Ga direct naar de content

Is de Nederlandse industrie wel zo weinig dynamisch?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 29 1993

Is de Nederlandse Industrie
wel zo weinig dynamisch?

cross-sectiebestanden) beschikbaar
is, dan is het mogelijk zowel langetermijn- als korte-termijneffecten te
bestuderen. Dit soort studies is vanaf
1985 beschikbaar gekomen. En hier
ligt de mogelijkheid een relatie te leggen met het werk van Van Bergeijk
en Haffner.

Resultaten voor Nederland

Voor de speurtocht naar de dynamiek van bet Nederlandse bedrijfsleven bieden de literatuur en empirisch onderzoek van de industriele
organisatie een schat aan informatie. In tegenstelling tot de algemene
veronderstelling blijkt bet met de Nederlandse dynamiek mee te vallen.
In ESB van 20 januari 1993 openen
Van Bergeijk en Haffher de discussie
over de dynamiek van de Nederlandse goederenmarkten1. Zorg over de
dynamiek op de Nederlandse arbeidsmarkt is er natuurlijk al lange tijd. Recente problemen van veel grote industriele bedrijven wakkeren nu ook
de zorg aan over de dynamiek van
goederenmarkten.
Zonder duiding van het begrip dynamiek is een discussie over de mate
ervan zinloos. Van Bergeijk en Haffner kiezen voor een zogenoemde
traagheidsratio: de mate waarin het
niveau van de capaciteitsbezetting
prijsveranderingen bei’nvloedt. Deze
invloed wordt door hen vastgesteld
in een relatie waarin veranderingen
in kosten per eenheid produkt en
veranderingen in capaciteitsbezetting
ook als verklarende variabelen optreden. Met andere woorden, er wordt
een onderscheid gemaakt tussen het
lange-termijneffect van capaciteitsbezetting (niveau) en het korte-termijneffect (verandering) op de winst per
eenheid produkt. Hoe kleiner het lange-termijneffect, des te minder de dynamiek. Van Bergeijk en Haffner omkleden hun primeur met betrekking
tot de empirische invulling van het
functioneren van goederenmarkten
met veel proviso’s. Toch concluderen
zij dat er aan de marktdynamiek in
Nederland in de jaren zeventig en
tachtig wel wat schort. Op grond van
hun analyse lijkt die conclusie gerechtvaardigd. Er is echter een andere studie die wortelt in de traditionele literatuur op het vakgebied van de
industriele organisatie en die tot een
andere conclusie leidt.

Literatuur over dynamiek
In de literatuur over de industriele organisatie wordt uiteraard al lange tijd

ESB 28-4-1993

aandacht besteed aan marktdynamiek2. Men heeft dan niet alleen de
snelheid voor ogen waarmee markten ruimen – hetgeen het aanknopingspunt is voor Van Bergeijk en
Haffner – maar ook de snelheid waarmee markten veranderen. Dit laatste
staat bij voorbeeld centraal bij studies naar het proces van toe- en uittreding of dat van het genereren van
innovatieve input of output . Dit
heeft er ook toe geleid concurrentie
als een dynamisch proces op te vatten waarin weinig ruimte is voor begrippen als evenwicht en ruiming
van markten. De meest moderne versie hiervan is de zogenaamde ‘persistence of profits’-aanpak5. Deze aanpak stelt dat de snelheid waarmee
bovennormale winsten (of verliezen)
verdwijnen een indicatie is voor de
mate van concurrentie op een bepaalde markt. Het is echter moeilijk een
van de drie hierboven genoemde onderzoeksrichtingen te associeren met
die van Van Bergeijk en Haffner.
Een veel ouder paradigma in het
vak industriele organisatie is dat van
de relatie tussen marktstructuurvariabelen aan de ene zijde en resultaat
(‘performance’) aan de andere. Dit
paradigma vindt zijn oorsprong in de
grote Amerikaanse preoccupatie met
de schadelijke effecten van monopoloi’de situaties . Er zijn duizenden studies op dit terrein verschenen . Dit
soort studies richt zich voornamelijk
op de vergelijking tussen markten (inter-industry studies). Deze studies leveren coefficienten op die lange-termijnevenwichten beschrijven. De
veronderstelling is dan natuurlijk dat
de gebruikte waarnemingen ook alle
in een evenwichtssiutatie zijn, hetgeen niet altijd het geval is. Er moet
dus gecorrigeerd worden voor kortetermijnontwikkelingen. Indien er een
panel-databestand (tijdreeksen van

Het Economisch Instituut voor het
Midden- en Kleinbedrijf verricht al
enige jaren een econometrische studie naar de prestaties van Nederlandse industriele bedrijven. Deze studie
is opgezet in de traditie van het
‘structure performance’-paradigma
en wordt mede door NWO ondersteund. Er zijn drie onderdelen: de
invloed van de conjunctuur op ‘performance’; de invloed van de grootteklasseverdeling op ‘performance’, en
‘performance’-verschillen tussen Nederland en de Verenigde Staten.
Prijs-kosten marge
De studie heeft op het eerste gezicht
weinig met marktdynamiek te maken. Echter, een herinterpretatie van
de resultaten geeft een beeld van
een tamelijk dynamische Nederlandse industrie. De te verklaren variabele is de prijs-kostenmarge, dit is de
waarde van de produktie minus arbeids- en inkoopkosten gedeeld
door de waarde van de produktie.
Dit is een bekende marktimperfectie1. P.A.G. van Bergeijk en R.C.G. Haffner,
Op zoek naar dynamiek, ESB, 20 januari

1993, biz. 52-56.
2. B. Carlsson, Industrial dynamics: an
overview, in B. Carlsson (red.), Industrial

dynamics, Boston, 1989, biz. 1-19.
3. P.A. Geroski, Market dynamics and entry, Oxford, 1991.
4. Zie bij voorbeeld ZJ. Acs en D.B. Audretsch, Innovation, market structure and
firm size, Review of Economics and Statistics, jg. 69,1987, biz. 567-574 voor een
Amerikaanse en R.G.J. den Hertog en A.R.
Thurik, Determinants of internal and external R&D: some Dutch evidence, De Economist, jg. 141,1993, te verschijnen, voor
Nederlandse resultaten.
5. D.C. Mueller (red.), The dynamics of
company profits, Cambridge, 1990.
6. J.S. Bain, Relation of profit rate to industry concentration: American manufacturing, 1936-1946, Quarterly Journal of Economics, jg. 65, 1991, biz. 293-324.
7. R. Schmalensee, Interindustry studies of
structure and performance, in R. Schmalensee en R.D. Willig (red.) Handbook of
industrial organization, Amsterdam,
1989, biz. 952-1009.

maat in de literatuur over de industriele organisatie, gebaseerd op de

Lerner index8. Volgens de micro-eco-

werken. De veronderstelling van Van
Bergeijk en Haffner was immers dat

Besluit

de dynamiek minder is naarmate het

Gegeven de vaagheid en veelomvat-

nomische theorie is de prijs in een

lange-termijneffect lager is. Onder de

tendheid van het begrip dynamiek is

markt met volledige mededinging gelijk aan de marginale kosten. Echter,
in werkelijkheid leiden marktimper-

overige verklarende variabelen bevinden zich indicatoren van kapitaalkosten, internationale handel en markt-

het voor de hand liggend dat er vele
manieren zijn om het begrip empirisch inhoud te geven. Van Bergeijk

fecties tot prijzen die de marginale
kosten overstijgen. De prijs-kostenmarge wordt dus bepaald door de
mate waarin bedrijven in staat zijn

concentratie van kopers en verkopers. Al met al is er dus voldaan aan

en Haffner kiezen voor een aanpak

hun prijzen boven de marginale kosten te zetten. In de praktijk kennen
wij de marginale kosten niet, zodat
deze benaderd moeten worden door
de variabele kosten. Hiervoor wor-

twee suggesties die Van Bergeijk en
Haffner gaven: een grote nadruk op

waarbij de traagheid van prijsaanpassing centraal staat. Men kan ook kie-

niveau en een correctie voor effecten

zen voor traagheden in het proces
van toe- en uittreding, voor traagheden in het proces van de afkalving

van buitenlandse handel.

van bovennormale winsten of voor

Grootteklasseverdeling

ve input of output genereren. Ik

de meting van de dynamiek op meso-

de mate waarin de markten innovatie-

den doorgaans de arbeids- en in-

In het onderdeel waarin de invloed

denk dat de door Van Bergeijk en

koopkosten genomen.

van de grootteklasseverdeling wordt

Haffner gekozen aanpak een uitste-

bestudeerd10, wordt melding ge-

Invloed van de conjunctuur

maakt van een interessant empirisch

kende is, met name omdat de vele resultaten behaald binnen het ‘structure performance’-paradigma gebruikt

In het onderdeel van de studie dat

feit. De invloed van het niveau van

de invloed van de conjunctuur op

de capaciteitsbezetting op het niveau

kunnen worden voor een verdere

prijs-kostenmarges bestudeert9, wor-

van de prijs-kostenmarge is groter in

verbetering van de aanpak en er op

den gegevens van 66 industriegroepen voor de periode 1975 tot en met
1986 gebruikt. Deze 66 industriegroepen representeren een zeer groot
deel van de totale Nederlandse Industrie: zij omvatten 87% van de werkge-

bedrijfsgroepen waar kleine bedrijven een relatief klein aandeel hebben.
Dit kan twee dingen betekenen.
Ten eerste dat grote bedrijven meer

dit gebied ook recente resultaten
voor Nederland zijn.

rekening houden met hun capaciteitsbezetting bij het zetten van hun prij-

eerste dat de door Van Bergeijk en

legenheid in de totale industrie in

1986. De panel-datastructuur wordt

zen dan kleine bedrijven. Voor deze

dient verder verdiept te worden. Op

gebruikt om een onderscheid te ma-

gedachte wordt geen harde statisti-

een zo laag mogelijk aggregatieni-

ken tussen korte-termijneffecten en

sche ondersteuning gevonden.
Het zou echter ook kunnen betekenen dat de afstemming van prijzen
op de capaciteitsbezetting afhankelijk is van de verdeling van de markt-

veau dienen traagheidscoefficienten

lange-termijneffecten. Er worden

acht verklarende variabelen ten tonele gevoerd (verkopersconcentratie,

kopersconcentratie, capaciteitsbezetting, vraagontwikkeling, import, export, alsmede combinaties daarvan).
In totaal kunnen er dus zestien effecten gemeten worden. Dertien van de
zestien regressie-coefficienten blij-

ken significant verschillend van nul
te zijn. Dit is een aanwijzing dat de
Nederlandse industrie op van alles

macht in bedrijfsgroepen. En wel op
een onverwachte manier: bij een
hoge concentratie van macht — dus

Verdieping
Mijn boodschap is een dubbele. Ten
Haffner voorgestelde aanpak het ver-

berekend te worden, terwijl er rekening gehouden wordt met meer dan
de kosten- en capaciteitsontwikke-

ling alleen wanneer prijsontwikkelingen worden verklaard. Met andere

dan bij een grotere spreiding van

woorden, er moet rekening gehouden worden met de vele resultaten
die de empirische literatuur over industriele organisatie op dit terrein
heeft opgeleverd (in het bijzonder

macht.

met betrekking tot de Nederlandse si-

bij een klein aandeel kleine bedrijven – is er een betere afstemming
Helaas is niet te reconstrueren wat

tuatie).

reageert, maar het is niet voldoende

de invloed is van het niveau van de

Vervolgens moet de variatie in de

om aan te tonen dat zij ook dyna-

bezettingsgraad op de ontwikkeling

aldus berekende traagheidscoefficien-

misch is, in de zin zoals Van Bergeijk

in prijs-kostenmarges bij verschillende grootteklasseverdelingen. Het is
in ieder geval duidelijk dat grootteklasseverdelingen de relatie tussen
bezettingsgraad en prijzen kunnen

ten verklaard kunnen worden aan de

en Haffner dat voor ogen hadden.

Interessanter wordt het wanneer
wij naar de korte- en lange-termijneffecten van de geaggregeerde vraag
en de capaciteitsbezetting kijken.

Alle vier effecten zijn significant positief. Het feit dat de bedrijven gemid-

deld gesproken reageren op de lange-termijneffecten van zowel vraag
als capaciteitsbezetting, is een indicatie voor de dynamiek in de industrie.
Voorts blijken de lange-termijninvloeden veel groter te zijn dan de korte-

bei’nvloeden, evenzeer als internationale handelstromen dit kunnen.
In het onderdeel dat de verschillen
tussen Nederland en de Verenigde

Staten onder de loep neemt11, wordt
gerapporteerd dat de gemiddelde
prijs-kostenmarge in Nederland veel
lager is (0,17) dan in de Verenigde

Staten (0,27). Dit is in ieder geval

termijninvloeden. Dit is een tweede

geen aanwijzing voor een lage mate

indicatie voor de bereidheid van bedrijven het prijsmechanisme te laten

van dynamiek op de Nederlandse
markt voor industriele goederen.

8. S. Martin, Industrial economics, New
York, 1988.
9. Y.M. Prince en A.R. Thurik, Price-cost

margins in Dutch manufacturing, De Economist, jg. 140, 1992, nr. 3, biz. 309-335.
10. Y.M. Prince en A.R. Thurik, Firm-size
distribution and price-cost margins in

Dutch manufacturing, Small Business Economics, jg. 5, 1993, nr. 3, te verschijnen
en Y.M. Prince en A.R. Thurik, Prijs-kostenmarges van kleine en grote bedrijven,
CBS-Select, 1993, nr. 8, te verschijnen.
11. Y.M. Prince en A.R. Thurik, The intertemporal stability of the concentration
margins relationship in Dutch and U.S.

manufacturing, Research report 9301/E,
EIM, Zoetermeer.

hand van marktkenmerken zoals
grootte van de markt (aantal ondernemingen), internationale handel

(importen en exporten), grootteklasseverdeling en marktimperfecties

(kartellisatie), in- en uitstroom en vernieuwing, enz.
Deze fase voor het onderzoek is
nieuw wanneer men haar vergelijkt
met het traditionele ‘structure performance’-onderzoek. Zij is gei’nspireerd door het moderne ‘persistence

of profits’-onderzoek. Immers, Kleijweg12 heeft laten zien dat de snel-

heid van afkalving van bovennormale winsten samenhangt met allerlei

marktstructuurvariabelen. Deze fase
is niet alleen nieuw, maar ook essen-

tieel om precies te begrijpen wat de
traagheidscoefficient voorstelt en

langs welke lijnen beleid kan worden ontwikkeld.
Deze fase is met name interessant
voor de onderbouwing van het concurrentiebeleid. Immers, mochten er

gegevens beschikbaar komen over
het voorkomen van kartels – en in

het Nederlandse systeem zijn die aanwezig – dan kan nun invloed op de
traagheidscoefficient berekend worden. Er kan dan worden vastgesteld
wat hun invloed is op de marktdynamiek 2 la Van Bergeijk en Haffner.

Versterking marktdynamiek
Het tweede deel van mijn boodschap
heeft betrekking op het vermeende
gebrek aan dynamiek op de Nederlandse goederenmarkt. Gebrek aan
dynamiek wordt niet waargenomen

bij het EIM-onderzoek. Dit onderzoek beperkt zich weliswaar tot de
Nederlandse Industrie in de periode
1975 tot en met 1986 en is niet direct
gericht op het meten van dynamiek.
Een precieze herberekening van de

traagheidsratio is dan ook niet mogelijk. Toch kan er — net als bij Van Bergeijk en Haffner – een onderscheid

gemaakt worden tussen lange- en
korte-termijneffecten van capaciteitsbezetting. Dat er ruimte is voor het
verder versterken van marktdynamiek lijkt niet weersproken. Echter
bij beleidskeuzen is het belangrijk te
weten of dit moet gebeuren vanuit
een situatie van aperte achterstand.
RoyThurik
De auteur is werkzaam bij het HIM en de
Erasmus Universiteit Rotterdam.

12. A. Kleijweg, Persistence of profits and
competitiveness in Dutch manufacturing,
Research report 9302/E, HIM, Zoetermeer.

ESB 28-4-1993

Auteur