25 NOVEMBER 1036
IUTBURSRECKT VOORBEHOUDEN.
E
Beri
*
cht
‘
ën
ALGEMEEN
WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
ORGAAN VOOR DE MEDEDEELINGEN VAN DE CENTRALE COMMISSIE VOOR DE RIJNVAART
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
21E JAARGANG
WOENSDAG 25 NOVEMBER 1936
No. 1U91
COMMISSI E VAi’ RIjJDACTIE:
ROTTERDAM,
23
NOVEMBER.
P.
Lieltinck; N. J. Polak; J. Tinbergen; F. ie Vries en
Tegenover berichten over meer
toenadering tus-
II.
Al.
H. A. van der Valk (Redacteur-Secretaris).
schen Engeland
en Italië staan verschillende têeke-
–
nen van vermeerderde spanning elders. De erkenning
Asstenl-Redacteur: L. R.
W. Boulendijk.
van het bewind van Franco door Italië en Duitsch-
–
.
land, de in ILfltLl en stelligheid
toenemende berich-
!?cdactzeadres:
Pieter de
lloochweg
122,
Rctterdom.
ten omtrent Russische hulp aan de Spaansche Regee-
Aongeteekende stukken:
Bijkantoor Rni(JeplaatWey.
ring te Madrid (Valencia), de ter-dood-veroordeeling
‘letefoon
?.
‘
r. 35000.
I’ostrckenino
8408.
van een aantal Duitschers in Rusland, de anti-corn-
–
munistische
overeenkomst tusschen
Duitschiand en
-1dvertenties voorpagina f 0,50 per regel. Andere pagi-
Japan en de repressailles van Rusland daartegen wij-
,ia’g f 0,40
per regel.
Plaatsing
bij abonnement
volgens
zen duidelijk op tegenstellingen tusschen de rechts-
tarief.
Administratie van abonnementen en advertengies:
autoritair geregeerde landen eenerzijds en het links-
Nijgh
J
van
Ditmar
NV.,
Uitgevers,
Rotterdani,
A.-
dictatoriaal bestuurde Rusland ter andere zijde. Ook
de verhouding tusschen Japan en de nationale Ohi-
‘s-Gravenhage.
sterdam,
Posichèque-
en
giro-rekening
neesche Regeering is
tengevolge van
de geheurte-
No.
1
1
55192.
nissen in Binnen-Mongolië verscherpt.
De pariementair geregeerde landen zijn ten opzich-
Aionnementsprijs
voor
het
weekblad
franco
.
.
te van deze spanningen meer toeschouwers dan recht-
Ned rltntl
f 16,—.
Abonneinentsprjs
Economisch-S tatis-
streeks
betrokkenen.
De
Duitsche
prestige-stap, de tisch Maandbericht f,S,— per jaar. Beide organen samen
outletiniiig van de riviertraktaten, zelfs van de Rijn-
f 20,— per jaar.
Buitenland
en
Koloniën resp. f
18,,
vaartakte in Maunheim, wordt in de oeverstaten en
f6,—
en
f23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Done-
in Engeland en België kalm opgenomen. De uitbrei-
teurs en, leden van het Nederlandsch. Economisch Instituut
ding van de deelneming aan het monetaire accoord,
ontvangen het
weekblad en het
Maandbericht gratis en
waartoe
Nederland juist
is
toegetreden,
terwijl
de
genieten een reductie op de verdere publicaties,
toetreding van Zwitserland spoedig wordt verwacht,
kan ertoe bijdragen, de verstandhouding tussehen deze
landen te versterken en zoodoende een stabiliseerenci
INHOUD:
Biz.
tegenwicht tegen de juist vermelde spanningen in
DE
BELEGGINOSMARKT door
C. A. Klaassc…………
852
het leven te roepen.
Over contingenteering II (Slot) door
Mr. W. F. Lichte
Niettemin zijn deze toeschouwers op hun hoede en
853
nauer
……………………………………
gaan zij voort met bewapening. De uitw6rking van
de bewapening op het economisch leven is duidelijk
Arnerikaansche maatregelen tegen kapitaalinvoer door:
tot uiting gekomen in Engeland, waar verschillende
W.
Willems
………………………………
857
industrieën op maximale capaciteit werken. Hierte-
De
Rijksmiddelen over October
1936………………858
genover wordt echter gemeld, dat in andere bedrijfs-
takken nog een zeer groote werkloosheid valt waar te
AANTEEKENINGEN:
nemen.
Het Sonderkonto afgewikkeld
………………..859
In Amerika, waar door de krachtige verbetering in
Overzicht van de gemeentefinanciën …………..
so
verschillende bedrijfstakken
het
aantal
werkloozen
van 12 millioen in 1933 tot nog geen 4 millioen thans
De gemeentefinanciën in de. crisis
…………….861
is
gedaald, heeft de Kamer van Koophandel voor de
Het seizoeneleinent in de wilde binnenvaart ……
862
Tereenigde Staten een campagne geopend, waarbij de
De
strijd
tusschen
de Amerikaansc-he grootfihiaal-
steun van het geheele land wordt ingeroepen bij de
bedrijven
en
de
met hen concurreerende distii-
verwezenlijking van Roosevelt’s plannen tot verdere
bntievormeii door
Dr. Th. van Lvytelaer ……..
863
bestrijding der werkloosheid.
In Nederland heeft de Minister van Sociale Zaken
INdIEZONnEN STUKKEN
een overricht gegeven van hetgeen deRegeering doet
Onder Sterling-convooi? door
J. H. Cohen Stuart
met
op het gebied van werkloosheid.
Naschrift door
Prof. Mr. Dr. G. 1!. Verrjn Stuart
864
Tegelijkertijd verscheen met medewerking van de
HetcoujunctuurdebatindeVereenigingvoordeStaat-
Regeering de uitgave ,,Het Werkende Land”, waarin
huishoudkunde door
Prof. Dr. W. 0. Maas R.Azn.
met
onder meer wordt besproken wat de Regeering tot
Naschrift door
Prof. Mr. Dr. G. M. Verrjmr Stuart
866
bestrijding
van
cle
werkloosheid
deed.
Het
is
van
groot belang, dat de Regeering juist op dit tijdstip
IIAANOOIJFERS:
deze bescheiden stap op den weg der propaganda zet.
Overzicht van den stand der Rijksmiddelen ……..
867
De conclusie van den schrijver, dat Nederland de toe-
ONTVANGEN BOEKEN
…………………………..869
komst vol vertrouwen tegemoet kan-zien, zal het ver-
trouwen in wijde kring doen opleven, hetgeen voor
Statistieken:
het herstel van onze nationale gemeenschap
nood-
Groothandeisprijzan
…….
……………………….
868-869
is.
zakelijk
Getdkoersen-Wisselkoerseim-Bankstaten
……………..
867,
870
852
ECONOMISCH-STÂ.TISTISCHE BERICHTEN
25 November 1936
DE BELEGGÎNGSMARKT.
Sedert de uitgifte van de 3 pOt. staats1eening is
op de beleggingsmarkt een reactie ingetreden. De
emissie zelve werd een succes, een succes, dat overi-
gens niet evenredig mag worden geacht aan do mate
van overteekening.
T
anfleer
voor zevenmaal het ge-
vraagde bedrag van
f 50
millioen werd ingeschre-
ven, dan moet voor de beoordeeling van de waarde
van dat cijfer er rekening mee worden gehouden, dat
op zeer ruime schaal werd gemajoreerd, zoowel door
beleggers als door bankiers en commissiehuizen voor
hun cliënten. Op dien grond moet men aannemen,
dat de reëele inschrijvingen tusschen de 75 en 125
millioen lagen. Toch een overteekening dus, en in
overeenstemming daarmee werd de nieuwe leening
reeds dadelijk verhandeld met een agio hoven dan
prijs van uitgifte van 136 5. 136 pOt.
Sedertdien echter is, zooals gezegd, een reactie
in.getreden. De koersdaling van de 3 pOt. leening is
nauwelijks noemenswaard. In vergelijking tot den
hoogsten koers werd een achteruitgang geboekt van
36
pOt. Maar ook voor andere heleggingswaarden, was
con lager koerspeil te registreeren.
OP
de emissie-
markt moest het syndicaat van de nieuwe 354 pOt.
leening Amsterdam een deel van het aan liet publiek
aangeboden bedrag behouden. Van de
f
10 millioen
werd slechts
f 8
inillioen ingeschreven. Het niet sla-
gen van deze uitgifte mag men echter niet zien als
een symptoom van een reactie op de heleggingsmarkt.
Voor een leening Amsterdam was de koers van uit-
gifte rijkelijk hoog, en voor de plaatsing was ten
deele gespeculeerd op het effect van de ,,bluf”
Op
een moment, dat men aannam, dat bij het publiek
de overtuiging heerschte, dat de rente gedoemd was
verder omlaag te gaan, zoodat er geen keuze was en
uien de lage rente zelfs voor een leening Amsterdam
moest accepteeren. Nu is inderdaad sedert den val
van den Gulden de relatieve koersverhouding van
obligatiën Amsterdam en die van andere financieel
minder topzware gemeenten aanmerkelijk verbeterd
ton gunste van Amsterdam. Maar de jongste ver-
wachtingen voor het budget zijn toch van dien aard,
dat de kwraliteitsfactor hij obligatiën Amsterdam een
rol blijft spelen, en daarom is het niet volkomen ge-
lukken van deze uitgifte een feit, waarop men zich
niet niag beroepen bij een beoordeeling van de ten-
dens der kapitaalmarkt in het algemeen.
Met dat al is er toch een lichte reactie in den
ioop van de obligatiekoersen. Moet men die zien als
een voorbijgaande inzinking, zooals tenslotte elke
markt die bij tijd en wijle toont, zonder dat de duur-
zame tendens daardoor wordt aangetast, in welk ge-
val dus een verdere daling van den rentevoet hierop
kan volgen? Of is misschien deze eerste daling van
het koerspeil een aanwijzing, dat de daling van de
rente voorloopig den bodem heeft bereikt, zoodat nu een stabiliteit van het koerspeil op ongeveer het hui-
dige peil is te vevachten. Of is tenslotte de reactie
het begin van een ommekeer, heeft de markt onder
den psychologischen invloed van de depreciatie het
anticipeeren op een rentedaling overdreven, en is
speciaal de 3 pOt. staatsleening vooruitgeloopen op
een ontwikkeling van de kapitaalrente, die voorloo-
])ig althans nog niet te wachten is? Drie mogelijk-
lieden dus: tijdelijke reactie gevolgd door verdere
daling van de rente; bereiken van een eveawichts-
punt op de rentemarkt, of tenslotte: duurzame reac-
tie op een renteverloop, dat niet in overeenstemming
is met de verhoudingen van vraag en aanbod, dat
anticipeerde op een ruimere mate van kapitaalrepa-
trieering dan tenslotte plaats vond. Het kan niet ontkend worden, dat onmiddellijk na
den val van den Gulden het koersverloop der prima
obligatiën scherp heeft gereageerd in een omvang,
die zeker in niet geringe mate werd geïnspireerd door
verwachtingen ten aanzien van de toekomstige ont-
wikkeling van de rente. Men had om zich heen de
voorbëeldn van alle andere landen, Egeland aan
de spits, waar na de monetaire aanpassing de. obliga
tierente sterk was gedaald. Daarbij kwam dat bij ons
de markt vrijwel geen latent aanbod kende, zoodat
de eerste vraag, die na de depreciatie loskwam, al
dadelijk tot sprongsgewijze koersstijgingen leidde, om-
dat alleen
0
1) die wijze aanbod naar de markt kon
worden getrokken. Wanneer onder zulke omstandig-
heden cle vraag zonder limite materiaal zoekt, k-aii
liet voorkomen, dat een koerspeil wordt gevormd, dat
niet in overeenstemming is met de duurzame ver-
houding van vraag en aanbod, zoodat aldus de basis
voor een reactie wordt gelegd. Komt dan het aanbod
los in den vom.mn van. nieuwe uitgiften, dan kan die
situatie aan het licht komen. Het typische ni. van
een stijging, zooals die op de heleggingsmarkt achter
ons ligt, is, dat zij tot stand komt met betrekkelijk
geringe omzetten, zonder dat er dus quautitatief een
omvangrijke vraag hoeft te zijn. Het ontbreken van
noemenswaarci aanbod is voldoende aanleiding voor
cle koersstijgirig. Komt er clan aanbod los, dan zal pas
blijken of de stijging houdbaar is.
Wanneer men de situatie van het oogenhlik beziet,
lijkt het nauwelijks denkbaar, dat als gevolg van de
vraag- en aanhodsverhouding op de obligatiernarkt
van een ommekeer in de tendens van het rentever-
loop sprake zal zijn, dat de derde hierboven gegeven
veronderstelling dus waarheid zou worden. De be-
dragen, die tot nu toe werden gevraagd, inclusief de
staatsleening, zijn in verhouding tot het beschikbare
kapitaal zeker met groot. Er waren omvangrijke ka-
pitalen disponibel, die ouder de
destijds
geldende on-
zekere omstandigheden braak bleven liggen, of in
goud waren belegd. Die opgepotte bedragen zijn nu
voor de beleggingsniarkt vrij gekomen, zij zoeken
weer een loonend emplooi. Daarnaast heeft toch reeds
een repatrieering van eertijds gevlucht kapitaal
plaats gevonden, hetgeen ook blijkt uit de interven-
tie op de wisselmarkt, waartoe het egalisatiefonds
genoopt werd om een te krachtige stijging van den
Guldenskoers te voorkomen. Zelfs is er door buiten-landers beleggingsmateriaal op onze markt gezocht,
speciaal van Engelsche zijde.
Voorloopig is het niet aan te nemen, dat een
omvangrijke vraag naar kapitaal zich zal openbaren.
Behoudens voor eonversiedoeleinden, welke geen
nieuwe kapitalen vereischen, zal de Overheid (Rijk.
Provinciën, Gemeenten) weinig aanleiding tot emis-
sies vinden. Voor productieve hestemmingên is de
kapitaalbehoefte gering, en voor onproductieve inves-
teeringen is de economische toestand nog niet gun-
stig genoeg. De hypotheekbanken kunnen zeker wat
geld gebruiken, sommige ter consolidatie van haar
financieele positie, andere voor nieuwe uitzettingen, maar groot is de vraag voor dat doel niet, zoolang de
bouwnijverheid niet opleeft. Ook van de zijde van
het bedrijfsleven is een noemenswaarde kapitaaivraag
niet te voorzien, noch voor obligatiën, noch voor aan-
doelen. Daarvoor zitten de meeste ondernemingen nog
in een te ruime jas. Aanbod van kapitaal anderzijds
is zeker te wachten, wanneer de kapitaalrepatrieering verder doorzet. Die beweging wordt nog eenigermate
tegengehouden doordat vele van de beleggingen, die
aanvankelijk ,,Mittei zum Zweck” waren, nl. bedoeld
als vlucht uit den Gulden, sedertdien tot ,,Selbst-
zweck” zijn geworden uit hoofde van de speculatieve
merites der gekozen investeeringen. Dat geldt b.v. ten
aanzien van Amerikaansche aandeelen, waarin veel
kapitaal is ,,gevlucht”. Toch is een geleidelijke terug-
keer van kapitaal te verwachten.
Bij de gegeven verhouding lijkt
het niet waarschijn-
lijk, dat er een tijd zou aanbreken, waarin de vraag
naar kapitaal het aanbod zou overtreffen, en alleen
dan zou toch aanleiding zijn voor reactie van den
rentevoet. In Engeland is de rente na den val van
liet Pond geruinien tijd nog verder gedaald. Men kan
de situatie daar echter niet geheel met de onze ver-
25 November 1936
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
853
gelijken, omdat daar niet alleen gevlucht Engeisch
kapitaal terugkeerde, maar Londen ook een toe-
vluchtsoord werd voor beleggers uit nog niet gedeva-
lueerde landen. Deze factôr is bij ons niet te ver-
wachten. Maar de rente is dan ook in Engeland heel
wat dieper gedaald dan hier! Op het oogenblik lijkt
daar de situatie overigens rijp voor een
stijging
van
de rente. De stand van de conjunctuur geeft aanlei-
ding tot de verwachting, dat de vraag naar kapitaal
zal toenemen, de voorziening van de markt zal krap-
per worden door repatrieering van eertijds naar deze
markt gevlucht kapitaal, terwijl de Engelsche be-
legger neiging vertoont om kapitaal te exporteeren.
Maar bij ons ligt de situatie geheel anders!
Niet onmogelijk is het, dat het aarzelend verloop
van de obligatiekoersen ten onzent een aanwijzing is,
dat voorloopig de rentedaling haar bodem heeft ge-
vonden. De hoop, waarop de jongste staatsemissie was
gebaseerd, nl. dat wij naar een 3 pOt. kapitaalrente
zouden gaan, zou dan wellicht niet verwezenlijkt worden. Het kan niet ontkend worden, dat op het
oogenblik de beoordeeling van deze vraag belemmerd
wordt door het feit, dat er niet sprake is van een
volkomen vrije ontwikkeling van de marktverhou-
dingen. Verschillende groote beleggers, verzekerings-
maatschappijen, pensioenfondsen enz. hebben zich
principieel onthouden van inschrijving, terwijl zij in
het algemeen trachten zich zooveel mogelijk ver te
houden van laagrentende belegging. Op den duur
kan natuurlijk zelfs eenS zoo belangrijke groep beleg-
gers een natuurlijke tendens van den rentevoet niet
tegenhouden, maar tijdelijk kan de beweging daar-
door geremd worden. Een reden te meer echter om aan te nemen, dat de lichte reactie van het moment
geen symptoorn is van een ommekeer in het verloop.
Onder de beleggers heerscht wel het gevoel, dat de
huidige lage rente niet vasi langen duur zal zijn.
Dat is waarschijnlijk de reden; waarom de betrekke-
lijk korte looptijd van de laatste staatsleening zulk
een attractie vormde. Maar het is geenszins gezegd.
dat voor de naaste toekomst deze verwachting zal
worden bewaarheid. Een geleidelijk verder inzinken
van de rente ligt evengoed binnen het bereik der
mogelijkheden als een stabiel blijven. Komt er geen
radicale ommekeer in de conjunctuur, dan lijkt een stijging van de rente niet waarschijnlijk, maar zelfs
bij een verbeterde conjunctuur zal voorloopig de kapi-
taaivraag binnen zeer enge grenzen blijven. Voor de
heoordeeling vau de situatie van het moment zijn
tijdelijke reacties in de koersen van minder betee-
kenis dan het quantitatieve absorptievermogen van
de markt, en dat is behoorlijk, getuige b.v. ook de
ervaring, die enkele hypotheekbanken opdeden met
de plaatsing van 3Y2 pOt. pandbrieven.
C. A. KLAASSSL
OVER CONTINGENTERING.
II (Slot.)
In het vorige nummer van dit blad kwam ik tot de
voorlopige slotsom, dat de contingentering van de
invoer zich in de derde nota over de gevoerde con-
tingenteringspolitiek en haar gevolgen aan ons ver-
toont als een conserverende maatregel,
niet als een
constructieve oplossing,
zodat zij naar mijn gevoelen
niet anders mag worden beschouwd dan als een voor-
lopige maatregel.
Daartoe bestaat te meer aanleiding, omdat de weer-
slag van de contingentering op andere takken van
de volkshuishouding niet zonder bedenking is.
De aandacht der Regering blijkt daarop mede ge-
vestigd te zijn geweest. Bijv. blijkt haar streven, om
de prijzen der gecontingenteerde artikelen te druk-
ken, op vele plaatsen van de nota. In het bijzonder
verwijs ik naar het medegedeelde over steenkool (blz. 92), bladzink (blz. 96), gloeilampen (blz. 106), kunst-
zijden garens (hlz. 157) en chloorproducten (bla. 194).
De Regering heeft daartoe verschillende redenen.
In de eerste plaats noem ik het reeds aangeduide
streven om de aanpassing zoveel mogelijk te bevorde-
ren, in de tveede plaats de overweging, dat menig
onder de contingentering vallend artikel weder door
bepaalde industriën moet worden gebruikt (blz. 28)’),
in de derde plaats het belang van de ,,consumenten”.
Dit laatste wil zeggen, dat de verwisseling van de in-ternationale met de nationale arbeidsverdeling, welke
aan de contingentering inhaerent is, niet in belang-
rijke mate mede mag dwingen tot een andere verde-
ling van de nationale koopkracht over de verschil-
lende levensbehoeften. Hiermede raken wij een zeer
teer punt. Op blz. 19 constateert de nota, dat uit de Nieuwjaarsrede 1936 van Minister Colijrm ten on-
rechte was begrepen, dat onze volksgemeenschap door
de contingentering jaarlijks met 100
ut
150 millioen
gulden per jaar werd belast. De bedoeling van ‘s Mi-
nisters uitspraak is volgens de nota slechts geweest,
dat de invoer van gecontingenteerde goederen vanaf
het jaar voorafgaande aan dat, waarin elke afzonder-
lijke contingentering was afgekondigd, tot het jaar
1934 met dit bedrag was verminderd. De Minister
van Handel, Nijverheid en Scheepvaart schat, vrij-
blijvend, de kosten der industriële steunverlening
voor de volksgemeenschap op niet meer dan rond één
millioen gulden.
Daar wij niet weten, hoe de Minister deze bereke-
ning heeft opgezet, is het uitermate moeilijk daarover te oordelen. Deze taak wordt niet gemakkelijker, om-
dat de steller van de nota juist ten aanzien van de
betrokken gegevens zijn subjectieve gevoelens sterk
heeft doen spreken. De omvang, welke de contingen-
tering heeft aangenomen, wordt ons verkleind voor
ogen gesteld in de volgende staat (blz. 33):
Invoer gecontingen- Totale invoer
teerde goederen
Percentage
Jaar
(in
miii. Guldens) (in miii. Guldens)
van
3
in
2
1932
……..
1.299
96
7,4
1933
……..
1.209
137
11,4 1934
……..
1.038
161
15,5
1935
936
155 16,5
Het behoeft geen betoog, dat deze wijze van bere-
kening van percentages niets zegt. Als een hoeveel-
heid van 1000 eenhedeh bestaat uit twee groepen van
500 elk, waarvan er één door ingrijpen tot 100 wordt teruggebracht, dan mag men niet om de omvang van
dit ingrijpen te demonstreren betogen, dat de betrok-
ken groep tot het geheel staat als 100 tot 600, doch
behoort men erop te wijzen, dat van een geheel van
1000 niet minder dan 400 eenheden verloren zijn ge-
gaan. Zo is het ook hier.
Mede op grond van Bijlage V is het aannemelijk,
dat de later gecontingenteerde goederen in 1932 nog
werden ingevoerd tot een waarde van ruimschoots
meer dan
f
300.000.000, uitmakende om en nabij
25 pOt. van de waarde van de gehele toenmalige in-voer. De Kamer van Koophandel en Fabrieken voor
Rotterdam heeft in October 1935 zelfs
becijferd,
dat
in 1930 niet minder dan ongeveer 36 pOt. van de Ne-derlandse invoer (zonder gouden en zilveren munt en
muntmnateriaal) behoorde tot de artikelen, waarvan de invoer later is gecontingenteerd (blz. 14 der nota
dier Kamer over de werking der Orisisinvoerwet).
Ik vrees geen tegenspraak, wanneer ik stel, dat cij-
fers van die orde meer ter zake dienende zijn dan het
in de nota vermelde percentage, dat ten hoogste kan bewijzen, hoe groot de slachting is, die door de con-
tingentering onder onze invoerartikelen is aan-
gericht.
Welke invloed heeft dit in werkelijkheid zeer om-
vangrijke ingrijpen dan op het prijspeil hier te lande
gehad? De nota geeft daaromtrent op blz. 20 het vol-
gende overzicht van de loop der groothandelsprijzen
(1926-1930 = 100), waaraan ik mij veroorloof in,
1)
Vg. ook het opgemerkte over viaagareus in het Voor-
loopig Verslag van de Tweede Kamer, Bijl.
.1936/37; Nos.
87
e.a.
854
ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN
25 November 1936
de derde en vierde kolom toe te voegen de op grond-
slag van hetzelfde basistijdvak berekende indexcijfers van groothandeisprijzen van afgewerkte producten en
het algemeen
iudexcijfer,
eveneens afkomstig van het
Centraal Bureau vooi cie Statistiek
(Jaarcijfers
1935):
Uit de nota:
Jaarcijfers:
GecwLtiil-
Niet gecontingcii-
genteercie
Afgewerkte Algemeen
teerde artikelen artikelen
1)roclncten
indexcijfer
1929
……98,7
99,6
98,7
99,7
1930
……95,7
94.9
93,4
89,6
1,931
……89,2
84,7
83.9
76,3
1932
……71,8
74
3
2
72,9
64,6
1933
……64,6
68,2 70,2
62,9
1934
……62,3
64,7
68,4
63,0
1935
……
57,2
62,6 66,6
61,5
Beschouwing van deze gegevens wekt bevreemding.
Men zou geneigd zijn aan te nenien, dat het algemeen
indexcijfer der groothandelsprijzen in moet liggen
tussen dat voor wèl en voor niet-gecontingenteerde
artikelen, welke immers tezamen de algemeenheid
vormen, terwijl bron en maatstaf ogenschijnlijk voi-
komen dezelfde zijn. De cijfers beantwoorden echter
niet aan die verwachting, terwijl er vele in deze ge-
dachtengang volkomen onverklaarbare afwijkingen
zijn. Daaruit volgt, dat voor de contingenteringsnota
de cijfers anders zijn berekend dan voor de Jaar-
cijfers, hetzij naar andere rekenkundige maatstaven,
hetzij op de basis van, andere artikelen. Nu wij daar-
omtrent in het duister tasten is het volslagen on-
mogelijk te weten, welke waarde aan de indexcijfers
der nota is te hechten. Ik wil gaarne aannemen, dat
de cijfers volkomen verantwoord zijn, maar zij heb-
ben voor ons weinig of geen betekenis, omdat de nota
hen niet nader toelicht in het kader van de alge-
mene statistische gegevens.
Intussen blijft het mogelijk de cijfers te bestuderen
onder het aanvaarden der hypothese, dat de nota
onder ,,gecontingenteerde artikelen” verstaat alle
ar-
tikelen, welke in verloop van tijd aan contingentering
zijn onderworpen (deze veronderstelling wordt ver-
sterkt door het feit, dat de scheiding reeds gemaakt
wordt voor jaren, waarin de Crisisinvoerwet nog
niet bestond) en onder niet-gecontingenteerde alle
andere artikelen, behalve gouden en zilveren mnnt
en muntmateriaal. Mogen wij zulks aannemen – on-der voorbehoud van twijfel op grond van de incon-
gruentie met de Jaarcijfers – dan volgt daaruit, dat
cle indices voor ,,gecontingenteerde” artikelen over
1932 en volgende jaren betrekking hebben op een
mengsel van:
artikelen, waarop de Orisisinvoerwet ten volle
werkte;
artikelen, waarop die wet w’el reeds werd toege-
past, doch nog niet ten volle werkte;
artikelen, waarop
die wet eerst later is toegepast.
Indien de contingentering cle prijsdaling mocht
vertragen, clan is deze veronderstelde samenstelling
der cijfers oorzaak, dat die vertraging ten dele ge-
camoufleerd wordt, met andere woorden zich lang-
zamer manifesteert dan zij werkt ten aanzien van de
artikelen, w’aarvoor de contingentering reeds reëel is. liet wil mij ook voorkomen, dat deze tendens in
cle gegeven cijfers valt op te merken. In 1929 en 1930
ontlopen de indices voor beide groepen – hetgeen
begrijpelijk is – elkander niet veel. In 1931 zet even-
wel de prijsdaling voor de groep der later gecontin-
genteerde artikelen veel krachtiger in dan voor de
andere. In 1932 wordt voor het eerst de rem aange-
zet, welke sedertdien, op &mn uitzondering na, heeft
geleid tot geleidelijk toenemende vertraging van het
proces der prijsdaling, gelijk blijkt uit de navolgende
grafiek.
Dat onder de werking der contingentering verschil-
lende prijzen niet onaanzienlijk zijn opgelopen, blijkt
uit het volgend uittreksel uit bijlage III van de
1931
1932
193r4
MET GECONTINGENTEERD
—— GECONHNGENTEERD
nota, waarin de prijzen per ton in Guldens zijn
gegeven:
Jaar vOOr de
Jaar’ der
con.tingeu- conti ngen-
tering
tering
1935
T-iuis’houclelijk glaswerk
.
440
‘
390
420
Cement
…………….
10
8,44
8,77
Triplex
…………….
300
200 240
Onderkleding
………..
3310
1500
2880
Zoolleder
……………
1290
1160 1170
Lederen schoeisel (p.
paar)
2,62
2,28 2,46
Rubber sohoeisel (‘p.
paar)
.0,74
0,50
0,77
Ander schoeisel (p.
paar)
1,-
‘
0,80
0,89
lDraadnagels en spijkers
140
130
140
Ciosetreservoirs
(p.
stuk)
2,60 2,45 2,53
Gebleekte katoenen mnanu-
factu ren
………….
2840 2080
2440
iluche, fluiveel en trijp
.
2670
2570
2600
Zakdoekea
………….
3210
2820
3100
Touw
………………
510
490
590
Hennegareus
……….
650
660
.
730
Gebroken en gemalen rijst
50
30
40
Gepelde
rijst
………..
100
80
100
Aal cii paling
(p.
kg netto)
0,67 0,61
0,63
Stikst.ofhoudende meststoffelL 46,54
48
3
17
67,24
Lucifers
……………
41,0
340
360
Chilisalpeter
………..
5,97 5,81
5,93
Natuurlijk staan daartegenover vele andere arti-
kelen, waarvoor althans absolute prijsstijging is uit-
gebleven. Evenwel mag toch, uit al de gegeven cij
–
fers, voor zover deze enig oordeel toelaten, worden
geconcludeerd, dat de contingentering in zover rem-
mend op de prijsval heeft gewerkt, dat deze is achter-
gebleven bij die voor de niet-gecontingenteerde arti-
kelen. Naar mate de berekening zuiverder wordt op-gezet (en dus de bovenvermelde storende elementen
geëlimineerd) zal zulks waarschijnlijk te sterker
blijken.
Ik hen het dan ook zeker niet eens met de con-
clusie, welke de nota op hlz. 20121 uit de geprodu-
ceerde cijfers trekt, dat de invloed van de contin-
gentering op het prijspeil gering is geweest. Het
moet natuurlijk worden erkend, dat de prijs van ver-
schillende gecontingenteerde artikelen mede en zelfs
in sterkere mate is beïnvloed door de Landbouwcri-
siswet (blz. 20), maar hetzelfde geldt zeker eveneens
voor talrijke niet-gecontingenteerde artikelen (gra-
nen, vruchten). Ik maak mij sterk, dat deze laatste
invloed nog wei zo krachtig is! Op grond van niet
erg sterk sprekende redeneringen betoogt de nota dan verder (blz. 21), dat in werkelijkheid de con-
tingentering het prijspeil ,,in nog (!) mindere mate
heeft beïnvloed dan uit bovenstaande cijfers zou
blijken.” Deze beschouwingen onttrekken zich uiter-aard aan elke contrôle.
De nota tracht dan op hlz. 23 een gelijk gericht
bewijs te leveren door middel van enkele cijfers over
de kosten van levensonderhoud. Ook deze bewijsvoe-
ring kan mij allerminst bekoren. Aan de hand van
berekeningen van Prof. Dr. J. Tinbergen betoogt de
25 November 1936
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
855
nota, dat ,,juist voor dat onderdeel van het budget,
hetwelk hier te lande geheel door de contingentee-
ring wordt bestreken, ni. kleeding, zich de prijs-
daling ten opzichte van de andere landen op bijzon-
der sterke wijze heeft doorgezet”. Het volgende
staatje licht clan deze stelling toe:
Kosten van levensonderhoud in
1935.
1929=100
(in lan.dsvaluta).
Totaal Kleding Huur
Nederland
………………
81,1
56,7
104
3
7
Engeland ……………….
87,2
85,5
103,3
Zwedn …………………
91.8
90,3
99,5
Verenigde Staten …………
81,1
82,0
72,3
Duitsland
………………
79,9
68,5
96,0
Frankrijk ……………….
86,9
81.5
120,2
Zwitserland
……………..
79,5
68,3
100,6
Primo visu is deze redenering treffend. Zij kan
echter slechts iets bewijzen, als zij stand houdt bij
nadere bestudering van het verband tussen deze cij
–
fers en de werking der contingentering. Nu beschik-
ken wij in ,,De Nederlandsche Conjunctuur” van
Mei 1936 over meer gegevens van Prof. Tinbergen
in zake dezelfde materie, welke ik hieronder even-
zeer laat volgen.
Groepsiiidexcijfers
vai.i
de kosten van levensonderhoud
in goud
(1929 = 100).
Voeding
Kleding
Huishuur
1933 1934 1935 1933 1934 1935 1933 1934 1935
Nederland
. . 74 76 73
57 57 57
105 105 105
Engeland
. . 53 49 49
57 53 51
70 63 62
Zweden
52 .47 48
57 52 51
65 58 56
Ver. Stat.en .
52 42
47
64
50 49
56 40 43
Duitsland
. . 73 76 77
62 65 68
96 96 96
Frankrijk . .
92 91
83
83 83 81
115 11.5 120
Zwitserland
75 74 73
71 69 68
103 102 101
Aangezien kleding in de jaren 1932 en 1933 is ge-
contingenteerd, bestrijken deze cijfers juist het tijd-
vak, dat ons interesseert. Het blijkt nu, dat de kle-
dingprjzen in 1933 in landsvaluta precies gelijke
tred hielden met die in Engeland en Zweden. Terwijl
in die landen de daling sindsdien verdere voortgang
maakte, bleek in Nederland de index voor kleding zo
,,star” als men zich slechts kan denken. Ook elders,
met name in Frankrijk en Zwitserland, was er in
datzelfde tijdvak nog wèl aanpassing. Dat het prijs-
verloop in Duitsland ongunstiger is dan hier kan toch waarlijk niet als bevredigend gelden.
Ik bedoel hier niet te betogen, dat de Nederlandse
index op dit punt een ander beeld had behoren te
tonen, daar ik dat niet vermag te beoordelen. Men
kan misschien zeer goed volhouden, dat de op dit stuk
verkregen aanpassing reeds voorlopig voldoende was
en dat wij in de tijd v66r de depreciatie niet zo snel
konden gaan als de landen van het sterlingblok. Het
zij desnoods zo, doch ik vind het jammer, dat een
aanpassing, welke was verkregen v66r de contingen-
tering en door haar is geremd, wordt gebruikt om
te bewijzen (?), ,,dat juist voor dat onderdeel van
het budget, hetwelk hier te lande geheel door de con-
tingenteering wordt bestreken, ni. kleeding, zich
de prijsdaling ten opzichte van de andere landen op
bijzonder sterke wijze heeft
door gezet”
(ik cursiveer).
Al deze overwegingen doen den belangstellenden
lezer wel met grote nieuwsgierigheid uitzien naar
nadere inlichting omtrent de berekening, waarop de
mening van den Minister berust, dat de kosten van
de contingentering voor de volksgerneenschap slechts
ongeveer
f
1.000.000 ‘s jaars bedragen.
Onder meer vragen wij ons in dit verband af, of
de Minister bij zijn becijferingen ook rekening heeft
gehouden met de verliezen, welke de handel door
de inperking van de invoer en eventueel van de daar-
mede samenlopende andere nadelige verschijnselen
heeft ‘moeten boeken. Dat zulke verliezen
zijn
gele-
den, blijkt uit de mededeling in de nota (blz. 24),
dat, hoewel met de belangen van de handel steeds
rekening werd gehouden, deze bron van volkswel-
vaart ,,niet steeds in elk opzicht kan worden ont-
zien.” Dankbaar wordt erkend, dat het gevaar van
,,verstarring” krachtdadig is bestreden met behulp
van ,,hijzondere toewijzingen”, dikwijls tot een aan-
zienlijk gedeelte van cle gehele invoer van een be-
paald artikel, bijvoorbeeld voor geve.rfde katoen zelfs
tot 75 pOt. (hlz. 26/7).
Deze
vrijgevigheid
met bijzondere toewijzingen is
intussen niet uitsluitend voortgesproten uit zorg
voor de handelshelange.n. De nota deelt mede, dat het
systeem feitelijk ook noodzakelijk is geworden, om-
(lat in de handelsovereenkomsten met andere landen
vrijwel zonder uitzondering de bepaling voorkomt,
dat de verdragsluitende partijen wederzijds aan de uitputting der hij verdrag toegestane contingenten
geen belemmeringen, ook niet van administratieve
aard, in cle weg zullen leggen (biz. 26).
1
–
liermede zijn wij dan aangeland hij de sterk in
het oog vallende tegenstrijdigheid, welke in de Ne-
derlandse contingenteringspolitiek aanwezig is. Met
cle ene hand wordt aan de vaderlandse nijverheid de
invoerbeperking gegeven, met de andere hand moet
deze voor een groter of kleiner gedeelte worden te-
ruggenomen in het belang van de handelspolitiek, bestaande uit bilateraal geven en nemen. Wil men
het deftiger: de politiek van wederkerigheid, welke
zich niet beperkte tot de industriële productie, doch
welhaast alle Nederlandse economische belangen bin-
nen haar werkingssfeer heeft getrokken, culmineerde
in de verdragspolitiek, zoals deze eind 1933 werd in-
geleid en die verankerd is in de gewijzigde Crisisin-
voerwet (hiz. 12). Bij dit nieuwe systeem – waarbij,
naar de nota opmerkt, elk gesloten verdrag uiteraard
als een geheel dient te worden gezien – s’as het on-
vermijdelijk, ,,dat bepaalde bedrijfstakken wel eens
ten bate van grootere belangen in liet gedrang moes-
ten komen” (blz. 13).
Het is duidelijk, dat hiermede de waarde van. de
contingentering voor de nijverheid is verminderd.
Een rustige ontwikkeling is haar onder dit stelsel
allerminst gewaarborgd. Nu moge kunstmatige rust
niet aanbevelenswaardig zijn voor het bedrijfsleven,
kunstmatige onrust is het nog minder. Het is dan
ook geen wonder, dat de primaire bedoeling van cie
wet, beperking van overmatige invoeren, één en an-
dermaal in het gedrang is gekomen. De nota moet
dit ten aanzien van verschillende artikelen, zoals
lederen drijfriemen (hlz. 73), electriciteitsgeleidin-
gen (hlz. 103), badkuipen (blz. 110), rijwielonder-
delen (hlz. 117), nadrukkelijk toegeven. Een verschijn-
sel als het Duitse Zusatzausfuhrverfahren, dat als
geknipt schijnt te zijn om door toepassing van de
Crisisinvoerwet te worden bestreden, blijft aan ver-
schillende takken van nijverheid – met name wordt
daarop gewezen
hij
het relaas over de damesconfec-
tie (hlz. 62) en over kunstzijden weefsels (hlz. 147) –
grote moeilijkheden bezorgen, omdat herhaalde be-
sprekingen met de Duitse regering niet tot een op-
lossing hebben geleid (blz. 60).
Natuurlijk kan niemand loochenen, dat de contin-
gentering voor cle industrie in verschillende opzich-
ten van g:root nut is geweest, doch blijkens het boven-
medegedeelde heeft dat nut in hoofdzaak gelegen
in de geboden gelegenheid om ouder het daardoor
geboden dak zo snel mogelijk en met zo weinig moge-
lijk kleerscheuren tot herwinning van de stabiliteit
te geraken, met andere woorden om een aanpassiugs-
proces door te maken, zonder, in afwachting van de
voltooiing daarvan, intussen door overniatige buiten-
landse concurrentie te worden weggevaagd. De aldus
geschapen toestand kan op zichzelf nooit doel zijn,
doch slechts uitgangspunt voor constructief werk.
Dat het rechtstreekse belang van andere takken
van volkshestaan evenmin is gediend met contingen-
tering op zichzelf, daarvan levert het voorafgaande
eveneens voldoende aanwijzing. Het is dan ook een
blijk van gezond inzicht, dat de Minister op hiz. 18
der nota schrijft: ,,Daarnaast valt te bedenken, dat
de maatregelen alle van tijdelijken aard zijn. . . .V66r
856
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25 November 1936
elke verlenging wordt nauwgezet onderzocht of cle
betreffende tak Van industrie den geboden steun
kan ontberen. Indien dit redelijkerwijs is aan te
nemen, dient opheffing zoo spoedig mogelijk plaats
te vinden….Reeds herhaalde malen zijn daarom
fabrikanten, die reeds sedert 1932 de vruchten van
de contingeuteering plukken en hij wie dit gevaar
natuurlijk het grootst is, nadrukkelijk op het tijde-
lijk karakter van den steun gewezen. In enkele ge-
vallen, waarin opheffing mogelijk werd geacht, is zij
uitgesteld ten einde belanghebbenden gelegenheid te
geven zich hierop voor te bereiden”. Sedert de nota verscheen, heeft deze uitspraak aan
betekenis gewonnen door de depreciatie van onze
munt. Het lijdt immers geen twijfel, dat de naaste
reden voor de invoering der Crisisinvoerwet heeft
gelegen in de val van het Pond Sterling
(bijl.
Twee-
de Kamer 1931/2, No. 184) en de nota zelf noemt op
verschillende plaatsen nadrukkelijk monetaire gron-
den voor invoering of handhaving van contingente-
ringen, zoals voor keramische producten (hlz. 37),
herenconfectie (hlz. 61: Scandinavië), overleder (hlz.
71), tricotgoederen (hlz. 134). Van verschillende zij-den is dan ook aandrang op de Regering uitgeoefend
om in aansluiting aan de recente monetaire gebeurte-
nissen een zo groot mogelijk aantal contingenteringen
op te heffen. Ik herinner in chronologische volgorde
aan het adres d.d. 6 October 1936 van de Kamer van
Koophandel en Fabrieken voor Rotterdam, aan de
redevoeringen van de heren Schilthuis, van der
Waerden en Bierema in de vergadering der Tweede
Kamer op 21 October 1936 (Hand. 1936/7, hlz. 95
e.v.), het op 27 October 1936 gedateerde voorlopig
verslag der Tweede Kamer over een groot aantal
wetsontwerpen inzake contingentering (Bij..1936/7,
Nos. 87 e.a.) en het op 30 October 1936 uitgebrach-
te voorlopig verslag over de ontwerp-begroting van
Handel, Nijverheid en Scheepvaart voor 1937 (Bijl.
1936/7, No. 2, ad Hoofdstuk X, No. 7, blz. 2).
Inderdaad is na de ,,rnuntcorrectie” overgegaan
tot de intrekking van een aantal contingenteringen,
namelijk van dekens (wollen en haifwollen), zool-
leder, meubelen van hout, bladzink, rubber boven-
kleding en cocosstukgoederen.
1)
Even zeker is met
deze gevallen hij lange niet voldaan aan de wensen
van hen, die hopen, dat het roer thans met kracht
zal worden gewend.
Na het voorgaande kan het niet verbazen, dat de
redenen, welke tegen zulk een nieuw’e koers worden
aangevoerd, vooral liggen buiten het rechtstreekse
belang van vering ,,in de tegenwoordige buitenge-
wone en abnormale omstandigheden” van ,,overma-
tigen invoer van goederen uit het buitenland” (ver-
gelijk de considerans der wet in S. 535 van 1931).
In de eerste plaats herinner ik in dit verband er-
aan, dat contingentering wel wordt geacht te zijn
,,een hij uitstek geschikt middel om ordening te
brengen in de Nederlandsche industrie zelf”, zoals
Dr. Kortenhorst het op 21 October jl. in de Tweede
Kamer nitdrukte (f[anclelingen 1936/7, hlz. 96/7).
Inderdaad heeft de Crisisinvoerwet één en ander-maal geholpen tot een ordening van het Nederland-
se bedrijfsleven. Ik meen althans daaronder te mo-
gen verstaan het verkrijgen of bevorderen van een
rustige marktoutwikkeling, gelijk de nota constateert
ten aanzien van cement (blz. 48) en stikstofhouden-
de meststoffen (hlz. 189). Ook wijs ik in dit ver-
band erop, dat men
. .ige contingentering heeft ge-
17
strekt tot behoud of nieuwe vorming van kartels en
soo:rtgelijke ondernemersovereenkomsten. Daarvoor
zij verwezen naar het in de nota medegedeelde over
sanitaire artikelen (hlz. 40), exportbierflessen (blz.
43), cement (hlz. 16), petten (hlz. 68), steenkool (hiz.
91), hiadzink (blz. 96), draadproducten (blz. 100),
gloeilampen (hlz. 105), wollen stoffen (blz. 125),
1)
De regeringspersdienst heeft bovendien de intrekking
van de contingentering van gresbuizen aangekondigd.
garens (blz. 130), de linnenweverijen (hlz. 130), stik-
stofhoudende nieststoffen (biz. 186/7).
Een geheel stuk verder gaat men reeds, wanneer
men zich beweegt in een gedachtengang als van oud-
Minister Verschuur, althans volgens het verkorte
uittrelcsel, dat de Minister van Waterstaat op 23 Oc-
tober 1936 aan de Tweede Kamer heeft doen toeko-
men (No. 6 van de stukken van het betrokken hoofd-
stuk der begroting) van diens op 17 September 1935
gedateerde rapport in zake de toestand in de Ne-
derlandse mijnbouw, waarin wij op hlz. 5 lezen, dat
de Overheid met behulp der contingentering alle
importeurs moet dwingen tbt de kolenconventie, in
haar geheel of in haar hoofdzaken, toe te treden.
,,Zij
Ican dit doen”, lezen wij daar, ,,door aan het ver-
leenen van bijzondere toewijzingen voorwaarden te
verbinden. Dit is geen détournement de pouvoir,
daar de contingenteering ten doel heeft de producen-
ten te beschermen. Een ongebreidelde concurrentie
kan echter het effect van dezen maatregel teniet doen
of althans beduidend verminderen.”
Het allerverst gaat ongetwijfeld Dr. Kortenhorst
in zijn bovenaangehaalde algemene aansporing om
contingentering tout court als ,,middel van orde-
ning” te beschouwen. Het spijt mij, doch ik zou daar-
in, gezien de considerans der wet, niet anders kun-
nen zien dan détournement de pouvoir. Zeer logisch
verklaart de nota op blz. 16 (herhaald op blz. 29)
tegenover denkbeelden van deze aard, dat het streven
van den Minister erop gericht is gebleven de Crisis-
invoerwet zo weinig mogelijk dienstbaar te maken
aan het streven tot ordening. Minister Gelissen heeft het op 21 October ji. zo eenvoudig waar in de Twee-
de Kamer gezegd: ,,de vet is daar intusschen ook
niet voor” (Handelingen hlz. 97).
Al wie met den Minister voor ,,goede ordening”
is (hand. hlz. 98) – en wie zou dat niet zijn? –
moet zich erover verheugen, dat deze niet wordt ge-
bouwd op een fundament, hetwelk daarop niet is be-
rekend. Het is misschien niet uitgesloten, dat voor
,,goede ordening” bepaalde op contingentering neer-
komende regelingen nodig zullen zijn,
doch dn toch
zeker niet op de basis van de Crisisinvoerwet,
die
slechts toepassing
uit
een ander punt van uitgang
toelaat. De nota stelt op blz. 13 zo terecht vast, dat
in eerste, instantie het criterium van overmatige in-
voer het enige richtsnoer van de Crisisinvoerwet
blijft. Ir. Plate, die zich in ,,De Economist” van
Januari en Februari 1936 (,,Onze Handelspolitiek”,
hlz. 36 e.v.) waarlijk niet bevreesd toont voor de
,,tooverformule” of het ,,schrilcbeeld” van ordening,
zoekt de oplossing bijvoorbeeld in de richting van een
concessiestelsel voor binnenlandse bedrijven, die in
een vergevorderd stadium van technische en organi-
satorische ontwikkeling verkeren. Juist een voorstan-
der moet zich verzetten tegen het uitstrekken der
ordening op het Procrusteshed ener daarvoor niet in
het leven geroepen wet.
Toch ziet ook Minister Gelissen blijkens zijn rede
van 21 October ,,geen enkele reden….om contin-
genteeringen op te heffen”. Immers zegt hij: ,,Wij
zullen deze als onderhandelingsohject ook thans meer
dan ooit noodig hebben” (lland. blz. 97). Minister
Coljn heeft op 13 November in dezelfde geest ge-
sproken (Hand. blz. 353).
Hiermede komen wij dan tenslotte weder op het
cardinale feit terecht, dat de Crisisinvoerwet het
pleehtanke:r van de Nederlandse handelspolitiek is
geworden. Na al hetgeen hierboven aan de nota en
andere officiële stukken is ontleend, moet de uitspraak
van Minister Gelissen te meer onverenigbaar wor-
den geacht met het industriële belang
in engere zin,
als men daarnaast in de Handelingen der Tweede
Kamer van 21 October ji. op hlz. 98 de volgende
woorden van denzeifden bewindsman leest:
,,Waar onze industrie steeds meer kapitaal-inten-
sief w’or.dt en cle productie van onze nijrverheid steeds
25 November
1936
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
857
meer beheerscltt wordt door de vaste lasten, is het
voor de nijverheid van groot helang, dat die lasten,
die per Productie-eeliheid drukken, sooveel mogelijk
constant zijn; hierdoor is het mogelijk goed tecal-
culeern. Dit oiseht bestendigheid in de productie
en zoo groot mogelijke belasting der fabriek.”
Deze eis is geheel onverenigbaar met de caleidos-
copische gevolgen der do-ut-des politiek, ,,de elemen-
taire marchandage-methode, welke wij met andere
landen in praktijk brengen, maar waarmede wij aar-
dig op weg zijn onze economische structuur te ver-
draaien” en welke in de practijk voert ,,tot verdere
inkrimping van in- en uitvoer heide”, gelijk Ir. Plate
tap. schreef.
Zo draait cle gehele kwestie hierop neer, dat cle
Regering in overleg met de Staten-Generaal moet be-
slissen, of het algemeen belang bij deze toepassing
van de Crisisinvoerwet, waardoor, naast vele andere, ook bijzondere belangen van de industrie worden ge-
schaad, groter is dan die benadeelde belangen. Mi-
nister Gelissen leent daarbij volgens zijn meer aan-
gehaalde Kamerrede niet het oor aan ,,alle interna-
tionaal geroep, dat meestal maar schijn is.” Dr. Kor-
tenhorst zeide het toen gemeenzamer: ,,niet haantje
de voorste. . . . zijn om met deze economische orit-
wapening te begn.nen.” Deze analytische bespreking van een regeringspu-
blicatie is niet de plaats om het pro en contra van
dit standpunt af te wegen. Het is intussen ongetwij-
feld een gerechtvaardigde vraag, of met wat minder
scepticisme niet een vruchtbaarder gebruik kon wor-
den gemaakt van het psychologische moment, als
hoedanig wij het huidig tijdsgewricht toch zeker mo-
gen beschouwen. En tegenover ‘s Ministers dithyram-
ben op de tegenwoordige handelspolitiek moge be-
scheidenlijk een nog niet z6 oude uitspraak van een Regering, die bijna identiek was aan de tegenwoor-
dige, in herinnering worden gebracht:
De Regeering, dank zij de medewerking der Ka-iner toegerust met bevoegdheden, die zij in gewone
tijden ontbeert, heeft naar vermogen gedaan wat te
doen was om onzen uitvoer in stand te houden en
daardoor ook de mogelijkheden van invoer te be-
houden ten bate van handel en verkeeT. De uit-
komsten
van dio pogingen zijn niet meegevallen.
Als
men tracht dcii invoer tegen te- gaa.n van wat
ook in het eigen land industriëe] wordt voont.ge-
bracht, wordt – tenzij men grondstoffen uit het
bepaalde land betrekken kan – onmiddellijk een
Offer van onzen zichtbaren of onzichtbaren uitvoer
geëisnht. Tracht men vergi’ooting van den uitvoer
te verkrijgeii dan volgt onmiddellijk een rtegeneisch
om ,neer invoer toe te laten.”
Aldus verklaarde de Nederlandse Regering op 25 Juni 1935 in de Memorie van Antwoord in zake het
bekende bezuinigingsontwerp
(Bijlagen Tweede Kamer
1934/5, 362, No. 6, hlz. 3).
Mr.
W. F.
LiCHTEN AUER
AMERIKAANSCHE MAATREGELEN TEGEN
KAPITAALINVOER.
Aan de vruchten leert men deii boom kennen.
De verklaringen, welke President Roosevelt in een
persconferentie op 13 November ji. heeft afgelegd,
in zake regeling van huitenlandsche fondsen-aankoo-
pen in Amerika, heeft een nieuw element van onze-kerheid voör den internationalen effectenhandel ge-bracht en het was op zichzelf geen wonder, dat ver-
schillende Europeesche beurzen, w’aarvoor de handel
in Amerikaansche fondsen van groote heteekenis is, op de desbetreffende berichten in de Ochtendbladen
van Zaterdag 14 November ongunstig reageerden.
Zooals het in Amerika in de laatste jaren wel meer
gegaan is, ging het ook nu: eenige dagen later, op
17 November, kwam de Minister van Financiën Mor-
genthau na een conferentie met den President aan
de pers vertellen, dat, indien slechts de bevoegdheid
van den President tot het verder verlagen van de
goudwaarde van den Dolla:r met 10 pOt. en de mach-
tigingen van het Egalisatiefonds door het Congres
in Januari 1937 verlengd zouden worden, de Regee-
ring over voldoende middelen beschikte om de ge-
varen aan een te grooten toevloed van kapitaal ver-
bonden te keeren, zoodat hij speciale maatregelen
niet noodig achtte.
,,Hot-money” bedreigt volgens de hieraan ten
grondliggepde overwegingen de stabiliteit van de
wisselkoersen. De omvangrijke kapitalen, die door
,,kapitaalvluchtelingen” met het oog op grootere vei-
ligheid naar de Vereenigde Staten gedirigeerd wor-
den, leveren een gevaar op in zooverre zij plotseling,
veelal door psychologische oorzaken aangedreven,
weer uit de ‘Vereenigde Staten naar elders zouden
willen vlieden, waardoor een sterke druk op den
Dollarkoers zou worden uitgeoefend. In de opvatting
van Morgen.thau nu zijn de middelen ter beschik-
king van het egalisatiefonds ruim genoeg om dezen
druk te weerstaan, terwijl men overigens door het verder devalueeren van den Dollar het verstoorde
evenwicht zou kunnen herstellen.
Men krijgt den indruk, dat de verklaringen van
Roosevelt en van Morgenthau niet hij elkaar aanslui-
ten. De Minister van Financiën had naar het schijnt
het oog op de
niet
belegde gelden, die naar Amerika
waren gestroomd, terwijl de President veeleer bedoel-
de de kapitalen, die op de effectenmarkt belegd wor-
den. De toestrooming naar Amerika heeft inderdaad
in de laatste maanden op groote schaal plaats gevon-
den in den vorm van het aankoopen van aandeelen
en men mag uit monetaire overwegingen zulk een
wijze van kapitaalverplaatsing niet op een lijn stel-
len met die, welke in ,,geldvorm” plaats vindt.
De dreiging met een verdere devaluatie van den
Dollar, welke Morgenthau als een afweermiddel be-
zigt,, en terecht voor zooverre het het aanhouden van
Dollarsaldi betreft, kan in de huidige omstandighe-
den niet meer eenzijdig geacht worden kapitaalheleg-
ging in aandeelen af te schrikken, immers men heeft
de ervaring opgedaan, dat in vele gevallen de aan-
deelenkoersen meer dan omgekeerd evenredig aan de
daling van de geldwaarde zijn gestegen. Het zou dan
ook in bepaalde omstandigheden voor den interna-
tionalen belegger, of ,,kapitaalvluchteling”, juist wel
een attractie kunnen zijn te weten, dat men in Ame-
rika mogelijkerwijs verder gaat devalueeren. In dit
licht bezien, getuigen de uitingen van Roosevelt van
een dieper inzicht in de eischen, welke de moderne
,,devaluatie-economie” stelt, dan die van zijn Minis-
ter van Financiën. ,,iot-money” in aandeelen-ge-
daante laat zich door devaluatie niet bang maken,
integendeel, en er is in beginsel plaats voor, of wel-
licht zelfs behoefte aan, rechtstreeks ingrijpen in den
internationalen kapitaalstroom als de practijk van
het gemanipuleerde geld (managed currency) in een
verder stadium van ontwilckeling komt. Roosevelt
ziet blijkbaar verder dan de monetaire neus van Mor-
genthau lang is. Incidenteel dient hier opgemerkt
te worden, dat de ,,geruststelling”, welke de effec-tenhandel putte uit de verklaring van Morgenthau,
niet in alle opzichten goed gefundeerd was.
Men moet de uitlatingen van Roosevelt niet een-
zijdig vanuit Acnerikaansch gezichtspunt bezien. In
Engeland heeft men hij herhaling naar voren ge-
bracht, dat de groote omvang van de Engelsche be-
leggingen in Amerika met de daarmee gepaard gaan-
de vraag naar Dollars een gevaar opleveren voor de
stabiliteit van het Pond en het kan hierbij in het
midden gelaten worden, of een eventueele daling van
het Pond, welke eruit zou kunnen voortvloeien, van
Engelsche zijde gaarne gezien wordt. Het schijnt ech-
ter wel zeker te zijn, dat de Regeering der Vereenigde
Staten zoodanige daling van het Pond, een stijging
van den Dollar dus, niet wenscht en men zal wel
niet mistasten door aan te nemen, dat het monetaire
gevaar, waartegen men de maatregelen bedoelt, niet
858
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25 November 1936
zoozeer gzien wordt in een mogelijke daling van den
Dollar, als het kapitaal weer eens teruggetrokken
zou worden uit Amerika, dan wel in een stijging van
den Dollarkoers bij het toevloeien ervan. Het voort-
duren van den. kapitaalstroom van Engeland naar
Amerika zou aanleiding kunnen worden voor Enge-
land om het monetaire accoord van eind September
te verbreken en een, uit overwegingen van ,,Kon-
juukturankurbelung” en internationale valutacon-
currentie heimelijk wellicht gewenschte, vrdere da-
ling van het Pond door te zetten. ilet openlijk be-
spreken van plannen tot het tegengaan van buiten-
landsche investeeringen dient dan ook bezien te wor-
den als fase in den valuta-depreciatie weciloop en
heeft de strekking om Engeland bij voorbaat een ,,uatuurlijk” argument voor vermindering van de
waarde van het Pond uit de handen te slaan.
Dat afweermaatregelen tegen het toestroomen van
buitenlandsch kapitaal mogelijk zijn, behoeft niet be-
twijfeld te worden. De techniek van overheidsinmeri-
ging is in de crisisjaren snel vooruit gegaan en men
mag na de ervaringen met de Duitsche buitenland-sche betalingsregelingen veilig aannemen, dat ook
Amerika in staat zal zijn om desgewenscht de vreem-
cle kapitalisten op effectieve wijze af te schrikken.
1-looge belastingen op kapitaalwinsten buiten en be-
halve de normale belastingen op de inkomsten, zullen
reeds het noodige ,,doen” en de veronderstelling,
welke hier en daar geopperd wordt, dat al dergelijke
maatregelen te ontgaan zouden zijn via binnenland-
sche tusschenpersonen, miskent de effectiviteit van
de locale fiscale contrôlemaatregelen en de boetebe-
palingen. Zeker kapitaal-vluchtelingen zullen niet
den vereischten moed hebben om zich aan dergelijke
gevaren bloot te stellen.
In Walistreet heeft men de voorshands nog slechts
overwogen maatregelen vooral beoordeeld in het
kader van de binnenlandsche conjunctuurpolitiek en
met name als een onderdeel van de politiek, welke
erop gericht is het ontstaan van een nieuwe ,,boom” aan de effectenbeurs tegen te gaan. Deze kant zit er
ongetwijfeld ook aan: in de laatste jaren heeft het
buitenlandsche kapitaal een rol van beteekenis ge-
speeld op de effectenbeurs en het waren vaak de
buitenlandsche transacties, welke de richting van de
beurs bepaalden. . Min of meer in tegenstelling tot de verhoudingen vroeger, was de stemming aan de
Europeesche beurzen dikwijls van invloed op Wall-
street en werd daar de tendens, die zich in Europa
geopenbaard had, overgenomen in plaats van omge-
keerd. Het is dan ook geenszins uitgesloten, dat een
werkelijk doorgezette politiek van afweer van het bu:i-
tenlandsche kapitaal het tempo van de New-Yorksche beurs zal beïnvloeden, maar men overschat den Euro-
peeschen invloed, indien men meent, dat een zich
ontwikkelende Amen kaansche ,,boom” daardoor voor-
komen zal kunnen worden. De monetaire en algemeen
economische politiek is er tot dusverre op gericht
geweest op kunstmatige wijze een opleving teweeg
te brengen; de koersstijgingen aan de effectenbeurzen
zijn daarvan de weerspiegeling en nu komt men voor
de moeilijkheid de economische opleving verder te
bevorderen en tevens de gevolgen ervan ten aanzien
van de effectenbeurzen te voorkomen. De actieve con-
junctuurpolitiek, die in tijden van depressie op infla-
tionistische leest is geschoeid, heeft redeljkerwijze
tot taak om in tijden van hausse op deflationistische wijze te sterke expansie tegen te gaan: het inperken
of afsnijden van buitenlandschen kapitaaltoevoer heeft
ongetwijfeld deze strekking, echter uitsluitend wat
betreft den effecteuhandel. Het ziet er thans wel
naar uit, dat men ook, wat de zuiver binnenlandsche
maatregelen betreft, het aandurft om aan de snelle
opleving van den effectenhandel remmen aan te leg-
gen, maar het blijft de vraag of men ook daartoe in.
staat en bereid zal zijn, wanneer het gaat om het
eigenlijke bedrijfsleven. Tenslotte is de effectenhan-
del, wat de conj unctuurontw.ikkeling betreft, slechts
een afspiegeling van het bedrijfsleven in
zijn
geheel
en door het tegengaan van uitwassen, zoo daarvan
thans reeds sprake is, in den effectenhandel bestrijdt
men slechts het verschijnsel. Terwijl men met alle
mogelijke middelen de warmte opvoert, tracht men
cle beursthermometer op ,,normaal” te houden.
Zoowei de nationale als de internationale zijde van de kwestie zijn tenslotte voortvloeisel van de ecoi:io-
mische politiek, welke men in den laatsten tijd, niet
alleen in Amerika, heeft gevoerd. De moeilijkheden,
welke die politiek oplevert, zijn niet gering en zulks
blijkt uiteraard eerst, als zij zich heeft kunnen ont-
wikkelen en het wezen van die politiek meer tot ont-
plooiing is kunnen komen.
Zon is dan thans het rijkste land ter wereld met
het oog op het ,,verdedigen” van zijn monetaire struc-
tuur betrekkelijkerwijs genoodzaakt buitenlandschen
kapitaaltoevoer tegen te gaan; het land, dat zich in
den laatsten tijd min of meer heeft opgeworpen als
kampioen voor het herstellen van vrij internationaal
handelsverkeer wordt de eerste om vrijwillig
invoer-
belemmeringen te gaan ontwerpen op een terrein, dat
tot dusverre nog geheel vrij was.
Eerst aan de vruchten leert men den boom ken-
nen: de thans door Amerika beraamde plannen bren-
gen alvast iets aan het licht van de wel zeer merk-
waardige consequenties, waartoe de nieuwe econo-
mische politiek, die in wezen een op devaluatie
ingestelde monetaire politiek is, kan leiden.
W. WILLEMS.
DE RIJKSMIDDELEN OVER OCTOBER 1936.
Met meer dan gwone belangstelling is ditmaal
naar het Middelenoverzicht uitgezien, omdat de staat
over October jl. de eerste is, waarop de jongste maat-regelen van de Regeening op monetair gebied invloed
hebben uitgeoefend. De eerste indruk is buitengewoon
gunstig. Immers, de niet-directe belastingen hebben
f
35.307.400 opgeleverd tegen
f
31.404.300 in Octo
ber 1935 en vertoonen derhalve een vooruitgang van
f
3.903.100. Voorts dient te worden vermeld, dat de
maandramiug met
f
4.347.000 werd overschreden. Bij
nadere beschouwing blijkt evenwel, dat dit gunstig
resultaat slechts gedeeltelijk in verband staat met de
depreciatie van den Gulden. Immers in de stijging.
is voor een bedrag van
f
2.215.400 bijgedragen door
de successierechten en deze toeneming heeft uiter-
aard met een waardevermindering van onze munt-
eenheid niets uitstaande. Toch is de invloed van het
uitvoerverbod van goud wel degelijk merkbaar. Voor-
eerst moet gewezen worden op de belangrijke stijging
der zegelrechten (met
f
1.501.800). En ook w’ordt de
aandacht getrokken door de hooge opbrengst der
invoerrechten
(f
8.316.700), al valt dit ook niet zoo op, omdat deze heffing door bijzondere omstandig-
heden in October 1935 een nog hooger bedrag in de
Schatkist bracht. Volledigheidshalve moge hier wor-
den vastgesteld, dat ook de dividend- en tantièmebe-
lasting, het statistiekrecht, de geslachtaccijns, de wijn-
accijns, de gedistilleerdaccijus, de suikeraccijns, de
tabaksaccijns, de belasting op gouden en zilvêren
wer-
ken eii de .registratierechten meer hebben opgebracht
dan in dezelfde maand van het vorige jaar.
Door de hoogere ontvangsten der afgeloopen maand
vertoont het Overzicht over de reeds verstreken maan-
den van het jaar ook een iets beter aspect dan op
ultiino September ji. De totale opbrengst over de
eerste tien maanden bedraagt
f
302.826.000 tegen
.f
305.024.800 in dezelfde periode van 1935 en bij ecu
evenredige raming van
f
309.604.000. Zeven middelen
(de dividend- en tantièmehelasting, het statistiek-
recht, de geslachtaccijns, de omzetbelasting, de cou-
ponbelasting, de zegelrechten en de successierechten)
brachten méér op dan in 1935 tot een totaal bedrag
van
f
7.156.400; de overige middelen verschaften te-
zamen
f
9.355.200 minder dan in de eerste tien maan-
25 November 1936
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
859
den van het vorige jaar. De raming werd bij negen
middelen overtroffen (de dividend- en tantièmehelas-
tung, cle invoerrechten, het statistiekrecht, den ge-
slachtaccijns, den bieraccijns, de belasting op gouden
en zilveren werken, de omzetbelasting, de cou.ponbe-
lasting en de loodsgelden).
lloewrel de dividend- en tantièmebelasting in de
maanden Augustus en September ji. zeer ruim heeft
gevloeid, gaf de afgeloopen maand ook nog een voor
cle maand October niet onaanzienlijke opbrengst
(f 813.600), waardoor de opbrengst van de gelijkna-
mige maand van 1935 met
f
253.000 werd overschre-
den. Hierdoor is in de reeds verstreken maanden
reeds f 2.584.900 meer ontvangen dan in hetzelfde tijdvak van het vorige jaar. Natuurlijk moet hierbij
worden gerekend met de opcenten, bedoeld in de
wet van 20 December 1935 (Staatsblad No. 725).
Ook• afgezien daarvan is de loop van dit middel
echter niet ongunstig, al is het ook niet zeker, of het
in totaal voor 1936 geraamde bedrag van
f
13.800.000
zal worden gehaald.
De invoerrechten daalden met f 1.194.600. De in-
komsten van October 1935 waren echter, in verband
met de gespannen internationale verhoudingen, ab-
normaal hoog. Op zichzelf beschouwd was de
ontvangst der afgeloopen maand zeer belangrijk
(f
8.316.700 bij een maandraming van
f
7.000.000).
Ook het statistiekrecht gaf een ruime ontvangst
(f
180.100 bij een ralning van
f
133.300).
Bij
deze
middelengroep is het loslaten van den gouden stan-
daard uiteraard het eerst merkbaar.
De
accijnzen
gaven weer een onderling verschil-
lend beeld te zien. De zoutaccijns liep terug met
f
13.500 en bleef f 72.800 beneden de maandraming.
Daarentegen vertoonde de geslachtaccijns een accres
van
f
27.000 door de hoogere rundveeprijzen. Dit
middel heeft in de eerste tien maanden reeds
f
587.500 meer opgeleverd dan in 1935. De wijn-
accijns verschafte ditmaal niet meer dan f35.600;
doordien de maand October 1935 evenwel een nega-
tieve ontvangst van f 201.100 te boeken gaf wegens
teruggaven in verband met de verlaging der opcen-
ten, is de afgeloopen maand
f
236.700 in het voor-
deel. De gedistilleerdaccijns steeg met
f
278.300; bo-
vendien kwam de ontvangst
f
421.900 uit boven de
maandraming. MTellicht is hier eenige wisselwerking
met de beide voorafgaande maanden, toen de ge-
distilleerdaccijns vrij slecht was. Met den bieraccijus
gaat het minder goed; er werd ditmaal
f
107.700
minder geïnd dan in October 1935, al moet er aan
den anderen kant op worden gewezen, dat de maand-
raining met
f
34.600 werd overtroffen. Het verbruik
neemt nog geregeld af. De suikeraccijns geeft in de
laatste maanden ruime ontvangsten; ditmaal be-
draagt het accres
f
514.800, terwijl
f
351.300 boven
de maandraming binnenkwam. Gerekend over tien
maanden, bedraagt de vermindering bij het vorige
jaar thans nog maar
f
312.600. Aan tabaksaccijns
werd
f
599.600 méér ontvangen dan in October 1935
en
f
358.900 boven de maandraming. Door dit gun-
stige resultaat is de achteruitgang over de reeds
verstreken maanden verminderd tot
f
284.000.
De belasting op gouden en zilveren werken gaf
f
11.500 méér; een opbrengst van
f
59.600 (bijna
f
20.000 boven de raming) werd in jaren niet ver-
kregen. De omzetbelasting maakte een minder goed
figuur; hier was een decres van
f
224.400 te con-
stateeren. Van een invloed van de waardedaling van
den gulden valt hier nog niets te bespeuren. Wellicht
is er eenige wisselwerking met de beide voorafgaande
maanden, welke bijzonder gunstig waren. Ook de
couponbelasting kon cle opbrengst van October 1935
niet halen (ditmaal werd
f
31.700 minder ontvan-
gen). Dit middel heeft intusschen in de vooraf-
gaande maanden zulke ruime baten opgeleverd, dat 1936, gerekend over tien maanden, een bedrag van
f
422.100 in het voordeel is.
De z.g. conjunctuurheffingen maken een goed
figuur. De zegelrechten verschaften
f
1.501.800 meer,
waarvan niet minder dan
,f
1.099.300 (bij een
Op-
brengst van
f
1.329.300) te danken was aan een ruimer vloeien van de beursbelasting. De maand-
raming werd bij de zegelrechten overtroffen met
f 1.126.900. Uit deze cijfers
blijkt
cle verbetering van
de kap itaalinarkt, en de meerdere
bedrijvigheid
ter
beurze na de monetaire maatregelen van de Regee-
ri ng. Ook cle registratierechten konden weer iets
verbeteren; de toeneming bedroeg
f
49.600, al moet
hierbij worden opgemerkt, dat de maandraming niet bereikt werd (tekort
f
329.300). Met dit al is er in
den handel in vast goed en op de hypotheekmarkt iets
meer leven gekomen.
De successierechten demonstreerden opnieuw hun
groote wisselvailigheid en gaven een ontvangst van
niet minder dan
f
5.171.600, d.i. f 2.215.400 meer
dan in October 1.935 en
f
1.771.600 boven de maand-
opbrengst. Een dergelijke ontvangst werd sedert
December 1929 niet verkregen. Ongetwijfeld zijn bij
dit middel van invloed de 20 opcenten, welke voor
1936 zijn toegestaan en die eerst nu, na 9 maanden,
hun werking doen gevoelen. Door dezen plotselingen
sprong werd de in de voorafgaande maanden ontstane
achterstand omgezet in een voordeelig saldo; de op-
brengst over de eerste 10 maanden bedraagt nl.
f
1.142.000 meer dan die van dezelfde periode van
1935. De loodsgelden gaven
f
232.100 minder door
de sterke tar:iefverlaging. Er kwam tot dusver echter
f
91.000 meer binnen dan waarop was gerekend. Wat de Directe Belastingen van Af deeling la aan-
gaat, verschilt de stand per ultimo October j.l. niet
zooveel van dien per 30 September. Nog steeds be-
wegen zich
vrijwel
alle heffingen op een hooger
niveau dan verleden jaar. Een uitzondering maakt
alleen de belasting van de doode hand, die thans te
boek staat voor
f
1.481.100 (het vorige jaar op
31 October voor f 1.487.300). Aan grondbelasting is voor een bedrag van
f
10.224.900 voör het Rijk op
kohier gebracht, hetgeen een vooruitgang van
f
201.200 beteekent bij den stand van den overeen-
komstigen dienst op 31 October 1935 en als een nor-
maal accres is te beschouwen. Bij de inkomstenbelas-
ting bedraagt de
stijging
door de verhooging der
opcenten f 3.851.900, bij de vermogensbelasting
f
818.400 en bij de Verdedigingsbelasting T
f
78.500.
AANTEEKENINGEN.
Het Sonderkonto afgewikkeld.
In de afgeloopen week is de laatste rest van liet
Sonderkonto tot uitbetaling gekomen. Daarmee is
dus de achterstand aan normale handelsvorderingen
op Duitschland, dateerend uit de periode v66r de in-
voering van de clearing, geheel ingehaald. Thans res-
teert alleen nog een saldo van enkele millioenen Mark
op het Treuhiinderkonto, dat begin 1935 werd ge-
schapen voor cle afwikkeling van vorderingen, die
niet voldaan hadden aan de eischen voor storting op Sonderkonto, bijv. ,die, welke stamden uit doorvoer
van overzeesche goederen in de periode na Juni 1934
toen het Sonderkonto voor die posten werd gesloten.
Binnen enkele . weken kan ook dit saldo zijn geli-
quideerd.
Met liet Sonclerkonto is in elk geval de vereffe-
ning van het normale hanclelsverkeer met Duitsc]i-
land geheel teruggebracht binnen het kader van de
sedert September 1934 loopende clearingovereenkomst.
:0e liquidatie van den achterstand is niet geheel ge-
scliied uit overschotten in de clearing. In die clearing
is een tekort ontstaan, dat dus in de plaats is ge-
treden van het deficitaire saldo van het Sonderkonto,
en door de afwikkeling daarvan is in het leven ge-roepen. Dit is geheel in overeenstemming met den
aanvaniceljkea opzet, die hierop neerkwam, dat men
de afwikkeling van den achterstand uit de v&lr-clea-
860
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25 November 1936
ring-periode wilde dekken uit nieuwe importen over
een periode, die langer was dan die, waarover de
uitbetaling van het Sonderkonto zich uitstrekte. Vol-
gens den huidigen stand is ruim 55 pCt. van de Son-
derkonto-liquidatie geschied uit het tekort op de
clearing. In totaal werd rond
f
65 millioen vereffend,
terwijl het clearing-deficit thans rond
f
37 millioen
beloopt. Bijzondere vermelding verdient het feit, dat
de verhouding tusschen afwikkeling van achterstal-
lige vorderingen en oploopend tekort op de clearing
voortdurend gunstiger is geworden. Terwijl in de
ruim drie maanden van 1934, dat de clearing bestond,
het deficit
f
5 millioen grooter was dan hetgeen op
den achterstand werd ingeloopen, was in 1935 de
stijging van het clearingtekort al bijna
f
10 millioen
kleiner dan de terughetalingen op den ouden achter-
stand. In dit jaar is de situatie nog veel gunstiger
geweest; vrijwel het heele bedrag der liquidatie kwam
vrij uit de clearing, waarvan het tekort slechts met
ruim
f 2
millioen is opgeloopen. In den tijd, die
sedert de depreciatie van den Gulden is verstreken,
is de situatie zeer gunstig geweest, het clearingdefi-
cit daalde met rond
f
3 millioen en eenige millioenen
werden bovendien op den achterstand ingeloopen. Wanneer straks ook het Treuhitnderkonto afgewik-
keld zal zijn, zullen dus de 14 pOt., die thans uit de
clearing worden opzij gezet voor de liquidatie van den
achterstand, vrijvallen voor andere bestemmingen.
Zooals gezegd, was dit jaar de situatie zoo, dat ver-
keljk deze 14 pOt. beschikbaar kwamen, zonder dat
het deficit van de clearing steeg. Men kan dus inder-
daad naar een andere bestemming zoeken. Op het
oogertblik lijkt het meest waarschijnlijk, dat men het
vrijvallend bedrag deels zal aanwenden om het tekort
in de clearing langzaam te laten inloopen, terwijl
een ander deel zal kunnen dienen om den export naar
Duitschland wat meer bewegingsvrijheid te geven,
om de hetalingscontingenten te verhoogen dus. Het
laten inloopen van het clearingtekort ligt in de lijn
van den boven geciteerden aanvankeljken opzet: de
afwikkeling van den achterstand te verdeelen over een
langeren tijd dan waarover de uitbetaling werd ge-
daan. Men moet nu dus doorgaan voor dat doel een deel der inkomsten opzij te zetten. Het is natuurlijk
niet noodig op den duur het heele tekort te doen ver-
dwijnen. De relatieve verhouding in de lengte der
leverancierscredietverstrekking aan Nederlandsche en
Duitsche importeurs is dusdanig, dat
bij
een gefor-
ceerde definitieve afwikkeling van de cleariug aan
Nederlandsche zijde aanmerkelijk meer stortiugen te
wachten zijn dan aan Duitsche zijde. Zoodat een com-
binatie van élearing en schuldenbalan.s voor ons veel
gunstiger is dan de clearirig alleen. Maar een gelei-
delijke reductie van den achterstand tot een
f 20
mii-
lioen lijkt toch wel veilig. Wanneer men daartoe een
deel van de vrjvallende 14 pOt. benut, kan het restant dienstbaar gemaakt worden. aan grooteren export. Of dit werkelijk kan leiden tot verhooging der betalings-
contingenten in vergelijking tot het derde kwartaal is
kwestieus en afhankelijk van een factor, die nog
moeilijk te bekijken valt, nl. de invloed van de gul-
densdepreciatie op de Duitsche importen. Hoe dit
zij, in elk geval zal men de exporteurs meer bewe-gingsvrijheid kunnen geven dan v6r het openvallen
van deze clearingreserve mogelijk was. Niet geheel
uitgesloten is het tenslotte, dat een klein deel van de
14 pOt. gebruikt zal worden om het vrije percen-
tage voor de Reichshank iets te verhoogen, hoewel wij
in dit opzicht – en begrijpelijk – nooit erg toeschie-
telijk waren. Volledigheidshalve moet nog melding ge-
maakt worden van de kans, dat voorloopig een deel
van het vri,jgevailen bedrag aangewend zou worden
tot dekking van het nog niet door additioneele im-
porten gevulde deel der bekende tahaksaskiaffaire.
Dit zal afhangen van de mogelijkheden, die men ziet
om nieuwe importohjecten te vinden. Aan Duitsche zijde zal men er echter allicht niet veel voor voelen
hiervoor uit de clearing te putten. KI.
Overzicht van de gemeentefinanciën.
In de vergadering van de Tweede Kamer heeft
Zijne Excellentie Minister De Wilde enkele gegevens
overgelegd, die een inzicht geven in den toestand
van de Gemeentefinanciön in de laatste jaren. Aan dit overzicht, dat is opgenomen in de Handelingen
van de Tweede Kamer, blz. 496-499, ontleenen wij
het volgende.
De uitkomsten van den gewonen dienst der ge-
meenterekeningen waren:
1)
In niiilioenen Guldens
1931
1
1932
1
1933
1
1934
1
1935
Totaal Gewone inkomsten.
.
720,-
734,5
756,6 775,3
782,1
Gewone uitgaven
..
696,6
729,6
746,9
769,-
791,4
Batig saldo …….
. . .
23,4
4,9
9,7
6,3 9,3
)
)
Nadeelig saldo.
De gezuiverde rekeningen gaven tot
resultaat
in
millioenen guldens:
1931
1
1932
1
1933
1
1934
1935
Totaal Gewone inkomsten
677,4
678,9
713,9
715,3 741,5
Gewone uitgaven
697,6
733.3
757,6
751,4
776,2
Nadeelig saldo
20,2
54,4
43,7
36,1 34,7
De in de tweede plaats vermelde cijfers zijn op
de volgende
wijze
verkregen: Uit de gemeenterekeningen zijn alle inkomsten en
uitgaven, welke op een voorafgaand dienstjaar be-
trekking hadden, zooals saldi van vorige jaren, ach-
terstallige inkomsten en uitgaven, geschrapt.
Daartegenover zijn aan de rekeningen toegevoegd
de bij het sluiten van het dienstjaar verhaalbaar
gestelde inkomsten en nog verschuldigde uitgaven.
Nadat op deze wijze verzekerd was, dat de uitgaven
en inkomsten in de rekeningen alleen betrekking heb-
ben op het betrokken jaar, zijn alle beschikkingen
uit reserves e.d. of stortingen daarin uit den gewonen
dienst geëlimineerd.
Het doel was derhalve te komen tot een tegen-
overelkaarstelling van de werkelijk tot een dienst-
jaar behoorende inkomsten en. de werkelijk tot dat
dienstjaar behoorende uitgaven bij gelijkblijvende
vermogenspositie. Als buitengewone inkomsten en
uitgaven, die uit den gewonen dienst geweerd zijn
geworden, zijn derhalve aangemerkt die, welke bij
handhaving in dien dienst de vermogenspositie zou-
den beïnvloeden. Buitengewone inkomsten in dezen
zin, in den gewonen dienst aangewend, zouden de
gemeente doen verarmen; buitengewone uitgaven uit
den gewonen dienst zouden de gemeente doen ver-
rijken, haar vermogenspositie versterken.
Er was derhalve geen reden – en het zou boven-
dien tot geen resultaat leiden – om de inkomsten
en uitgaven, die aan de tijdsomstandigheden haar
buitengewoon karakter ontleenen, zooals kosten werk-
loozenzorg, uit te schakelen. Integendeel zijn deze
kosten, welke naar haar aard tot de gewone uitgaven
behooren, in de gevallen, waarin zij buiten den ge-
wonen dienst waren gebracht, daarin ten behoeve van dit onderzoek weer teruggeleid.
Het groote gewicht van de vergelijking tusschen
gewone inkomsten en uitgaven, die aldus werd ver-
kregen, springt in het oog.
Overtreffen de uitgaven de inkomsten, dan moet
daaraan de beteekenis worden toegekend van absolute
verarming voor de gemeenschap; overtreffen de in-
komten de uitgaven, dan duidt zulks op een ver-
rijking.
Na deze voorafgaande verklaring omtrent het
) Afronding in honderdduizenden naar boven vanaf
f 50.001
en naar beneden bij
f 50.000
en minder.
25 November 1936
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
861
1931 1932 1933
1934
1935
Het totaal van de nadeelige sloten
537
gemeenten
790
gemeenten
597
gemeenten
473
gemeenteii
642
gemeenten
van
……………………..
en het totaal van de batige sloten
ad
f
27,5
miii.
527
gemeenten
ad
f
55,9 miii.
267
gemeenten
ad
f
46,9
miii.
455
gemeenten
ad
f
41,1 miii.
562
gemeenten
ad
f
36,5
miii.
400
gemeenten
van
……………………….
ad
f
7,3 miii.
..
ad
f
1,5 miii.
ad
f
3,2
miii.
ad
f
5
miii.
act
f
1,8 miii.
Nadeelig saldi ……….
.f
20,2
miii.
..
f
54,4
miii.
f
43,7
miii.
f
36,1 miii.
f
34,7
miii.
karakter der cijfers worden deze nader ontieed en
aangevuld.
)
De nadeelige saldi van de gezuiverde rekeningen over 1931 ad 20.2 millioen, 1932 ad 54.4 millioen,
1933 ad 43.1 millioen, 1934 ad 36.1 millioen en 1935
ad 34.7 millioen zijn de resultaten van twee andere
cijfers (zie bovenstaande tabel).
De Rijksbijdrage in de werkloosheidsuitgaven is in
1934 pl.m. 29 millioen lager geweest dan in 1933.
Aan de gemeenten, die met de lagere Rijksbijdrage niet uitkwamen, is toegestaan de werkloosheidsuit-
gaven, die niet gedekt konden worden, eerst uit de
begrooting te stooten en later naar den kapitaaldienst over te brengen.
Bij de berekening, welke aan het cijfer van 36.1
millioen ten grondslag ligt zijn echter deze bedragen
volledig als
gewone
uitgaven aangemerkt, terwijl de
bijdrage van den kapitaaldienst – het bijzondere dek-
kingsmiddel voor deze uitgaven in de gemeentereke-
ning – volledig buiten beschouwing is gelaten.
Voor 1935 zijn de extra en de belastingbijdragen
uit het Terkloosheidssubsidiefonds
als
bijzondere
dekkingsmiddelen
aangemerkt.
Met de bedragen dezer bijdragen zijn in de hiervoor
gegeven opstelling de nadeelige sloten nog niet ver-
minderd.
In welke mate de weerstand van de gemeenten uit
dezen hoofde is verminderd, kan blijken uit het hier
volgend overzicht:
Aanwezige reserves
op 31
December in miiiioenen guldens.
1930
19311
1932
11933
11934
11935
Aigemeene reserves en
reserves
bijzondere doeleinden
……..
29,3
32,4
23,5
17,2
11,2
9,8
Algemeene
bedrijfsre-
..
serves
………….
39,9 37,9
32,1
26,1 20,2
18,7
69,2
70,3
55,6 43,3
31,4
28,5
Hier zijn alleen die reserves in het oog gevat, welke
ook volgens het gevoelen van de gemeentebesturen
voor den gewonen dienst zouden kunnen worden
benut, hoewel uiteraard de volledige benutting de
gemeenten van elken weerstand zou berooven. Bovendien mag hierbij niet voorbij worden gezien,
dat tegenover deze reserves ook wel schulden voor-
komen, welke mede in het verleden
zijn
gemaakt voor
het handhaven van het evenwicht op den gewonen
dienst.
Batige saicii van vorige jaren.
Benut werd voor den dienst
1931
f
23,2 miIiioen wegens batig saldi over
1929
1932 ,,
18,4
1930
1933
,,
14,9
1931
1934 ,,
7,7
1932
1935
,,
10,1
1933
1936
,,
8,8
,.
1934
1)
Bij de opsteliing vain de cijfers kon voor zoover
1931
betreft geen rekening worden gehouden met
2
gemeenten
van
1000-2000
inwoners en
10
gemeenten van beneden 1000 inwoners; voor zoover
1932
betreft met
1
gemeente
van
5000-10.000, 1
van
2000-5000, 3
van
1000-2000
en
9 van beneden 1000; voor zoover
1933
betreft met
2
van
10.000-20.000, 2
van
5000-10.000, 8
van
2000-5000
en
12
van beneden
2000;
voor zoover
1934
betreft met
6
van
5001-10.000, 16
van
2001-5000
en 19 van beneden
2001,
en voor zoover
1935
betreft met
1.
van
10.000-20.000,
5
van
5001-10.000, 11
van
2001-5000
en
5
van beneden
2001.
De gemeentefinanciën in de crisis.
Bij het cijfermateriaal betreffende de gemeente-
financiën, dat hierboven is ojgenomen, heeft Z.E.
Minister De ‘Wilde iu de Tweede Kamer de volgende
toelichting gegeven:
,,De verzamelde cijfers dienen voornamelijk om vast
te stellen, of en in hoeverre de gemeenten haar wer-
kelijk gewone uitgaven door werkelijk gewone inkom-
sten hebben kunnen dekken, in welke mate van reser-
ves en andere bijzondere dekkingsmiddelert is ge-
bruik gemaakt en hoe groot deze reserves thans
nog zijn.
Ik merkte ook vorig jaar op, dat de cijfers van de
of ficieele gemeente-rekeningen nimmer een inzicht
zouden kunnen verschaffen omtrent de werkelijke
resultaten van het finanieele beleid der gemeenten.
Toch is het in het
bijzonder
met het oog op de om-
standigheden waarin de gemeentefinanciën thans ver-
keeren, zeer noodzakelijk, dat zoodanig inzicht zoo
spoedig mogelijk na afloop van een rekeningsperiode
wordt verkregen. Met de verzameling en bewerking
wordt daarom ook groote spoed betracht. Ik kon de
gegevens nog niet overleggen bij de Memorie van
Antwoord……
,,In dit overzicht zijn de cijfers over 1931, 1932,
1933 en 1934 ten behoeve van de vergelijking mede
opgenomen.
Niettegentaande het aantal gemeenten met een
reëel nadeelig saldo in 1935 aanmerkelijk grooter was
dan in 1934, nl. 642 tegen 412 in 1934, was het
totaal van het reëele tekort dezer gemeenten niet on-
beteekenend geringer, nl. 36,5 millioen tegen 41,1
millioen in 1934.
De reëele gewone uitgaven van alle gemeenten te zamen overtroffen de reëele gewone inkomsten van
alle gemeenten (dus hieronder ook begrepen de ge-
meenten met een batig saldo):
in 1932 met 54.4 millioen
1933
43.1
1934
36.1
1935
34.1
Het resultaat van 1935 is het best te vergelijken
met dat van 1933, omdat 1934 ten gevolge van de in
dat jaar gevolgde methode van uitstooten van werk-
loosheidsuitgaven moeilijker te beoordeelen is.
In 1933 kon het Rijk nog 75 millioen beschikbaar
stellen voor
bijdragen
in de werkloosheidsuitgaven,
in 1935 was dit 46 millioen plus de opbrengst van
10 opcenten op de inkomsten- en vermogensbelasting.
Er bleef dus aanzienlijk meer ten laste van de ge-
meenten in 1935. Het jaar 1935 is voorts het eerste
jaar, waarvoor een nieuwe
wijze
van verdeeling van
de werkloosheidslasten over de gemeenten gold
(Werkloosheidssubsidiefonds). Uit dat fonds konden
voorts nog door middel van extra- en belastiugbijdra-
gen 10.9 millioen van de nadeelige sloten worden
gedekt. Het gunstige resultaat van de door de Regee-ring genomen maatregelen springt ,wanneer men aan de vermelde omstandigheden aandacht
wijdt,
duide-
lijk naar voren. Dit resultaat is aldus samen te
vatten:
Terwijl over 1933
bij
een bijdrage van het Rijk van
pl.m. 75 millioen de reëele middelen van de gemeenten
een tekort vertoonden van 43.1 millioen, was dit
tekort in 1935, ondanks de verlaging van de Rijks-
bijdrage tot 46 millioen (pl. de opbrengst van 10
opcenten Inkomsten- en Vermogensbelasting) gedaald
tot de helft, nI. 23.8 millioen (nl. het zooeven ver-
melde bedrag van 34.7 millioeu, verminderd met de
862
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25 November 1936
extra- en bclastingbijdrage ten bedrage van 10.9 mii-lioen), terwijl toch de uitgaven van de gemeenten als
gevolg van de tijdsomstancligheden zijn gestegen en de
inkomsten als gevolg van dezelfde oorzaak zijn ge-
daald. De gemeentelijke uitgaven, verband houdende
met de werkloosheid (uitgaven voor steunverleening
en werkverschaffing, buitengewone bijdragen aan de
werkloozenkassen), beliepen, dit zij nog even tusschen
haakjes medegedeeld, voor 1935 niet minder dan pim.
140 millioen.
T-let bereikte resultaat stemt dan ook tot vol-
doening.
Het groote nadeelig verschil tusschen werkelijk
gewone uitgaven en inkomsten van 1931 en 1932 de-
monstreert, hoe bedenkelijk de toestand was. Dit
verschil beliep in 1931 20.2 millioen en steeg in
1932 tot niet minder dan 54.4 millioen. Het steeg
derhalve onrustbarend.
Daarin ligt dan ook de rechtvaardiging voor de
genomen maatregelen van de Regeering, strekkende
eenerzijds tot een betere verdeeling van de lasten tus-
schen de gemeenten en anderzijds tot versobering van.
de gemeente-huishoudingen.
ilet is zeer verheugend, dat thans ook uit de cijfers geconstateerd kah worden, dat de door de Regeering
ingeslagen koers inderdaad een bevredigend effect
heeft gehad, zoodanig zelfs, dat het generale resultaat
van het financieele beheer van alle gemeenten te
zamen ondanks de sterk toegenomen moeilijkheden
aanzienlijk is verbeterd. Daarvoor moet ik op deze
plaats ook een woord van erkentelijkheid uitspreken
jegens de gemeentebestuurders, die hun verantwoorde-
lijkheid hebben beseft en krachtig op eigen terrein de
moeilijke en ondankbare taak van versobering heb-
ben aanvaard!
Er zijn natuurlijk uit de verzamelde gegevens ook
eenige minder gunstige elementen naar voren te
brengen.
De reserves, beschikbaar voor den gewonen dienst,
wanneer de nood dit vordert, beliepen voor alle ge-
meenten te zamen op 31 December 1931 nog 70.3 mii-
lioen, op 31 December 1933 43.3 millioen en op
31 December 1935 28.5 millioen.
Voorts is er rekening mede te houden, dat, terwijl
het algemeene aspect voor alle gemeenten te zarnen
niet ongunstig is, verschillende gemeenten individueel
groote moeilijkheden kunnen hebben.
Natuurlijk blijft ook voor het heden en voor de
toekomst groote waakzaamheid geboden.
Uitgaven en inkomsten vertoonen in dezen tijd een
voortdurende sterke tendenz tot divergentie. Stilstand
beteekent daarom snelle achteruitgang. Elk begroo-
tingsjaar brengt weer zijn eigen moeilijkheden met zich. Het evenwicht in het Werkloosheidssubsidie-fonds tusschen uitgaven en inkomsten is thans ver-
stoord en heeft tot maatregelen moeten leiden, welke
neerkomen op een beperking van de aanspraken der
gemeenten. l)e naaste toekomst van de gemeentelijke
financiën vervult mij met zorg, indien niet een al-
gemeene verbetering zich voltrekt.”
Het seizoenelement in de wilde binnenvaart.
Aan de ,,Statistiek van de bevrachtingen en van
de wachttijden in de wilde binnenvaart in eder1and”
over het jaar 1935
1)
ontleenen
wij
het volgende t.a.v.
de seizoeninvloeden op de wilde binnenvaart. De gra-
fiek geeft een beeld van de bevrachtingen per maand
cii per goederensoort in de beide jaren 1934 en 1935. Karakteristiek was voor 1934 de lage voorjaarstop,
vooral veroorzaakt door het vervoer van kunstmest
en voorts van kunststeen en granen. Omstreeks April
werd de minimumstand der transporten bereikt, mede
doordat toen de steenkooltransporten, die als het
ware den grondslag vormden voor de seizoengoiving,
hun minimum bereikten. September, vooral October,
en ook nog November, gaven tenslotte den top van
‘) Bewerkt door het Centraal Bureau voor de Statistiek.
ALt..E VEZEND!NGE
IN DE NILDE JPJRT
1934
935
1
£
fl
J
*
S
OH 0
10*01
1
S
het vervoer te zien, waarvan wederom de steenkolen
de basis vormden en waartoe voorts vooral suikerbie-
ten, granen, kunstnest, kunststeen en ,,aarde, klei,
zand, enz.” bijdroegen.
In 1935 was het seizoenbeeid in groote lijnen het-
zelfde, doch in de details zijn nogal markante ver-
schillen aan te wijzen. Wederom vertoonden de steen-
kolen een kleinen voorjaars- en een hoogen najaars-
top, doch April vormde niet een minimum maar in-
tegendeel min of meer een neventop. Het deel van
de grafiek, hetwelk op 1935 betrekking heeft, doet
duidelijk zien, hoe dit verschijnsel, nog versterkt door
den ook in 1934 niet onaanzienlijken omvang van het
transport van ,,aarde, klei, zand, enz.”, het geheele
voorjaarsbeeld beheerscht. In den midzomer veroor-
zaakte de opleving van het vervoer van ,,aarde, klei,
zand, enz.”, clie veel sterker was dan het jaar tevoren,
een tweeden neventop, die het geheele vervoer he-
invloedde. Terwijl er dus eenerzijds factoren aanwezig
zijn geweest, die de zomerinziuking in de bevrach-
tingen via de beurs temperden, was anderzijds de
voorjaarstop van 1934 in 1935 niet aanwezig. De voornaamste oorzaak hiervan was het geringere
voorjaarsvervoer van kunstmest.
Voorts was het voorjaarsvervoer van granen gerin-ger dan in 1934.
Merkwaardig is ook het verloop van het vervoer
door de wilde vaart van kunststeen. Gedurende 1934
liep dit aliengs sterk terug tengevolge van de in
snel tempo toenemende concurrentie van den vracht-
auto. Gedurende 1935 kwam het steenvervoer dan ook
zelden uit boven de minimumhoeveelheid, die Decem-
ber 1934 te zien gaf.
Absoluut was de najaarstop in 1935 minder hoog
dan in 1934. Echter vallen hier de typische lijnen
voor de suikerbieten en de kunstmest op, die meer
markant waren dan
.. in 1934. Ook was de najaarstop
in het graanvervoer niet onaanzienlijk.
Beziet men het uiteenloopen van de maandtotalen
der beide jaren onderling, dan kan men nog het vol-
gende vaststellen.
Het totale vervoer bedroeg in 1934 9.852.095 ton;
het maandgemiddelde bedroeg dus 821.008 ton. Hier
beneden bleven cle cijfers voor de maanden Februari,
Maart, April, Mei, 1Tuni en December, waarvan de
maand April de laagste was met 693.779 ton.
Had men dus ten behoeve van de wilde vaart be-
schikt over een hinnenvloot, die juist groot genoeg
w
r
a
s om het normale maandvervoer in 1934 te ver-
werken, dan zou daarvan in de minimum-maand
April 15.5 pOt. zonder emplooi hebben gelegen. Daar-
tegenover staat, dat er dan in de maand van maxi-
mum-vervoer October een tekort aan scheepsruimte
van 27.5 pUt. zou zijn geweest.
25 November 1936
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
863
Voor 1935 zouden deze cijfers resp. hebben be-
dragen: totaal vervoer 9.021.049 ton; maandgemid-
delde 751.754 ton; minus-maanden Januari, Fe-
bruari, Maart, April, Mei, Juli en December, waar-
van minimum-maand Januari met 644.792 ton of
een scheepsruimte-teveel van 14.2 pOt.; maximum-
maand October met 997.526 ton d.i. een scheepsruim-
te-tekort van 32.7 pOt.
Uit deze feiten blijkt dus wel duidelijk, dat men,
door louter de
jaarcapaclteit
van de particuliere bin-
neuvloot (zoo deze al met eenige mate van nauwkeu-
righeid is vast te stellen) te vergelijken met de
jaar-
hoeveelheid
der bevrachte goederen, niet tot de con-
clusie kan komen, of de binneuvloot al dan niet te
groot is met het oog op de van haar te verlangen
diensten.
Ook zonder te vervallen in het uiterste, dat de
vloot ten allen tijde groot genoeg zou moeten zijn
om aan elke onverwacht optredende vervoersbehoefte
te kunnen voldoen – m.a.w. zonder de grootte van
de vloot te willen doen bepalen door de maximaal of
onder abnormale omstandigheden (bijv. oorlogsgevaar,
stremming van de vaart e.d.) optredende vraag -,
kan worden gezegd, dat het in het algemeen ge-
wenscht is, bij de beoordeeling van de grootte der
vloot met de seizoenschommelingen rekening te houden.
Dit klemt te meer, omdat ook het campagnever-
voer valt in de top-periode van het algemeene ver-
voer (vooral October en ook nog November) en dit
voor een niet onaanzienlijk gedeelte de vraag naar
particuliere scheepsruimte beïnvloedt.
De strijd tusschen de Amerikaansche grootfiliaal-
bedrijven en de met hen concurreerende dis-
tributievormen.
In E.-S.B. van 6 November 1935 hebben wij het
een en ander medegedeeld over den fellen concurren-
tiestrijd tusschen de Amerikaansche grootfiliaalbe-
drijven en hun commercieele antipoden, de ,,inde-
pendents” – waaronder de zelfstandige grossiers en
detaillisten zijn te verstaan – en maakten wij mel-
ding van verschillende overheidsmaatregelen, die ge-
richt waren tegen de chains, teneinde deze in het
hun toegedachte streven naar een monopolistische
positie op het terrein der goederendistributie te be-
lemmeren. In verschillende staten der Unie is, om
de lokartikelen-politiek der chains te treffen, een
wettelijk verbod tot het verkoopen van artikelen be-
neden kostprijs (loss leader selling) uitgevaardigd
en zijn voorts filiaalwinkels aan een extra belasting,
bijv. in den vorm van een bepaald percentage van
hun bruto-ontvangsten, onderworpen.
In Juni van dit jaar is vervolgens voor de ge-
heele Vereenigde Staten de z.g. Robinson-Patman
wet in werking getreden, die zich richt tegen prijs-
discriminatie en met name beoogde de grootwinkel-
maatschappijen bij hun inkoop te treffen, door het
verleenen en aanvaarden van geheime extra-kortin-
gen, commissies of ,,advertising-allowances” te ver-
bieden.
Wij vinden thans in de Amerikaansche vakpers
melding gemaakt van een rapport van het Americau
Institute of Food Distribution en een rapport van
het Voluntary and Oooperative Groups Magazine,
die beide betrekking hebben op de huidige verhou-ding tusschen de grootfiliaalbedrjven eenerzijds en
cie winkeliersinkoopvereenigingen en z.g. vrijwillige
filiaalbedrijven anderzijds, welke laatsten zijn ge-
vormd door vrijwillige samenwerking op het gebied
van in- en verkoop van een of meer grossiers met
groepen detaillisten, met het doel de voordeelen van
het distributiesysteem der chains ook aan de ,,inde-
pendeuts” dienstbaar te maken.
De conclusies dezer beide rapporten worden, door
het New York Journal of Commerce, voor den
levensmiddelenhandel ongeveer als volgt samengevat:
De vrijwillige filiaalbedrijven en de winkeliersin-
koopvereenigingen hebben tezamen ca. 2,5 maal zoo-
veel winkels als de grootfiliaalhedrijven. Er zijn ca.
650 á 750 grootfiliaalbedrijven en ca. 800
á
1000
vrijwillige filiaalbedrijven en winkeliersinkoopver-
eenigingen. De omzet dezer laatsten bedraagt 30
35 procent van den totalen kleinhandelsomzet in
levensmiddelen, die van de chains 20 á 25 procent.
De omzet der vrijwillige filiaalbedrjven en winke-
liersinkoopvereenigingen is van 30,4 tot 39,43 pro-
cent grooter dan die der chains.
Het eerstgenoemd rapport becijfert het aantal win-
kels aangesloten bij de beide distrihutievormen der
independents op 110.040 met een omzet van bijna
3000 millioen dollar; het laatstgenoemd rapport
komt tot ca. 125.000 winkels met een omzet van
3080 millioen dollar.
Het schijnt, dat den laatsten tijd de Amerikaansche
chains in den concurrentiestrijd met de andere door
ons genoemde distributievormen terrein hebben ver-
loren. Het is echter ook begrijpelijk, dat de chains
sedert eenigen tijd zijn begonnen zich te verweren
tegen de, door de independents, zoowel bij. de over-heid als bij de verbruikers tegen hen gevoerde actie.
In de eerste plaats kunnen zij, wat de belangen
van den consument betreft, zich hierbij beroepen op
een conclusie van het chain s.tore rapport der Federal
Trade Oommission, waarvan wij in E.-S.B. van 23
en 30 Januari .1935 hebben melding gemaakt, en
waarin wordt betoogd, dat het voornaamste voor-
deel van den filiaalwinkel is gelegen in zijn lageren
verkoopprijs voor de consumenten.
Zij poneeren voorts de o.i. verdedigbare stelling,
dat, bij erkenning van het goed recht der andere dis-
tributievormen om door coöperatie naar de voordee-
len van een economische distributie te streven, het
onjuist is het distributiesysteem der chains discri-
minatoir te gaan belasten daar hiervan hoogere prij-zen voor den verbruiker het gevolg moeten zijn.
In Oalifornië heeft de afweercampagne der groot-
winkelmaatschappijen reeds dit gevolg, dat de vraag
naar de wenschelijkheid der inwerkingtreding van
de reeds door den wetgever van dezen staat aange-
nomen chain store tax law, door middel van een
volksstemming, eerlang aan het oordeel van het ver-
bruikende publiek zelve zal worden onderworpen.
Men verwacht, dat de uitslag van dit referendum
van grooten invloed zal zijn op de houding der andere
staten wat betreft de belasting der filiaalbedrjven.
Van grooter belang voor de herwinning van het
prestige der chains is het feit, dat zij erin geslaagd
zijn een, reeds eenige malen met succes bekroonde,
samenwerking met de agrarische kringen tot stand
te brengen en zoodoende de laatsten voor hun distri-
butiesysteem hebben weten te winnen, hetgeen voor-dien zeker niet gezegd kon worden. Deze samenwer-
king kwam daarop neer, dat, wanneer voor een be-
paald product van land- of tuinbouw, door een te
ruimen oogst of te groote carry-over, ten detrimente
van de producenten een sterke prijsdaling dreigde,
het distributie-apparaat der chains werd ingescha-
keld om, met behulp van een extra reclame-cam-
pagne, het teveel weg te werken.
De eerste van deze campagnes werd gevoerd in
de lente van 1936 voor Californische perziken, waar-
van nog een groote carry-over voorhanden was, ter-
wijl een rijke oogst te wachten stond. Met de mede-
werking van ca. 34.000 filiaalwinkels werd het sur-
plus, in den vorm van ,,canned peaches”, tegen nor-
male prijzen verkocht. De perziktelers ontvingen
$ 30 per ton van de pak-kers tegen een biedprjs van $ 15 vlSr de chains het teveel hadden afgenomen.
Een tweede, soortgelijke campagne betrof den ver-koop van rundvleesch toen, tengevolge van de droog-
te en de daardoor veroorzaakte schaarschte aan vee-voeder, dezen zomer het aanbod van vleesch plotse-
ling sterk toenam en ook ditmaal werd het surplus
864
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25 November 1936
met succes door de filiaalwinkels der levensmidde-
lenbranche, clie in Amerika voor een groot deel ook
vleesch verkoopen, weggewerkt, terwijl voor de vee-
houders een te groote prijsdaling werd voorkomen.
De derde
,,z.g.
,,co-operative prod ucer-consumer
campaign is in October van dit jaar ingezet en be-
treft den verkoop van gedroogdo vruchten, waarvan
de export stagnatie vertoonde tengevolge van ver-
anderde omstandigheden op de Europeesche markten,
om. in verband met de wijziging van den monetairen
toestand.
Door middel van deze samenwerking met de Ame-
rikaansche land- en tuinbouworganisaties heoogen de
chains de publieke opinie te overtuigen van het be-
lang van hun distributiesysteem voor de voedsel-
voorziening en voor consument zoowel als producent.
Op deze wijze hopen de Amerikaansche grootfiliaal-
bedrijven bevrijd te worden van de discriminatoire
fiscale en andere overheidsmaatregelen, waarvan zij
den laatsten tijd te lijden hebben gehad.
Dr. Th
VAN LPYTELAER.
INGEZONDEN STUKKEN.
ONDER STERLING-CONVOOI?
De Heer J. U. Cohen Stuart schrijft ons:
Het was en is niet mijn bedoeling, te„vallen”
over een woord, zooals Prof. G. M. Verrijn Stuart
het in zijn naschrift in E.-S.B. van 11 November ji.
noemt, maar ik meen toch, dat het heel iets anders
is – zoowel in zijn moreele heteekenis als in zijn practische consequenties – of men, op zeer aan-
vechtbare gronden en zonder aanwijsharen drang van
force majeure, een radicale muntverzwakking aanbe-
veelt en statueert (,,een vorm van staatsbankroet
van den ernstigsten aard” zooals Prof. 0. A. Verrjn
Stuart het nog in dit blad van 29 Maart 1933 en
zeer terecht noemde) dan wel, om redenen van lands-
belang, die zelfs de meest overtuigde tegenstander
van devaluatie moet billijken, tijdelijk den uitvoer
van goud verbiedt (ter bescherming van den nationa-
len goudvoorraad tegen paniek en grove speculatie,
zooals ook in oorlogstijd is gebeurd) en de munt voor-
loopig Vrij laat om een door het vrije spel der econo-
mische krachten te bepalen nieuw evenwichtspeil te
vinden.
De ter vergadering van de Veree.niging voor S. en
S. gehouden beschouwingen hebben wel aangetoond,
dat men ten aanzien van die krachten nog geheel
in het duister tast, en dat het bescheiden zwijgen der
,,anti’s” daaroni inderdaad niet zoo onverstandig was.
Het ,,juiste” percentage van eveutueele devaluatie
nu reeds door wetenschappelijke argumentatie, ja
zelfs langs den weg der hoogere wiskunde te willen
berekenen zou een tamelijk onschuldig genoegen zijn,
ware het niet, dat daardoor wordt gepreejudicieerd
op een uiterst moeilijke en delicate beslissing, die
mi. met vertrouwen aan de te dezer zake verant-
woordelijke en volkomen competente instanties kan
en moet worden overgelaten.
Dit behoeft geenszins te heteekenen, dat gedach-
tenwisseling over deze materie zou moeten worden
verboden of verhinderd, mits zij niet ontaardt in esn onheheerschte agitatie, die het in deze niet deskun-
dige publiek noodeloos verontrust en een défaitisti-
sche stemming kweekt, die op haar beurt leidt of kan
leiden (zooais zij in de afgeloopen jaren herhaalde-
lijk geleid heeft) tot speculatie op een verdere daling
van den Guidenkoers. Het is immers duidelijk, dat
wanneer, als gevolg van zoodanige agitatie, de ver-
wachting is ontstaan van een zeker devaluatie-per-
centage, de Gulden voortdurend aan druk zal blijven
blootgesteld van de zijde dergenen, clie van een koers-
daling tot op dat percentage hopen te profiteeren.
Die druk kan actief worden uitgeoefend door ver-
koop of uitleen ing van Guldens, het ,,wegbrengen”
van kapitaal naar het buitenland in allerlei vorm, of
passief door het niet repatrieeren van reeds vroeger
gevlucht kapitaal, het huitenslands aanhouden van
kapitaalrevenuën, export-provenuën e.d. Mocht daar-
om van overheidswege opnieuw een beroep worden
gedaan op eenige zelfheheereching bij de openbare
discussies over den Gulden, dan zou dat niet zijn uit
,,doofpottaktiek” doch uit een realistisch besef van de op den Gulden loerende speculatie en dus in het
belang van onze nationale gemeenschap zelve.
Prof. Verrjn Stuart acht het al heel onvaarschijn-
lijk, dat de Gulden, aan zichzelf overgelaten, naar
zijn oude peil zou kunnen terugkeeren, en als grond
voor deze meening wijst hij er op, dat de Nederland-
sche prijsverboudingen – zooals hij zich uitdrukt –
nog op geen stukken na zijn aangepast bij de sinds
1929 ingetreden deflatie, zoodat de achterstand, die
in dit opzicht nog valt in te halen, al aanstonds een
factor van aanzienlijke ,,de facto” devaluatie zou
vormen voor een van het goud losgeraakten Gulden
– tenzij (maar deze mogelijkheid schakelt de hoog-geleerde schrijver eigenlijk al bij voorbaat uit) een
algemeene stijging der vereldprjzen zou intreden.
Nu is het in het algemeen verwonderlijk, dat de
voorstanders van devaluatie hunne argumenten steeds
weer haseeren op internationale prijs- en kostenver-
houdingen, en het zoo voorstellen alsof deze verhou-
dingen, volgens het beginsel der koopkrachtparitei-
ten, de vorming der wisselkoersen zouden moeten be-
palen. Deze theorie ging reeds in het tijdperk van
den vrijhandel niet op, hoeveel te minder dan in
dezen tijd van onderling afgesloten nationale mark-
ten, nu de prijs- en kostenverhoudingen van elk land
in toenemende mate aan huitenlandsche invloeden
worden onttrokken. Dat de wisselkoersen (althans
tusschen de landen die nog een vrije deviezenmarkt
handhaven) de laatste jaren geheel worden be-
heerscht door meerendeels massale kapitaalbewegin-
gen is een feit, dat mi. allen grond ontneemt aan de
verwachting van een daling van den Gulden uit
hoofde van eenigen ,,achterstand” in prijs-aanpas-sing. De Gulden is op 28 September ingezakt, niet
omdat plotseling heel Nederland zijn deflatie-achter-
stand wilde inhalen, doch eenvoudig omdat de deva-
luatie-agitatie de algemeene verwachting had doen
ontstaan, dat, wanneer De Nederlandsche Bank geen
goud meer voor export beschikbaar stelde, de Gulden
wel vallen moest.
Na dien val vertoont ons devies sinds 7 weken
een onmiskenbaar stijgende ,,trend”, veroorzaakt door
de toevloeiing van Icapitaal: hetzij terugkeerend
vluchtkapitaal, hetzij speculatief vreemd (met name
Engelsch) kapitaal, dat een verbetering van onze of
van de Indische conjunctuur verwacht. Deze kapi-
taalheweging is het en niets anders, die mi. op den
duur de stabiliteit van onzen Gulden bepaalt.
Maar laten wij deze kap.itaalbeweging even buiten
beschouwing en bepalen w’ij ons tot de argumenten
van Prof. Verrijn Staart. Ik zou hem dan willen
vragen: in de eerste plaats, waarom
hij
meent dat
een algemeene en aanzienlijke internationale prijs-
stijging zoo onwaarschijnlijk is, terwijl de laatste
welcen toch juist zulk een
stijging
hebben te zieïi
gegeven en alles er op duidt, dat zij nog lang niet
tot staan is gekomen. En in de tweede plaats, of en
waarom hij wel zoo overtuigd is dat het goud zijn
huidige – tegen vroeger meer dan 50 püt. verhoogde
– waarde ten opzichte van het Pond, den Dollar en
de overige gedeprecieerde valuta’s zal behouden: gelet
op de snel toenemende goudproductie over de geheele
wereld en de duidelijke impasse, waarin de zes
crediteurlanden (vooral Engeland en Amerika) be-
ginnen te geraken met hun immer groeiende steriele goudvoorraden? Men spreekt nu eenerzijds van een
dreigende ,,goud-inflatie”, maar
anderzijds
zoekt men
naar middelen om aan zulk een inflatie te ontkomen
door het overtollige goud te ,,steriliseeren”. Dus in
het eerste geval stijging der goederenprjzen t.o.v. goud,
25 November
1936
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
865
in het tweede geval druk op den gcldprijs van goud;
iii beide gevallen een tencientie tot terugkeer naar
(le vroegere wraardeverhouding tïisschen goud en goe-
(leren. Laat mij hier nog aan toevoegen, dat men in
Engelsehe goudproducenten-kringen reeds rekent met
clie, naar velen meenen noodwendige, aanpassing tus-
schen goud- en goederenprijzen.
De druk op de geidwaarde van goud, gemeten in
gedeprecieerde valuta’s, kan zeer worden bevorderd
door den tegenzin, dien Amerika aan den dag legt
tegen verdere toevloeiing van Europeesch kapitaal en
goud. Gaat het die afdammen, en blijft de terugkeer
van kapitaal en goud naar het Europeesche vasteland
stagneeren, wie zal dan den verderen invloed van
(voornamelijk uit het Britsche Empire afkomstige)
mijn- en hamstergoud opnemen….en tegen welken
prijs?
Deze laatste vraag brengt mij op cle kwestie van
een eventueele ,,aanhaking” van den Gulden aan het
Pond. Prof. Venijn Stuart voelt er wel voor, althans
zoolang het Engelsche devies blijft voldoen aan
eischen van redelijke stabiliteit, en hij wijst er op,
dat wij immers elk oogeublik den Sterling-locomotief
weer los kunnen laten, wanneer het vertrouwen in
diens stabiliteit ons ging begeven. Maar voldoet het
Pond dan aan ,,eischen van redelijke stabiliteit”? Het
kan toch voor niemand, die de subtiele Engelsche
monetaire politiek met aandacht gevolgd heeft, een
geheim zijn, dat deze schijnbare stabiliteit (sinds de
laatste Poncl-intorting van Februari 1935) te danken
is aan de toestrooming van Europeesch vluchtkapi-
taal, waarop het Engelsche Egalisatie-Fonds zijn
goudvoorraad heeft opgebouwd. Zoolaug die vlucht
aanhield, was het een klein kunstje, het Pond ,,op
peil” te houden. Nu zij heeft opgehouden, en integen-
deel Engelsch kapitaal naar Amerika en Nederland
vloeit, zien wij aanstonds het Pond verflauwen en
hooren wij de City en haar pers in alle toonaarden hetoogen, dat het Pond altijd nog te hoog gewaar-
cleerd wordt.
Juist terwijl ik dit schrijf, vordt mij de Financial
New’s van 17 November gebracht en ik lees daar, aan
het slot van een pessimistische beschouwing over de
ontwikkeling van de Engelsche betalingsbalans:
,,The technical difficulties of effective interna-
,,tional investment control are immense. But if they
,,are not surmounted, it is indeed difficult to see
,,how in the medium-term sterling eau he maiutained.”
Is dit nu een betrouwbaar ,,plechtanker” om onzen,
nog altijd kerngezonden, Gulden aan vast te maken?
Wat heteekent zulk vastmaken anders dan dat wij op-
nieuw, als v66r September 1931 (onzaliger gedach-
tenis!), onze internationale verrekeningen over Lon-
den zouden moeten leiden en daar opnieuw groote
saldi zouden moeten aanhouden, die wij hij een her-
nieuwde inzinking van het Pond maar niet één-
twee-drie zouden kunnen weghalen zonder gevoelig
koersverlies. Hebben wij dan van de zoo dure les van
September 1931
niets
geleerd en alles vergeten?
Bovendien: onzen Gulden aan liet zwevende Pond koppelen beteekent, dat wij ook onze geheele mone-taire en economische politiek hebben in te stellen op
de Engelsche. liet zou mij te ver voeren hier nader
uiteen te zetten, wat dit zooal impliceert, waarôm
het dit impliceert, en hoe wij zoodoende op den duur
eenvoudig door dc Engeische belangen- en machts-
politiek op sleeptouw zouden worden genomen in een
richting, die wij niet zouden kennen en die wel eens
niet in overeenstemming zou kunnen zijn niet ons
eigen nationaal belang.
Men zal mij misschien verwijzen naar het voor-beeld der Scandinavische landen, die al jaren lang
tot de ,,Sterling-cluh” hehooren. Inderdaad heeft des-
tijds een Noorsch staatsman die vastkoppeling van
de Noorsche Kroon aan het Pond bepleit met een
herinnering aan den oorlogstijd: Laten wij, zoo zei
hij, ons met vertrouwen stellen onder het Engelsche
convooi. Maar zoowel Noorwegen als Zweden hebben
in 1935, na cle instorting van het Pond, hun sterling-
saldi in goud omgezet en weggetrokken, juist omdat zij geen bevredigend uitsluitsel konden krijgen over
de Engelsche monetaire politiek. Zich weer geheel
los maken van het Pond konden zij echter niet zon-
der de eenmaal op Engeland ingestelde hande1spoli
tiek op losse schroeven te zetten. Wat Denemarken
betreft, dit land is zoo volkomen afhankelijk gewor-
den van Engeland, dat het volgens het woord van een
leidend Deensch blad, evengoed een Dominion kon
zijn. Moet Nederland soms ook dien weg op?
Het sterling-convooi vaart met gedoofde lichten en onder verzegelde orders naar een onbekende bestem-
ming. Laten wij liever vertrouwen op ons eigen koni-
pas, op ons eigen zeewaardige geldwezen, en op de
beproefde zeemanschap van onze eigen monetaire
kapiteins.
N a s c h r i f t. Gaarne grijp ik de mij door de Re-
dactie gehpden gelegenheid tot dupliceeren aan tot
het maken van enkele korte opmerkingen.
De heer Cohen Stuart verbaast er zich over, dat
ik mij hij de beoordeeling van het vraagstuk der wis-selkoersen heb gebaseerd op de internationale verge-
lijking van prijs- en kostenverhoudingen. Nu komt
het mij voor, dat dit liet eenige reëele uitgangspunt
is voor de heoordeeiing van de devaluatie hier te
lande. Deze toch heeft in de eerste plaats ten doel
om aa.n ons bedrijfsleven overal daar, waan het inter-
nationale concurrentie ontmoet en waar liet door on-
voldoende aanpassing hier te lande in vergelijking tot de elders via devaluatie verkregen kostenverlaging in
achterstand is gekomen, een grootere concurrentie-
kracht te geven. Dat er véér de devaluatie een groote
achterstand was door de mislukking der aanpassing
langs den weg van direeten kostendruk, leert een
vergelijking van de indices der levenskosten en van
de bonen in de voormalige ,,goudlanden” en in de
voornaamste ,,papierlanden”. Een betwisting van dit
feit tref ik in het betoog van den heer Cohen Stuart
niet aan; ik neeni dus aan, dat ook hij het erkent.
Maar dan is ook tevens het antwoord gegeven op de
vraag, waarom hier wèl kapitaal uit den vreemde
zal toevloeien, zoodra door voldoende devaluatie liet
bedrijfsleven w’eer rendabel kan worden, en waarom dit
niet geschiedde, zoolang de wanverhouding tusschen
opbrengst en kosten zich deed gelden. Hieruit volgt,
dat een opdrjving van den Gulden tot de vroegere
goudw’aarde, enkel door terugkeerend vluchtkapitaal,
wel buitengewoon onwaarschijnlijk is, aangezien dit
kapitaal hier, zoodra deze oude koers weer bereikt
of benaderd zou worden niet datgene zou vinden, wat
het zoekt, t.w. bevredigend rendement op soliden
grondslag.
Nu had intusschen het rendement van het Neder-
landsche bedrijfsleven ook zonder devaluatie hersteld
kunnen w’orden door een groote internationale infla-
tie. Als in zulk een geval de goederenprjzen in den vreemde en ten onzent zouden zijn gestegen en als
dan verder ook cle buiteniandsche kosten eveneens
zouden zijn opgeloopen, terwijl de onze gelijk zouden
zijn gebleven, dan had inderdaad dc aanpassing,
waarnaar wij zoo lang hebben gestreefd, zonder deva-
luatie bereikt kunnen worden. Inderdaad, als.
als. . . . Maar ligt zoo iets binnen het bereik der
practische verwezenlijking op korten termijn? 1-Lid-
den wij hierop onze geldpolitiek kunnen richten? Ik
geloof het niet. Met veel van hetgeen mijn geachte
opponent over de kansen
01)
prijsstijging zegt, kan
ik mij vereenigen, maar voor het oogenblik doet zulks
met betrekking tot de devaluatie van den Gulden
niet ter zake. Immers, ook al houdt de op velerlei
gebied ingetreden prijsstijging nog verder aan, zoo
is toch niet in te zien, dat deze binnen afzïenharen
tijd zou kunnen leiden tot een dusdanige verhooging
van het buitenlandsche kostenpeil, dat de Nederland-
sche Gulden gerust naar zijn oude goudpeil zou kun-
866
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25 November 1936
nen terugzweven en ons bedrijfsleven via het buiten-
land zou zijn ,,aangepast”. Dit volgt al weer uit de
grootte van den achterstand, die Nederland v66r de
devaluatie nog had in te halen. Mijn tweede opmerking betreft de aansluiting bij
het Pond. Een enkele koersverandering van den Gul-
den is geen definitieve oplossing van het geldvraag-
stuk. De geldeenheid moet in de toekomst zoo stabiel
mogelijk worden gemaakt. Dit beteekent niet, dat
men den Gulden op een nieuwe basis aan het goud
zou moeten binden, aangezien goud getoond heeft als zoodanig niet de noodige waarborgen te bieden tegen
inflatie en deflatie. Hoofddoel moet zijn, dat het
prijsniveau van goederen en diensten niet verstoord
wordt door verkeerde infiatorische of deflatorische
geldvoorziening.
Daarvoor zou Nederland binnen (Ie eigen lands-
grenzen kunnen zorgdragen. Het zou mogelijk zijn
hier een politiek van stabilisatie der geidwaarde te
voeren, los van de rest van de wereld. Dat zou ook
gewenscht zijn, wanneer overal elders de noodige
stabiliteit zou
blijken
te ontbreken. Als er echter
elders wel een bevredigende mate van stabiliteit in
de verhouding tu.sscheu het geld en de goederen en
diensten valt waar te nemen, dan biedt het voor een
klein land als het onze aanbeveling om zich met zijn
geidpolitiek naar zulk een gebied te richten.
Nu is de sterlingwereld uit monetair oogpunt de
laatste jaren opmerkelijk stabiel geweest; daarbij
heb ik niet het oog op den sterlingkoers ten op-
zichte van andere valuta’s, maar wel op de ontwik-
keling van het prijsniveau in de sterlinglanden.
Vandaar mijn pleidooi voor ,,de facto” aansluiting
bij de sterlinggroep, indien en zoolang de verhou-
dingen aldaar voldoende stabiel blijven.
Het is daarbij volstrekt niet noodig, dat onze cen-
trale bank wederom tot honderden millioenen gul-
dens aan huitenlandsch papier gaat aanhouden en
daardoor aanzienlijke koersrisico’s gaat loopen. Ook
ontgaat het mij te cellen male, waarom aansluiting
bij een gebied met betrekkelijk stabiele geldwaarde ons in andre dan monetaire opzichten op sleeptouw
zou brengen. Als het juist is, dat een ,,de facto” aan-sluiting bij een huitenlandseh devies autonoom door
Nederland kan worden bewerkstelligd door de be-kende regularisatie van den wisselkoers op een ons
conveniëerend peil, en dat deze ook weer autonoom
kan worden opgeheven, zoodra men het buitenland-
.sche devies niet voldoende meer vertrouwt, zoo vloeit
reeds uit dezen heden opzet van het geval voort,
dat de gebondenheid nimmer verder
kan
gaan dan
wij zelf willen. De vroegere gebondenheid aan het
goud beteekende als zoodanig toch ook niet, dat wij
door Frankrijk in allerhande militaire avonturen
meegesleept hadden kunnen worden. Ik kan dan ook
in het standpunt van mijn geachten opponent niet
anders zien dan een groote overschatting van de
politieke heteekenis van bepaalde monetaire maat-regelen, die voor ons economisch leven van belang
kunnen zijn, maar die onze politieke zelfstandigheid
in het minst niet aantasten. G. MV. S.
15dicussie
wordt hjermede gesloten. – Red.).
HET CONJUNCTUURDEBAT IN DE VEREENIGING
VOOR DE STAATHUISHOUDKUNDE.
Prof. Dr. W. C. Mees RAm. schrijft ons:
In het overzicht, dat Prof. Dr. G. M. Verrjn
Stuart in E.-S.B. van 28 October geeft van de op
24
October gehouden vergadering van de Vereeniging
voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek, leest men de volgende sneer aan het adres van hetgea.n
door mij
01)
die vergadering naar voren is gebracht:
,,Dat de zaak met een enkele correctiemaatregel in
,,den geest van het herleidingsstelsel van Prof. Mees
,,uiet in orde te brengen is,
schijnt
1)
wel duidelijk.
,,Terecht merkte de heer Posthuma in antwoord aan
,,Prof. Mees ter vergadering op, dat herleiding van
,,schulden in geval van deflatie er slechts toe zal lei-
,,den, dat men van het crediet in het geld ,,vlucht”,
,,omdat het niet herleide geld dan een zekerder bezit
,,wordt, een vlucht, die het deflatieproces, dat men
,,hestrijdeu wil, niet geneest, doch juist verergert.
,,Het omgekeerde geldt uiteraard in geval van in-
,,flatie.”
De hier weergegeven foutieve redeneering werd
echter
mijnerzijds
reeds keer op keer weerlegd. Tel-
kens heb ik erop gewezen, dat voor bedoelde vlucht
of speculatie in geld prijsdalingen moeten worden
verwacht van dien aard, dat zij voor wie in geld
vlucht grootere voordeelen beloven dan het rentever-
lies, dat hij lijdt door zijn vorderingen van de hand
te doen (blz. 118). De statistiek leert, dat zulke prijs-
dalingen in werkelijkheid zelfs sinds 1920 slechts
van tijd tot tijd en onderbroken door geringere dalin-
gen of zelfs door prijsstijgingen zijn voorgekomen,
terwijl niemand omtrent dcii loop van het prijspeil
in. de naaste toekomst iets met zekerheid wist. Tel-
kens dachten velen, dat het dieptepunt was bereikt
(hlz. 140 en 166). Maar daarenboven, en dat is
van
nog meer belang,
zullen dergelijke prijsdalingen hij
de gelding van een herleidingsstelsel
niet meer
voor-
komen door de prijsreguleerende werking, welke van
dat stelsel uitgaat (hiz. 117, 43, 79, 156, 216, 272).
Om aan de herinnering van beide heeren en van
de lezers tegemoet te komen, gaf ik hierboven tus-
schen haakjes aan eenige bladzijden, waar zij in mijn
juist hij dc firma Veenman te Wageningen versche-
nen boek ,,Reëele Economie”
dit mijn betoog kunnen
terugvinden en kunnen zien wanneer en waar ik dat
reeds eerder heb gehouden. Ik wil aannemen, dat
dit destijds aan genoemde heeren is ontgaan door-
dat zij niet kennis namen van al hetgeen over
het herleidingsstelsel is gepubliceerd. Na het ver-
schijnen van voormeld boek, waarin onder meer vrij-
wel alles wat over het herleidingsstelsel is te doen geweest is samengevat, zal hij economen moeilijk
meer onbekendheid met mijne argumenten kunnen
worden aangenomen. Indien men deze met tegenargu-
menten wil trachten te ontzenuwen, moo is men na-
tuurlijk in zijn recht en zal ik overwegen wat even-
dueel mijnerzijds weder daartegen w’are in te bren-
gen. Door het alsdan toch maar weer herhalen van
) Oursiveer.ing van mij. Inderdaad is het slechts sohijn
en geen werkelijkheiJ.
AANVOER VAN GRANEN.
(In tons van
1000
kg.)
Rotterdam
Amsterdam
Totaal
Artikelen
15121 Nov.
Sedert
Overeenk.
15121 Nov.
Sedert
Overeenk.
19
1935
1936
1Jan. 1936
tijdvak 1935
1936
1
Jan. 1936
tijdvak 1935
2
2
.383
869.925
892.522
280
9.341
18.101
879.266 910.623
2.
4
8
1
236.122 204.666
–
1.976
701
238.098
205.367
Tarwe
……………..
Rogge
………………
340
20.994
21.800
–
350
–
21.344
21.800
Boekweit ………………
If
als ………………
29.
.117
723.265 726.226
1.125
132.941
111.935
856.206
838.161
6.894
298.110
323.189
1.086
24.075
28.954 322.185 352.143
1.
2
8
4
95.329
139.203
–
1.675
1.660
97.004
140.863
3.
4
50
250.885 161.140
5.785
157.219
302.768
408.104
483.908
Gerst
……………..
Haver
……………..
.
44.494
43.588
–
375
–
44.869
43.588
Lijnzaad
……………
Lijnkoek
……………300
Tarwemeel
…………
32.972
18.134
580
8.588
6.621
41.560
1
24.755
Andere ineelsoorten
.720
577
32.365 29.429
1
–
1.136 3.371
33.501
32.800
25 November
1936
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
867
hetgeen is weeriegd, wordt de wetenschap uit den
aard der zaak zeker niet gediend. En evenmin de wel-
vaart van het Nederlandsche volk, dat meer dan ooit
jUi8te
economische voorlichting van noode heeft.
W. C. MEES R.AZN.
N a s c h r i f t. De Redactie stuurt mij den tekst van
bovenstaand stukje teneinde er een naschrift bij te
plaatsen.
Op
hetzelf cle oogenblik ontvang ik het hier-
boven vermelde boek ,,Reëele Economie”. Dit boek
omvat 356 blz. tekst. Ik zou het op prijs stellen om
van dit omvangrijke werk eerst te mogen kennis-
nemen,- alvorens den schrijver te antwoorden. Zulks lijkt mij voor een vruchtbare gedachtenwisseling be-
vorderlijk. Ik hoop binnenkort op de in bovenstaand
stukje aangeroercle questie nader terug te komen.
G. M. V. S.
STATISTIEKEN.
BANKDISCONTO’S.
.
Disc.Wissels.
2
20 Oct.’36
Lissabon …. 4
5Mei’36
Juni’32
2 dt)
Bk
Bel.Binn.Eff.
1Vrsch.
3
20 Oct.’36
Londen ……
inR.C.
3
20 Oct.’36
Madrid ……
5
9Juli ’35
Athene ……….
7
14 Oct.’33 N.-York F.R.B. 11
1
Feb.’34
Batavia……….
4
1 Juli’35
Oslo
……..
.
422Mei’33
Belgrado
……..
5
lFebr.
’35
Parijs
……
215 Oct.’36
Berlijn ……….
4
22 Sept.’32
Praag
……
.
1 Jan.’36
Boekarest ……..
4
15Dec.’34
Pretoria
.
… 3
15Mei’33
Brussel ……….
2
16Mei’35
Rome ……..
q 18Mei’36
Boedapest
……
4 28
Aug.’35
Stockholm
.. 21
1
Dec.’33
Calcutta
……..
3
28Nov.’35
Tokio….
3.285 7
Apr.’36
Dantzig……….
5
21Oct.’35
Weenen ……
3410Juli’35
Helsingfors ……
4
3 Dec.’34
Warschau….
5
26Oct.’33
Kopenhagen ……
4
19Nov.’36
Zwits.Nat.
Bk. 2
8Sept.’36
OPEN MA.RKT.
1936
1/ 1935 II 1934 11 1914 MAANDCIJFERS.
OVERZICHT VAN DEN STAND DER RIJKSMIDDELEN
Uit. October 1936 (in Guldens)
AFJ)EELING la
Kohieren voor den dienst 19361)
1
Dir. belostingen.
Bedragen,
welke zijn
10
to
c terugge-
Benaming der
Totaal
geven of
Zuiver
‘-
middelen
bedrag
wegens
bedrag
. 8
betaling
opde koh.
afgeschr.
8
Grondbelast. a)
10.261.362
36.441 10.224.921 10.023.690
1 nkomst.bel. b)
61.612.919 1.510.407 60.102.512 56.250.647
Vermogensbel. c)
15.244.582 135.409 15.109.180 14.290.800
Verdedig.bel. T
8.198.73684.169 8.114.567 8.036.105
Bel. v. d. doodehd.
1.489.787
8.677 1.481.110 1.487.264
Totalen.. 96.8O7.3861.775.096,95.032.200 90.088.506
a)
3′
lioofdsoni
+ 20 op»rtten op de boofdsom der ge
bouwde eigendommen. b) Hoofdsom + 60-78 opeenten. c)
Hoofdsom + 75 opcenten.
‘) Voor de belastingen naar inkomen en vermogen be-
staan de vermelde bedragen uit
2%
gedeelte van het bela.
tingdienstjaar 1936/1937 en
‘4
gedeelte van het belasting-
jaar 193511936.
2)
Voor de belastingen naar inkomen en
vermogen bestaan de vermelde bedragen uit
2%
gedeelte van
het belastingdienstjaar 193511936 en gedeelte van het
belastingdienstjaar 193411935.
AFDEELING Ib
Overige
middelen.
–
Oct.
lOM
eÏ
1936
Overeen;
periode
1935
Benaming der middelen
Divid.- en tantièmebel.
.
813.583 12.735.720 10.150.780
Rechten op den invoer
–
8.316.662 70.883.943 74.622.945
180.099 1.433.007
1.356.885 135.542 1.546.954 1.731.135
Statistiekrecht
………..
Accijns op geslacht
….
575.378 5.208.475 4.621.003
Accijns op zout
………..
Accijns op wijn
35.587
1.540.384 1.733.167
Accijns op gedistili.
. . .
2.776.067
22.535.905
23.122.881 6.081.785
7.063.781
Accijns op bier
………617.894
Accijns op suiker
…..
..
4.767.954
43.815.523 44.128.090
Accijns op tabak
……3.275.537
28.498.707
28.782.707
Bel. op gouden en zilverw.
59.570
397.079
401.975
4.730.277
50.075.7701
49.344.917
Omzetbelasting
………
Couponbelasting
…….270.091
4.819.039
4.396.967
Recht. en boeten v. zegel
1
2.676.922
2
)15.194.164
13.581.228
Recht, en boet. v. registr.
837.386
7.787.760
8.858.993
Recht, en boet. v. succes- sie, v. overgang bij over-
lijden
en
v.
schenking
5.171.592 29.764.156 28.622.116
Opbrengst d. loodsgelden
67.286 507.623
2.505.230
Totalen
….135.307.4271
302.825.994} 305.024.800
1)
Hieronder begrepen wegens zegelrecht van nota’s van
makelaars en commissionnairs in effecten, enz.
f
1.329.277
(Beursbel.).
2)
Id. f4.327.434.
INKOMSTEN TEN BATE VAN HET VERKEERSFONDS
1
Oct. 1936
1
1936
1935
Motorrijtuigenbelasting
1.594.0291
18.543.862 18.512.476
Rijwielbelasting
38.5181
7.598.4051
7.613.287
Totaal
……….
1.632.547
26.142.267126.125.763
(Zie vervolg op bis. 868.)
21
1
16/21
1
9114
1
217
1
18123
19124
20/24
Nov.
Nov.
Nov.
Nov.
Nov.
Nov.
Juli
Partic. disc.
15
1-1
71-I
3
1,-I
7
18-1
7
18
2
1
1s-3
8
12
1
12
3
1
18-
5
Ii6
Prolong.
1
1
12
11/2
112
1122
2
1
2
3’14
1
2
1
14-
3
i4
Lo,,den
Dagged
1
12-1
‘/,-I
112-1
12
1
1
12-1
1
14’I
I31
4
2
Partic. disc.
“/32116
I32126
919
9
11
126
18-1,6
4614.314
Berl1jn
Daggeld
.
2115-715
21
12 3
21/2_71s
2
3
(8-312
2’12-3 37/g 4
11
s
–
Maandgeld
23/4-3
2
3
/4-3
2518-71
23
/8
-7
18
3_
1
1
3Is-4
–
Part, disc.
3
3
3
3
3
3’ii-/
2i/-
1
/,
Warenw.
..
4_
1
1
4-
1
I2
4
1
12
4-‘/2
4_11
4
4.11
4
New York
Dageld.’)
1
1
1
l
314-1
1
13/4″2
1
12
Part,c.disc.
11
4
21
4
11
4
1/4
‘/,6
116
–
1)
Koers van
20 Nov. en dauraan voorafgaande
weken
t/in.
Vridag.
WISSELKOERSEN.
KOERSEN IN NEDERLAND.
Da a New
Londen
Berlijn
Parijs
Brussel Batavia
York)
1
,l.
1
‘)
)
1)
17
Nov.
1936
1.85k
9.04% 74.50
8.60%
31.31
100
18
,,
1936
1.85%
9.04%
74.52
8.60%
31.30
100%,
19
,,
1936
1.85%
9.04%
74.50
8.60%
31.28
100%
20
,,
1936
1.84%
9.04%
74.40 8.60
31.26
100
21
,,
1936 1.84% 9.04
74.35
8.60 31.25
100%
23
,,
1936
1.84% 9.03%
74.30 8.59%
31.25
100%
Laagste d.w’)
1.84% 9.03% 74.25
8.58%
31.22
100%
Hoogste d.w’)
1.85%
9.05%
74.55
8.61
31.32k
100%
Muntpariteit
1.469
12.1071
59.263
9.747
24.906 100
D t a
a
Zu
i
lt
_
d
ser an
Weenen
Praag
Boeka-
Milaan
Madrid
9
1)
rest
1)
*9
5*)
17 Nov. 1936
42.59
–
6.54
–
–
–
19
1936
42.56
–
6.54
–
–
–
19
1936
42.55
–
6.54
– –
20
1936
42.50
–
6.54
–
– –
21
1936
49.49
–
6.56
– – –
23
1936
42.48
–
6.55
–
–
–
Laagste d.w
1)
42.42%
34.90 6.50 1.55
–
–
Hoogste d.w
1
)
42.60
1
35.-
6.65
1.60
10.-
–
Muntpariteit
48.003
35.007 7.371 1.488 13.094
48.52
D a a
Stock-.
,’wlm
5)
Kopen-
hagen*)
o S 0
)
sing
Buenos-
Aires’)
Mon-
1
treal’)
17 Nov. 1936 46.65
40.40
45.44
4.-
51%
1.85%
18
,,
1936 46.65
40.40
45.44
4.-
51.60
1.85%
19
,,
1936 46.65
40.40
45.44
4.-
51r,
1.85%
20
,,
1936 46.60
40.34 45.45
4.-
51%
1.84%
21
,,
1936 46.80
40.34 45.42k
4.-
51%
1.85%
23
,,
1936 46.60
40.35
45.421
3.99
51%
1.84%
Laagste d.wi) 46.521 40.24 45.35
3.96
51
1.84%
Hoogste d.wl) 46.80
40.50
45.55
4.04
52
1.85%
Muntpariteit 66.671 66.671
66.671
6.266
95%
2.1878
5)
Noteering te Amsterdam.
5*)
Not, te Rotterdam.
‘)
Part. opgave.
In ‘t iste
of
Zde No. van ieder maand komt een overzicht
voor van een aantal niet wekelijks opgenomen wisselkoersen.
KOERSEN
TE NEW YORK. (Cable).
Data
1
($fr.)I($Ok.)Ijb”.)
17
Nov.
1936
4,88211
3
4,648/
4
40,24
54,03
18
1936
4,88
29
1
32
4,65
40,25
54,04
19
1936
4,88
21
32
4,65%
40,24
54,08
20
1936
4,65%
40,23 54,12
21
1936
4
,8
971,
4,65V
1
,
40,23 54,12
23
1936
4,90
1
1
16
4,65% 40,26 54,24
25 Nov.
1935
4,93%
6.58%
40.23%
67.61
Muutpariteit..
4,86
3,90%
23.81%
40%
868
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25 November 1936
AFDEELING II. DIENSTJAAR
1935.
)
Ten behoeve
van
het
belastiugdienstjaar
1934/1935
werden
20,
ten behoeve van het belastingdienstjaar
19351
Zuivere op-
Bedrag van de brengst over het
tijdvak van 1
1936
worden
60-78
opcenten geheven.
)
Ten behoeve
Benaming der middelen
raming
Jan. i95 tot en
van het belaslingdienstjaar
1934/1935
werden
55,
ten be-
met de maand
Oct. 1936
hoeve van het belastingjaar
1935/1936
worden
75
opcenten
geheven.
Nader gewijzigd ingevolge de wet van
4
Maart
Grondbelasting.
1935.
(Stbl. No. 70).
)
Id.
13
September
1935
(Stbl. No.
(y
4
hoofdsom
+
20 opcenten
op de
hoofdeom der gebouw-
548).
5)
Id. 10 October
1935
(Stbl. No.
601).
de eigendommen.)
9.870.000
9.959.795
Inkomstenbelasting
(hoofdsom
+
opcenten) ‘)
. . .
74.200.000
8)
67.462.429
Vermogensbelasting
OVERZICHT VAN DE INKOMSTEN TEN BAI’E VAN
(hoofdsom
+
opcenten)
2)
. . .
19.015.000 3)
18.195.176
9.200.000 8.720.077
HET WERKLOOSHEIDSSUBSIDIEFONDS.
Belasting v. d. doode hand
. .
3.000.000
•
1.994.323
Zuiver bedrag
Divid.- en tantièmebelasting
.
12.000.000
10.483.410
Dienst
1936/1937
Bedrag van
kohieren tot en
97.500.000
89.239.047
ramung
met de maand
1.800.000 1.639.545
________________________________
___________
Oct. 1936
Grondbelaating (veertig ten hon-
2.000.000 2.057.986 6.500.000 5.946.428
derd van de hoofdsom)
9.840.000 9.912.384 2.400.000
4)
2.114.216
Personeele belasting (tachtig tea
Rechten op den invoer ……..
Accijns op ‘t gedistilleerd
.
31.000.000 28.387.355
honderd van de hoofdsom naar
Statistiekrecht
……………
Accijns
op
zout
……………
10.000.000
8.446.236
den eersten, tweeden en derden
Verdedigingsbel.
1
………..
Accijns op geslacht
………..
50.000.000 53.826.172
1
)
21.750.000 20.795.993 34.000.000 33.963.299
Qemeentefondsbelasti.ng
(vijf
en
Accijns
op
suiker
…………
Belast. op gouden en zilverw.
550.000
497.041
Accijns op tabak
…………
81.500.000
60.943.781
twintig opcenten op de hoofd-
Accijns
op
wijn
………….
Omzetbelasting
………….
5.000.000
5.705.425
grondslag)
……………….
1
)
15.000.000
14.700.454
Accijns
op
bier
…………..
Rechten en boeten van zegel
16.000.000
16.109.663
Vermogensbelasting (twintig op-
Rechten en boeten v. registr.
11.500.000
.10.531.054
som)
…………………….
centen op de hoofdsom)
2.260.000 2.066.528
Couponbelasting
………….
Rechten en boeten v. succes-
Enkomstenbelasting
(tien opeen-
sie, v. overgang bij overlij-
tea
op
de
hoofdsom)
………
1
)
4.700.000 4.387.870
53.550.000
51.863.229
den en v. schenking
33.000.000 34.707.932
Totaal …….
Opbrengst der loodsgelden ..
2.600.000
5
2.612.053
1)
Nader gewijzigd ingevolge de
Wet van
2
Augustus
1935
1
512.635.000 473.542.443
Totalen ….
(Stbl. No.
453).
STATISTISCH OVERZIC
GRANEN EN ZADEN
TUINBOUWARTIKELEN
VLEESCH
TARWE
Manitoba
R000E
MAIS
GERST
6,4/65 kg
LIJNZAAD
WITTE
KOOL
1 1
UIEN
BLOEM-
KOOL
RUND-
VLEESCFI VARKENS VLEESCFI
Rote
C
r
O
dam(
74 kg Bahia
Blanca loco
La Plata
loco
La Plata
La Plata
loco
Ie kwal.
1-5 pond
1
gewoon
1
per 100 KO.
le soort
(versch) (versch)
Amsterdam
R’damlA’dam R’damiA’dam
loco Rotter-
dam(A’dam
R’damiA’dam
per 100 1(0.
1
Broek op
P. lOOst,
per 100kg
per 100 kg
per 100 kg.
.
per 100 kg.
per 2000 kg.
per 2000 kg
per 1960 kg.
Broek op
1
Langendijk
Groote-
Rotterdam
Rotterdam
2)
8)
4
Langendijk
broek 5)
1925
17,20
100,0
13,075
100,0
231,50
100,0
236,00
100,0
462,50
100,0
4,556)
100,0
13,256)1 100,0
14,80
6
)
100,0
93,_6)l
100,0
77,50
6
)
100
P2
1936
5,45
31,7
3,525
27,0
56,00
24,2
63,50
27,0
153,50
33,1
4,47
98,2
2,26
17,1
44,-
47,3
50,875
65
r.
5,25
30,4
3,40
26,0
55,25
23,9
64,50
27,3
152,50
33,0
4,50
98,9
2,59
1
19,5
43
,
77
I
47,1
1
48,25
62
Maart
5,225
30,4
3,50
26,8
59,50
25,7
69,75
29,6
150,00
32,4
6,60
145,1
3,05
23,0
45,75
49,2
46,57
5
60
April
5,17′
30,1
3,45
26,4
64,00
—
Mei
5,125
29,8
3,,75
26,6
63,75
27,5
72,25
30,6
147,75
31,9
51,60
55,5
44,30
57
1
27,6
70,00
29,7
147,25
31,8
—
—
—
–.
48,50
52,1
45,375
58
juni
5,05
29,4
3,45
26,4
66,00
28,5
71,50
30,3
154,00
33,3
54,15
58,2
46,25
.
59,
–
juli
5,625
32,7
3,65
27,9
71,75
31,0
74,75
31,7
162,50
35,1
–
—
57,35
61,7
47,75
61,
—
Aug.
,
6,35
36,9
4,026
30,8
84,00
36,3
88,00
37,3
170,00
36,8
60,40
64,9
50,20
64,
—–
–
—
–
–
–
—
–
–
–
Sept.
6,50
37,8
4,40
33,7
85,00
36,7
88,00
37,3
166,75
36,1
—
–
5,81
39,3
61,05
65,6
51,87
5
66
—–
–
–
–
—
–
—
–
—
Oct,
»
8,80
51 2
6,025
1
46,1
97,50
42,1
1
120,50
511
199,75
43,2
–
9,84
66,5
58,85
63,3
52,30
67,
——-
–
–
–
—
–
–
–
2 Nov.
»
8,50
494
5,50
42,1
89,50
38,7 1119,50
506
192,00
41,5
0,96
21,1
1,73
13,1
6,34
42,8
55,30
7
)
59,5
49,- 7)
63,
9
,
,,
8,55
49,7
5,60
42,8
90,50
39,1
1120,50
51,1
190,00
41,1
0,85
18,7
1,68
12,7
7,75
52,4
54,70S)
58,8
50,50°)
65,
16
8,50
49,4
5,75
1
44,0
88,50
38,2 1122,50
51,9
198,00
42,8
0,80
17,6
1,50
11,3
8,37
56,6
57,_S)
61,3
50,-
9
)
64,
23
.
8,50
49,4
5,825
t
44,6
88,50
38,2 1121,50
51,5
193,00
41,7
‘)Men zie voor de toelictiting
op
dezen staat de nos. van 8, 15 Aug. 1928, 25 Febr. 1931 en 15 Febr. 1933.
‘)
Tot Jan. 1931 Hard Winter No. 2. van Jan. 1931
tot 16 Dec. 1929 American No. 2 van 16 Dec. 1929 tot 26 Mei 1930 7415 kg Hongaarsche; vanaf 26 Mei 1930 tot 23 Mei 1932 74kg Zuid-Russische; van 23Mei
t
Van 23 Mei-19 Sept. 1932 No.
±
Van 19 Sept. ’32 tot 24 Juli ’33 62163 kg
Z.-Russ.
Van 24 Juli ’33-7 Oct. ’35 64165 kg La Plata. Van 7 Oct. ’35-I8 Mei ‘3662163
Vervolg
STATISTISCH
OVERZICF
MINERALEN TEXTIELGOEDEREN
DIVERSEN
STEENKOLEN
Westfaalsche!
PETROLEUM
BENZINE KATOEN
.
WOL
WOL
gekamde
KOE-
KALK-
Hollandsche
Mid.
C
d
ontin.
Cru
Gulf exp.
___________ _________
gekamde
Australische,
Australische,
HUIDEN
SALPETE] Middling locoprijzen
_________
–
1
F.0. F.
1
SakeIa-
0
F. No.
1
bunkerkolen,
onezeefd f.o.b.
33 t/m
64/66°
ds
per
Merino. 64’s Av.
loco
Bradford
CrossbredColo-
nial Carded,
Gaaf, open
kop
Old. per
100
kg
R dam/A’dam
per b
‘gallon
U.S.
New-Vork
1
ride
omra
Liverpool
per Ib.
SO’s
Av.
loco
57-61 pnd.
netto
per
1000
kg.
per Ib.
Liverpool
Bradford per Ib.
“7
cts.•
%
cts.•
cts.•
%
is.
“j”
cts.•
“5v
cts.•
–
‘3v”
“T”
%
“Ï
“?
1925
10,80
100,0
4,165
100,0
36,85
100,0
57,7
100,0
147,5
100,0 i
47,1
100,0
277,2
100,0
148,7
100,0
34,70
100,0
12,-
100,
Jan.
1936
6,15
56,9
1,525
36,6
8,41
22,8
17,5
30,3
29,3
19,9
1
14,7
31,1
97,0
35,0 45,4
30,5
15,-
43,2
5,80
48,
Febr.
6,15 56,9
1,51
36,3
8,56
23,2
16,9
29,2
27,7
18,8
1
13,8
29,3
97,0 35,0
46,6
31,4
15,-
43,2 5,85
Maart
,,
6,15 56,9
1,52
5
36,6
8,61
23,4
16,7
29,0
28,1
19,0
14,1
29,8
99,5
35,9
47,9
32,2
14,25
41,1
5,90
April
,,
6,20
57,4
1,525
36,6
8,51
23,1
17,1
29,7
27,6
18,7
138
29,2
99,5
35,9 47,9
32,2
14,-
40,3 5,95
49,
Mei
,,
6,25
57,9
1,525
36,6
8,51
23,1
17,1
29,7
27,3
18,5 13,5
28,6
100,8
36,4 47,9
32,2
13,75
39,6
6,-
50,
luni
, 6,30
58,3
1,525
36,6
8,33
22,6
17,6
30,5
27,4
18,6 16,8
35,7
97,0
35,0
46,6
31,4
13,-
37,5
6,-
50,
Juli
6,25 57,9
1,525
36,6
8,06
21,9
19,3
33,5
31,4
21,3
18,1
38,5
97,0 35,0
46,6
31,4
13,-
37.5
6,-
50,
Aug.
»
6,30
f8,3
1,52
5
36,6
7,94 21,5
17,9
31,0
33,3
22,5
17,2
36,6 99,5
35,9
46,6
31,4
13,50
38,9
5,25
Sept.
6.35 58,8
1,54
36,9
7,81
21,2
18,0
31,2
32,3
21,9
17,8
37,8
99,5 35,9
49,1
33,1
14,50
41,8
5,35
Oct.
»
7,80 72,2
1,95
1
46,8
10,27
27,9
23,0 39,9
42,0
28,5 21,9
1
46,5
121,0
43,7
61,1
41,1
19,25
55,5 5,40
2 Nov.
»
7,70
71,3
1,93
46,3
10,25′)
27,8
22,4
38,8
42,9
4
)
29,2
21,4
4
)1
45,4
125,17)
45,1
66,3
7
)
44,6
19,25
10
55,5 5,45 45,
9
.
,,
»
7.70
71,3
1,94
1
46,6
10,21
2
)1
27,7
22,8
1
39,5
44
0°)
29,8
21,56)1
45,6
129,58)
46,1
69,9
8
)
47,0 5,45 45,
16
,,
,,
7,70 71,3
1,925
46,2
10,173)
27,6
22,7
395
42,0
6
)
28,5
21,46)1
45,4
134,78)
48,6
76,3
9
)
51,3
5,45 45,
23
,,
7,70
71,3
1,92
46,1
22,4 38,8
1
5,45 45,
6)7 Nov.
2)13
Nov.
3
)
20
Nov.
4)
4Nov.
5)11
Nov.
6)
18 Nov.
7)
5 Nov.
8)
12 Nov.
9
)19 Nov.
16)
17 Nov.
11)
10 Nov.
12)
.ndexcijfers
op
goudbasis
resp.
37,9 en
34,1.
13
)Op goudbasis
38,8 en
34,1.
14)
Op
goudbasis
39,1 en
34,5.
is)
Op
goudbasis
39,8 en
34,8.
IJZER LOOD TIN
Cleveland Locoprijzen Locoprijzen
Foundry
Londen
Londen per
No. 3 f.o.b.
per Eng. ton
Eng. ton
Middlesb. per Eng. ton
GIETERIJ-
1
ZINK1 GOUD 1 ZILVER
IJZER
ILocoprijzen
1
cash
1
cash
(Lux III) p.
Londen
1
Londen ‘ 1 Londen per
Eng. t. f.o.b. t
per
1
per ounce,
1
Standard
Antwerpenl Eng.ton
1
fine
1
Ounce
25
-November
1936
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
869
ZUIVEL EN EIEREN
BOTER
BOTER
p.kg.
KAAS
Eier
EIEREN KOPER
per kg
Alkmaar Gem. not.
Standaard Leeuwar-
Fabrieks-
Eiermijn
Locoprijzen derComm.
z kaas Roermond Londen
Noteering
–
Centr.
kI. mlmerk
p. 100 St.
per Eng. ton
persokg.
sehouwin.gen over monetaire maatregelen mank gaan aan
een prineip’ieele fout. Deze is gelegen in de toelcen’ning van een zelfstandige, absolute waarde aan de munt. Niet
de Gulden, doch het goud is onze ‘vaardenieter; sehr. ver-
gelijkt dit met den gew.ichtsnater, de zwaarte van 1 kub.
chn water van
40 C.
bij een druk van 760 mm. Wij druk-
ken nu steeds ut in dze kg water, al noemen wij het
kontweg 1 kg. Elke maat is steeds een relativiteit, in
waarde t.o.v. bet goudgehalte van den Gulden, in gewicht
t.o.i’. die kg water, enz. Eierop gebaseerd wordende waar-
de- en prijsbegrippen behandeld en geeft schr.
zijn
mee-
leilig over waardevast geld en devaluatie, en aehtei:een-
‘volgens in het kort over het geheele terrein der economie.
Do schets ‘is een samenvatting van een werk v5n groo-
teren opzet, waarin schr. uit wil werken, dht, terwijl de
chaos ‘ter wereld met den dag toeneemt, het gezochte voor
de ‘hand ligt. Indien de heele gemeenschap van volken
én munt had, zooals wij een klok en steeds meer ook
eenheid van maten en gewic-hteo kennen, zou het dwaze
geharrewar met vrijhandel en proteetie, clearing,, transfer-
moeilijkheden, enz. enz. tot het verleden behooren.
Der Deutsche Anzeigenniarict
door Alforis Brugger en
Dr. Carl Schneider. Uitgegeven dooi
–
het ,,Insti-
tut für Zeitungswissenschaft nu der Universitiit
Berlin”. (Leipzig
1036; S.
Hirzel Verlag. Prijs
geb. in linnen
R.M. 8.40).
Schrijvers hebben geprobeerd ‘het omvattende terrein van
het adverten,tiewezen in Dnitschland te onderzoeken. De advertentie is nog steeds het meest gebruikte middel voor
reclame. Meer dan
80
pOt. van de ‘in i)uitschland voor dit
doel uitgegeven bedroegen wordt besteed voor advertentiën
in bladen en tijdschriften. Een degelijk opgezet onderzoek
als hier gegeven wordt verdient doen ook zeker belang-
stelling, door de algemeene beschouwingen over c’ouranteu,
tijdschriften en advertentiën ook voor geïnteresseerden in eiclere landen. Het werk geeft veel tabellen en grafieken.
opgenomen in E.-2 B. van 13 November ii.)
METALEN
INKOMSTEN TEN BATE VAN HET GEMEENTEFONDS.
Dienst
1935(19345
Zuiver bedrag der ko.
Zuiver bedrag der hieren voor den dienst
kohieren tot en met 1934/35 tot en met de-
de maand Oct. 1935 zelfde maand van 1935
Geineente.f.belast.. .
60.221.089
55.003.830
Tijd.opc.o.d.gem.f.b.1)
–
20.798.440
Opc.
verm. t. get. v.
50
5.3] 6.668
5.459.801
Tijd.opc.o.d.verm.b.
2)
–
3.275.881
1)
Nader gewijzigd ingevolge de
wet
van
2
Aug.
1935
Stbl.
No. 451).
)
AIl6n voor het dienstjaar
1934/1 935.
ONTVANGEN BOEKEN.
Plawwirlschaftiche Weltkorresponclen.z In formali-
ousorgan
für
siimtliche Fragen der Wjrtschafts-
planung. (Weenen; He.rausgeher Dr.
G
–
eorg Kiser).
Dit tijseb rift versehijii’t wekelijks in gecyclostyleerden
vorm, terwijl af en toe Souderhef.te in gedrukten vorm
worden uitgegeven. i[et bevat in zijn vekelijkse.he uit-
gave een overzicht over de voornaamste beriehteu en
cijfers, die iii den meest uitgebreiden zin betrekking- hebben
op elkei ‘vorm van reguleeriug van liet bedrijfsleven, zij
het in de Russische. de Dui’tsohe, de Iltaiiaansehe of de
Ameri’kaansche vormen van ,,plaitniug” en reguleering.
In de ,,SonderJicfte” worden besehouwiugen van de
hand van economen uit de meest verschillende landen ge-
publiceerd, hetzij over de theoretische zijde van de plan-
huishouding, hetzij over hetgeen in bepaalde landen op
dit gebied reeds bereikt is. Het tijdschrift vorm t zoodoen-
•de een goede documentatie voor elk, clie zich voor het
complex der genoemde vraagstukken interesseert.
S’rhjjn en llTezerb rondom, geld.
Eeci schets ter verhel-
dering van het begrip der sociaal-economische
verschijnselen door
P.
L. Duhourcq. (Leiden
1936;
E. J. Brui. Prijs
In ccii eerste hoofdstuk betoogt schrijver, dat alle be-
N_GROOTHANDELSPkIJzEN
)
(De volledige statistiek werd het laatst
1
%
f
1
%
t
1f
f•
1f
f•
1f
Je
1f
f.
1f
11
1f
J•
1f
Je
%
cts.•
1f
1925
2,31
100,0
–
56,-
100,0
9,18
100,0
751,00
100,0
440,75
100,0
3168,50
100,0
44,25
100,0
40,50
100,0
437,75
100,0
51,75
100,0
162,00 100,0
Jan.’36
0,57
24,7
0,95
16,80
30,0
4,04 44,0
252,00
33,5
112,50
25,5
1516,50
48,0
24,75 56,2
20,25
50,0
106,25
24,3
51,75
100,0
60,50
37,4
Feb..
0,61
26,4
0,926
17,37
6
31,0
3,375
36,8
256,25
34,1
116,75
26,5
1493,50
47,1
24,75 56,2
20,25
50,0
111,00
25,4
51,75
100,0
59,50
36,8
Mrt.
0,46
19,9 1,04
17,70
31,6
2,69
29,3 261,75 34,8
120,75
27,3
1544,25 48,7
24,75 56,2
20,25
50,0
115,75
26,7
51,75
100,0
59,50
36,8
Apr.,,
0,44
19,0
1,026 16,825
30,0
2,49
27,1
269,50
35,9
117,25
26,6
1522,75
48,1
24,75 56,2
20,25
50,0
110,75
25,3
51,75
100,0
61,00
37,7
Mei ,,
0,47 20,3 0,99
18,75
33,5
2,52
27,5 270,25 36,0
114,75
26,0 1495,50
47,2 25,00
56,8
20,25
50,0
108,00
24,7
51,75
100,0
62,25
38,5
Juni
.
0,57
24,7
0,89 20,20
36,1
2,69
29,3
268,50
35,8
110,50
25,1
1358,25
42,9
25,00
56,8
20,25
50,0
105,50
24,1
51,75
100,0
60,75
37,5
Juli
,,
0,60 26,0
0,81
5
19,35
34,6
2,91
31,7 275.25
36,6
117,75
26,7
1382,-
43,6
27,00
61,0
20,25
50,0
101,00
23,1
51,75
100,0
60,50
37,4
Aug.,,
0,62 26,8
0,80
17,87
5
31,9
3,316
36,1
282,50
37,6
123,75
28,1
1358,75
42,9
27.00
61,0
20,25
50,0
101,00
23,1
51,75
100,0
59,75
37,0
Sep.,
0,58
25,1
0,79
16,25
29,0
3,63
39,5
289,75
38,6
134,50
30,5
1459,00
46,0
27,25
61,6
20,25
50,0
104,25
23,8
51,75
100,0
60,75
37.5
Oct. ,,
0,63
27,3
0,775
17,55
31,3
4,85 52,8 374,75
49,9
169,00
38,3
1847,75
58,3
33,50
75,7
26,00 64,2
135,00
30,8
65,25
126,0
75,75
46,8
1 Nov.,
0,6710
29,0
0,80
16,25
6
)
29,0
5,50
59,9
392,75
52,3
174,50
39,6
1883,50
59,4
33,00
74,6
25,50
63,0
145,25
33,2
64,50
124,6
75,50
46,6
0,73
61
31,6
0,80
16,25
63
29,0 5,50 59,9
402,75
53,6
194,75
44,2 2183,25
68,9 33,25
75,1
25,75
63,6
149,75
34,2
64,75
125,1
82,75
51,1
0,7112
30,7 0,75
16,-
9
)
28,6
5,-
54,51
393,25 52,4
187,50
42,5 2122,50
67,0 33,00
74,6
25,50
63,0
144,75
33,11
64,50
1124,6
80,00
49,4 0,75
1
4,75
1
51,71
402,25
1
53,6
1 213,50
1
48,4 2092,25
1
66,0 33,00
1
74,6
25,50 1 63,0
1
153,75
1
35,11
64,25
f124,2
79,50
49,1
Sept. 193279
K.G. La
Plata;
van 26Sept.
1032 tot
5 Febr.
1934
Manitoba
No. 2;
van 5
Febr. 1934
tot
6Juli 193580kg
La Plata.
3)
Tot Jan.1928
Western;
vanaf
Jan.
1928
2 Oct.
1933
No. 2
Canada.
4)
Tot
Jan.
1928 Malting;
van Jan.
1928
tot 9 Febr.
1931
American
No.
2, van
9 Febr.
1931
tot
23 Mei
1932 6415
K.G.
Zuid-Russische.
Russische.
5)
De jaren
1928
en 1929
Broek
op Langendijk.
6)1928.
7)
6 Nov.
6)
14 Nov.
0)
20Nov.
10)
5
Nov.
16)
12Nov.
12)
19Nov.
13)
13Nov.
.N
GROOTHANDELSPRIJZEN.
BOUWMATERIALEN
KOLONIALE PRODUCTEN
–
VURENHÖUT
STEENEN
CACAO
COPRA KOFFIE RUBBER
SUIKER
THEE
INDEXC1JFR
basis 7″ f.o.b.
Zweden/
binnenmuur
buitenmuur
G.F. Accra
Ned.-lnd.
Robusta
Standaard
Ribbed Smoked
Witte kristal-
Af]. N.-I. theev.
Kolo
Finland
per standaard
per
per per
50 kg c.i.f.
f.m.s.
per 100 kg
Locoprijzen
Rotterdam
Ioco
e
i1en
suiker loco
R’damjA’dam
A’dam gem. pr.
Java- en Suma-
Grond-
nlale
van 4.672 M
3
.
1000 stuks
1000 stuks
Nederland Amsterdam
per
ij
kg.
per Ib.
per lOO kg.
trathee
p.
1(3
kg.
stoffen
pro.
ducten
T
3i
T
–
r
–
ïi
T
fe
3i
TTi
7i
cts.
1925 159,75 100,0
15,50
100,0
19,-
100,0
25,71 100,0
35,87
5
i100,0
61,375
100,0
1,80
100,0
18,75 100,0
84,5
100,0
100.0 ‘100.0
Jan.’36
63,00
39,4
8,25
53,2
10,-
52,6
8,47 32,9
II 125
31,0
13
21,2
0,21
11,6
4,32
5
1
23,1
39,50 46,7
35.5 30.9
Feb.,
63,00
39,4
8,-
51,6
9,50
50,0 8,62 33,5
1062
5
1
29,6
13
21,2
0,22
12,3
4,125
1
21,3
38,50
45,5
35.6
30.6
Mrt.,,
64,25
40,2
8,-.
51,6
10,25
54,0 8,47 32,9
9,776
27,2
13
21,2
0,23
12,6
3,926
20,9
37,25
44,1
35.8
29.9
Apr.,,
65,00
40,7
8,-
51,6
10,25
54,0
8,67 33,7
9,725
27,1
13
21,2
0,23
12,6
3,976
21,2
36,50
43,2
35.6
298
Mei
65,00
40,7
8,-
51,6
10,25
54,0
9,23 35,9
9,52
5
26,6
13
21,2
0,23
12,6
3,65
19,5
37
43,8
35.2
29.9
Juni,,
68,00
42,6
7,75 50,0
10,-
52,6
10,34
40,2
9,90
27,6
13
21,2
0,23
12,6
3,85
20,5
36,50 43,2
35.3
31.0
Juli
71,25
44,6
7,-
45,2
9,25
48,7
10,34
40,2
10,47e
29,2
13,125
21,4
0,24
13,3
3,70,
19,7
36,25
42,9
35.8
31.1
Aug.,
73,25
45,9 6,50 41,9
9,-
47,4
10,89 42,4
10,825
30,2
13
21,2
0,23
13,0
3,55
18,9
36,75 43,5
36.2
31.1
Sep.,,
79,00
49,5
7,-
45,2
9,-
47,4
12,30
47,8
11,276
31,4
13
21,2
0,24
13,3
3,475
18,5
.37,50
44,4
‘
372
32.6
Oct.
.
107,00
67,0
7,25,
46,8
9,-
47,4
17,24
67,1 13,87
6
38,7
1
14,87
6
24,2 0,30
16,7
4,476
23,9
46,50
55,0. 47.0.
.
40.9
1Nov.,
106,00
66,4
17,45
11
67,8
14,50
40,4
1
15
24,4
0,31
17,2
4,625
24,7
48,50
8
)
57,4
47.8
11)
43.1 12)
,,
,,
106,00
66,4
t
‘
15,25
42,5
15
24,4 0,32
17,8
4,75
25,3
‘49.3
13
)
‘43.3
13
)
106,00
66,4
1
16,25
45,3
1
15
24,4
0,33
18,3
4,50
24,0 49.314) 43.414)
,,
,,
106,00
66,4
1
16,875
47,0
1
15,50
25,3
0,33
18,3
4,625
24,7
,
50.0
16)
43.8
1
5
De
tegenwaarde
in guldens,
van
de
£
en $
noteeringen,
berekend tegen
den
wisselkoers van
den dag.
(Zie E.-S.
B. van
7 Oct
1936, blz.
733).
870
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25 November 1936
KOERSEN TE LONDEN.
Plaatst n
en
Landen
Noteerings-
eenheden
7Nov.
1936
14
Nov.
1936
1
LaagstelHoogstel
1621 Nov.’36
21
Nov.
1936
Alexandrië.
.
Piast. pl
%
Athene
.
..
.
Dr. p.
550
545
535 560
547%
Bangkok….
Sh.p.tical
1110,
1/10
1
1
10
T
1,
9
l!lOT
I110
Budapest’)..
Pen. p.
£
27
27
26% 28% 27%
BuenosAires’
p. pesop.c
17.55 17.55 17.50 17.60
17.55
Calcutta
. . . .
Sh. p. rup.
1/6% 1/6%
116
3
/
32
1,6
5
1
3
.
1/6%
Constantin..
Piast.p.0
613 612 610 612 610
Hongkong
. .
Sh. p.
$
1/21%’,
1/3
121%,
1/3%
112I%
Sh. p. yen
112
1
/
11
,
1.2
1
1
35
12
312%6
1/2
1
1
3
,
Lissabon….
Escu. p.
£
310%
8
110%’,
130
110%
i10./’,
Kobe
…….
Mexico
.
..
.
$per
iS
18
17%
1834
IS
Montevideo
8
)
d.per
26
26%
26% 26%
26%
Montreal
..
$
per
£
4.87%
4.87% 4.87%
4.88%
4.88.1
Riod.Janeiro
d. per Mil.
2%
2″
32
2%
2%
225112
Shanghai
. .
Sh. p.
$
112171
3
,
112
17
1
32
I/23.’,
1(2
1/2
17
/,
Singapore
. .
. p
id.
$
2/4
5
/,,
2145132
214
2/4%
214
5
1,
Valparaiso
5).
$
pa»
£
131% 131%
131%
131%
13134
Warschau ..
ZI. p.
£
26
26
25% 26%
26
‘) Unie.
ilOi,
(
UCL.
1012;
t t 1NOV.
ItY’;S;
in ,’tuv. Iu’,.
‘
tJlilt.. I. ‘.’i.
gem.
not.,
welke imp.
hebben
te betalen 2 Sept. 17.00.
3)
Offic. not.
6 Oct. 3971
8
.
4)
Id.
II
Mrt.
1935 4114,
5)
90 dg. Vanaf 28 Aug. laatste
•
export” noteering.
ZILVERPRIJS
GOUDPRIJS’)
Londen
1
)
N.Vork’t
Londen
17 Nov. 1936.. 21%
45%
17
Nov.
1936 ….1424
15
,,
1936..
21% 45%
18
,,
936
1423
19
,,
1936..
21
45%
11)
,,
1936….1422k
20
,,
1936..
21
45%
20
,,
1936…
142/2
21
,,
1936.. 21%
–
21
,,
1936 ….142/2
23
,,
1936..
21%
45%
23
,,
936
142/2
25 Nov. 1935.
.
29%’,
65%
25 Nov. 1935 ….
140/14
27 Juli
1914.. 24%
1
59
27
Juli
1914
841109/
4
t)
in pence p. oz. stand.
2)
Foreign silver
in $c. p. oz. liiie.
3)
in sli. p. oz. line
STAND VAN ‘e
RIJKS KAS.
Vorderineen.
1
7Nov.1936
1
15Nov. 1936
Saldo van ‘s Rijks Schatkist bij De Ne-
1 24.356.523,52
/
49.126.165,78
Saldo b. d. Bank voor Ned. Gemeenten
113.286,19
,,
229.360,82
Voorschotten op ultimo October 1936
a/d. gerneent. verstr. op a. haar uit te
derlandsche Bank ……………….
keeren hoofds. der pers, bel., aand. in
de hoofd,, der grondbel. en der gen.
fondsbel., alsmede opc. op die belas-
tingen en op de vermogensbelasting
,,
3.984.292,10
–
Voorschutten aan Ned.-Indië ………..
98.669.191.26
,,
88.242.231,48
Idem aan
Suriname ………………
..12.768.516,13
,,
12.768.790.24
Kasvord.weg. credietverst. alh. buiteni.
,, 115.308.229,20
•
115.994.147,64
Daggeldleeningen tegen onderpand..
Saldo der postrek. v. Rijkscomptabelen
–
40.407.992,64
–
•
37.804.632,61
Vord. op het Alg. Burg. Pensioenf.
1)
–
9.700.171,70 5.727.505,08 8.845.643,20
Vord. op andere Staatsbedrijven’) …….
Verstr. ten laste dec Rijksbegr. kasgeld-
leeningen aan gemeenten (saldo)… ,28.120.000,-
,,
28.120.000,-
Verp1ichtingen
Voorschot door De Ned. Bank ingev.
art.
16 van
haar octrooi verstrekt
– –
Schatkistbiljetten in omloop ………
/458.984.000,-
f458.871.000,-
Schatkistproinessen in omloop ……
65.310.000.-
…
•
65.300.000,-
Zilverbons in omloop …………….
1.160.078,-
1.158.819,-
Schuld op
ultimo October
1936 ajd.
gem. weg. a. h. uitte keeren hoofds. d.
–
pers. bel., aand. i. d. hoofds. d. grondb.
e. d. gem. fondsb. alsm. opc. op die
…..
bel, en op de vermogensbelasting
–
…..
,,
4.325.088,12
Schuld aan
1.040.757,34
9.574.929,69
1.034.514,70
het Alg. Burg. Pensioent.
1)
–
Id. a. h. Staatsbedr. der
P.T.
en
T.’) …
89.422.259,13
1G2.475.554,86
Schuld aan Curaçao’) ………………..
Id. aan andere Staatsbedrijven
1)
1.500.000,-
1.500.000,-
Id. aan diverse instellingen’) ………
…..
..105.149.143,82
iv..,.ii
.200,’..
i)
In rekg.-crt. met
‘s
Rijks Schatkist.
NEDERLANDSCH-INDISCHE
VLOTTENDE
SCHULD.
1
14 Nov. 1936
1
21
Nov.
1936
Saldo Javasche
Bank
…………….
–
–
Saldo b. d. Postclièque- en Girodienst
/
384.000,-
…..
/
456.000,-
Verplichtingen:
Voorschot ‘sRijks kas e.a. Rijksinstell.
–
88.242.000,-
,,
85.491.000,-
Schatkistpromessen in omloop …….
,,
4.250.000,-
4.250.000,-
Schatkisibiljetten in omloop
………
2.000.000.-
2.000.000,-
Schuld aan het Ned.-lnd. Muntfonds.
1.489.000,-
.
1.489.000,-
Idem aan de Ned.-Ind. Postspaarbank.
,,
875.000,-
.
..
,,
916.000,-
Belegde kasmiddelen Zelfbesturen…..710.000,-
,,
710.000,-
Voorschot van de Javasche Bank
……
..1.339.000,-
,,
617.000,-
1)
Betaalniiddelen in
‘s
Lands Kas
op
21
Nov.
1936
/
47.040.000,-.
CURAÇAOSCHE BANK.
Voornaamste posten in duizenden guldens.
IVoor-I
Circu- Ischottenl
Dis-
Diverse
Diverse
Data
Metaal
latie
I
aan de
I
conto’s
reke-
reke-
1
kolonie
1
tongen’
ningen’
.1
October
1936
4.556 4.687
Iii
46
1.044
125
1
September1936
4.559 4.801
244
40
1.056
Iii
1
Augustus 1936
4.562
4.865
193
47
1.154
105
1. Juli
1936
4.571
4.482
78
47
894
130
1
October
1935
4.624 4.272
183
48
546
133
1) Sluitp. der activa.
2)
Sluitp. der passiva.
NEDERLANDSCHE. BANK.
Verkorte Balans
op
23 November
1936.
Activa.
l3inuenl.Wis.
f
Hfdbk.
f
19.751.251,35
se1s,Prom..Bijbok.
,,
292.720,93
enz. in
disc.!
Ag.sch.
,,
2.127.298,57
f
22.17 1.270,S5
Papier
o.
h. Buiteni. in disconto
……,,
–
Idem eigen portef.
f
2.268.000,
—
Af: Verkocht maar voor
de bk. nog niet af gel.
–
2.268.000,-
Beleeningen
Hfdbk.
f
258.650.846,441)
mci.
vrsch.
I,Bbflk
,,
5.689.285,23
in rek.crt.IAff5Ch
,,
30.807.433,95
op
onderp.J
f
295.147.565,62
Op
Effecten
……
f
291.279.09(j,33
1
)
Op Goederen en Spec.
,,
3.868.469,29
295.147.565,621)
Voorschotten a. h. Rijk
…………..
..
–
tiunt, Goud
……
f
124.106.845,-
Muntmat., Goud
..
445.788.032,87
f
569.894.877,87
Munt, Zilver, enz.
,,
19.932.278,69
Muntinat., Zilver
. .
–
589.827.1 56,56′)
Belegging van kapitaal, reserves en pen-
sioenfonds
……………………
,
39.510.214,13
Gebouwen en Meub. der Bank
……..
..
4.600.000,-
Diverse rekeningen
………………
..
5.436.813,05
Staat d. Nederi. (Wetv. 27/5j’32,
S. No.
221)
11.958.329,12
f
970.919.349,33
Passiva.
Kapitaal
……….. ……………..
f
20.000.000,-
Reservefouds
…….
…………….
,,
3.105.769,04
Bijzondere
reserve
…
…………..
,,
6.300.000,-
Pensioenfonds
………………….,,
10.281.860,89
Bankbiljetten in omloop …………..
..
773.971.515,-
Bankassignatiën in -omloop
……….
8.371,36
Ilek.’Cour.j’ Het Rijk
f
45.228.055,10
saldo’s:
Anderen,,109.386.044,51
,,
154.614.099,61
Diverse
rekeningen
………………
..
2.637.733,43
f
970.919.349,33
Beschikbaar metaalsaldo
…………
f
219.325.338,22
Minder bedrag aan bankbiljetten in om-
ioop
dan waartoe de Bank gerechtigd
is ,,
548.313.345,_
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank ondergebracht
………………..
..
–
Waarvan aan Nederlandsch-Indië
(Wet van 15Maart 1933, Staatsblad No. 99)………..
f
68.518.450,-
Waarvan in het buitenland ………………………
,,
10.500.000,-
Voornaamste posten in duizenden
guldens.
/
Goud1
1
Andere
1
Beschikb.
1
Dek-
Data
I
lCirculatie!opeischb.I
Metaal-
ings
1
Munt
Munt mat.
1
I
schulden/
saldo
1
perc
23 Nov.
‘36124107I
445.788
773.972l54.622I
219.325
63,5
10
,,
‘3611241071
445.788
t
774.431l151.503.1
220.183
j
63,5
.?5
Juli
‘141
65.703
96.410
310.437 6.198
43.521
54
1
Totaal
1
Schatkist-
1
Belee-
1
Papier
1
Diverse
Data
bedrag
1
promessen
ningen
1
op
het
reke-
disconto slrechtstreeksl
buitenl.
1
ningen
t
)
23 Nov. 1936
22.171
1
–
295.148
2.268
15.437
16
,,
1936
22.356
1
–
292.387
2.268
5.523
25 Juli
1914
67.947
–
61.686
1
20.188
509
‘)
Onder de activa.
JAVASCHE BANK.
Data
Goud
Zilver
Circulatie
opeischb.
metaal-
1 1
j
1
schulden_1saldo
21
Nov.
’36’)!
100
158.850
25.610
32.796
14
,,
‘362)1
106.620
162.670
23.070
1
32.324
24
Oct.
19361
565
1
19.705 156.847
27.347 34.593
117
,,
1936I
88.565
j
19.490 159.482
1
23.187
34.988
25Juli 1914J
22.057 31.907
110.172 12.634
4.842
Wissels,
Diverse
Dek-
Data
buiten
Dis-
Belee-
i
reke-
kings-
N.-!nd.
conto’s ningen ningen
betaalb.
tage
21Nov.’36
21
)
2.800
7210
.
14.580
58
14
,,
‘362)
2.880
74.700
13.900
57
24 Oct. 1936
2.234
10,272
55.768
10.853
59
17
,,
1936
2.1813
10.300
53.804
10.820
.59
25Juli1914
6.395
7.259
j
75.541
2.228
44
)
Sluitpost activa.
1)
Cijfers
telegrafisch ontvangen.