Ga direct naar de content

De gulden regels van DNB

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 29 1993

De gulden regels van DNB
Het Jaarverslag van De Nederlandsche Bank over
1992 staat in het teken van de rampzalig verlopende
voorbereiding van de Economische en Monetaire
Unie. De inflatie en de loonontwikkeling blijven
veel te hoog voor de huidige neergaande fase in de
conjunctuur. Alom wordt getracht om met “budgettair kunst- en vliegwerk” de recessie door te komen.
Coordinate tussen de grote industrielanden blijft uit.
In combinatie met het niet-naleven van de spelregels
van het EMS heeft dit de wisselkoersstabiliteit in de
Gemeenschap en daarbuiten ernstige schade toegebracht. Als antwoord op de malaise pleit president
Duisenberg voor ordelijke kaders, die hij aan de
hand van zeven gulden regels demonstreert. Het respecteren van deze regels zal de onzekerheid doen afnemen en het economische herstel bevorderen.
In 1992 zijn de overheidstekorten in de EG toegenomen tot 5,4% van het bbp, met name vanwege de
afzwakkende conjunctuur. In Nederland nam het financieringstekort van het Rijk toe tot 3,9% van het
bbp, bij een stijging van de schuldquote tot 79%
bbp. Tegen deze achtergrond spreekt Duisenberg
zich uit tegen een tijdelijk pas op de plaats maken
met het terugdringen van het financieringstekort en
vooral tegen (infrastructurele) stimuleringsprogramma’s die, al dan niet in EG-verband, de tekorten nog
verder vergroten. Uitgaande van de EMU-normen
formuleert Duisenberg voor Nederland een gulden
regel voor het begrotingstekort: maximaal 1% van
het bbp. Alleen dan zal bij een nominale bbp-groei
van 4% de schuldnorm van 60% binnen afzienbare
tijd worden gehaald (in 2008), valt 4% bbp aan renteuitgaven vrij voor andere aanwendingen, en ontstaat
er ruimte voor het opvangen van tegenvallers zonder dat de 3%-norm hoeft te worden overschreden.
Met 4,3% werd in 1992 in de EG ook de inflatiedoelstelling overschreden. In ankerland Duitsland
versnelde het inflatietempo zelfs van 3,5 tot 4%. Duisenbergs tweede regel luidt dat het monetaire beleid
gericht dient te blijven op prijsstabiliteit, en niet op
het stimuleren van de economic (zoals in het VK) of
op het financieren van overheidsschulden (zoals in
Italic). Gezien de inflatoire druk had de Bundesbank
in 1992 geeri keus dan de rente hoog te houden,
ook al leidde dit tot zeer hoge reele rentes bij EMSpartners met lagere inflatiecijfers. De president laat
doorschemeren dat deze landen niet moeten klagen.
Verankering aan de D-mark blijft de beste optie voor
het monetaire beleid. Dank zij de inflatieremmende
werking van de D-mark-appreciatie kon de Bundesbank haar rentetarieven al met 2% verlagen. Bovendien wijzen de Nederlandse ervaringen uit dat naarmate het vertrouwen van de financiele markten in
de koppeling toeneemt, hettente-ecart ten opzichte
van de D-mark vanzelf vermindert.
Dat neemt niet weg dat in Nederland de inflatiedoelstelling werd gemist. Het inflatiecijfer van 3,7%
kwam volledig voor rekening van tariefverhogingen

ESB 28-4-1993

in de collectieve sector en loonkostenstijgingen. Om
het gevaar van een loon-prijsspiraal te keren, wijdt
Duisenberg een derde regel aan de jaarlijkse loonruimte: niet meer dan de trendmatige produktiviteitsstijging (circa 1%) vermeerderd met de doelstellingswaarde voor prijsstabiliteit (0 a 2%). De in 1992
maximaal voor loonstijgingen beschikbare ruimte is
dus met meer dan 2 procentpunten overschreden.
Duisenberg signaleert dat het IMF bij de valutacrises van 1992 volledig buiten spel heeft gestaan,
hoewel het statutair verplicht is toe te zien op het
wisselkoersbeleid van zijn leden en op wisselkoersarrangementen die leden met elkaar aangaan. Dit
was in strijd met regel vier, namelijk dat internationale coordinatie van het wisselkoersbeleid nodig is om
valutacrises te voorkomen. Hetzelfde verwijt treft de
grote industrielanden, terwijl ook binnen het EMS
onvoldoende rekening is gehouden met landen die
geen deel uitmaken van het stelsel. Duisenberg pleit
derhalve voor een grotere rol voor het IMF, zowel
binnen als buiten het EMS.
Volgens Duisenberg is het niet nodig de spelregels van het EMS te veranderen. De valutacrises zijn
juist ontstaan doordat de spelregels niet werden nageleefd. Als wisselkoersverhoudingen door cumulatieve inflatieverschillen niet meer de onderliggende
concurrentieposities weerspiegelen, moet een herschikking niet om politieke redenen uitblijven, zoals
sinds 1987 het geval is geweest (regel vijf). Voorts
dient het rente-instrument tijdig en met verve te worden ingezet om een correct geachte koers te verdedigen (regel zes). Alleen dan kan worden bereikt dat
specula tie duur is in termen van rentekosten, riskant
omdat de verwachtingen niet uit hoeven te komen,
en weinig lonend als dit wel het geval is. Gezien de
politieke gevoeligheden die aan het rente-instrument kleven, kan dit instrument alleen doeltreffend
worden ingezet door een onafhankelijke centrale
bank met een mandaat voor het nastreven van
prijsstabiliteit. En dit is de zevende gulden regel die
De Bank – terecht – na aan het hart ligt.
De boodschap van de president is dat de rampspoed van het afgelopen jaar voorkomen had kunnen worden als bovengenoemde regels waren nageleefd, en het Jaarverslag bevat een groot aantal
voorbeelden om dit te staven. Nu valt er op elke
regel wel een uitzondering te bedenken, en in het
geval van meerdere regels zijn innerlijke tegenstrijdigheden niet denkbeeldig. De zeven regels van
Duisenberg zullen dan ook niet onder alle omstandigheden de juiste koers aangeven voor het te voeren beleid. Ze kunnen wel worden opgevat als bakens met behulp waarvan beleidsmakers in binnenen buitenland de samenhang tussen de verschillende
beleidsterreinen in het oog kunnen houden. Juist
aan deze samenhang heeft het in 1992 ontbroken.
A.R.GJ. Zwiers

Auteur

Categorieën