en winst-

R.S. STOKVIS

• • •

rekening zijn ze allesbehalve onopvallend,

mits U maar heenkijkt door hun ver-

momming van te hoog uitschot, teveel

dure man-uren, gederfde produktie, enz.

enz.

Néderlandse reders laten -nieuwe,snellere

schepen bouwen, omdat deze éen hoger

rendement geven. Laat U eens voorlichten

omtrent het rendement van werktuig-

machines van de hoogste klasse en het

effect daarvan op Uw verlies- ,en winst-

rekening.
• –

U ‘bent altij4 welkom op heç Heiman

Dullaertplein in Rotterdam bij

& ZONEN N.V.

•••’,••

••

••

Auteur