Ingezonden
Honderd jaar
na Marx
J. VAN SANTEN
In ESB van 23 maart komt een herdenkingsartikeltje van Marx voor (,,Honderd
jaar na Marx” door L. van der Geest) dat
aan Marx op een ernstige manier te kort
doet. Gesteld wordt ,,Wat Marx niet heeft
voorzien, is de scheiding die is opgetreden
tussen de eigendom en het beheer van het
kapitaal…” Wat hier aan Marx wordt toegeschreven is vierkant in strijd met Marx’
theorie. In Das Kapital III 1) citeert Marx
Ure, die reeds in 1836 schrijft dat niet de
industriele kapitalisten, maar de industriele managers de ziel van het industriele stelsel zijn.
Wat Marx zelf zegt over de scheiding kapitaal-leiding versus kapitaal-bezit stijgt in
verschillende opzichten ver uit boven wat
gemeenlijk nu over deze verhouding te ber-
de wordt gebracht. In deze min of meer incidentele reactie moet ik me sterk beperken. Marx constateert (zo ongeveer 125
jaar geleden!) een enorme schaalvergroting
van produktie en ondernemingen en hij
brengt deze in verhouding met een maatschappelijke concentratie van produktiemiddelen; het nieuwe type ondernemingen
heeft een veel meer maatschappelijk karakter dan de private bedrijfjes van voorheen. Deze maatschappelijke kapitaalvorm is mogelijk gemaakt door de naamloze vennootschap. Hij noemt deze gang
van zaken ,,… die Aufhebung des Kapitals
als Privateigentum innerhalb der Grenzen
der kapitalistischen Produktionsweise
selbst” 2).
Deze formulering is bijzonder interes-
sant: de individuele kapitalist is ontmand,
hij heeft zijn machtspositie als kapitalist
verloren; hij is, zoals men later gaat inzien,
gedegradeerd tot een fantasieloze rentetrekker. De werkelijk fungerende kapitalist
wordt naar de woorden van Marx dirigent,
beheerder van vreemd kapitaal. Dat is dus
,,the managerial revolution” (Burnham).
Marx heeft dus niet slechts de scheiding
leiding-bezit begrepen, maar hij heeft vergaande revolutionaire consequenties ontdekt in de afgang van de ,,tycoon”. Slechts
een gevolg vermeld ik in dit verband. De
ontwikkeling produceert het monopolie en
provoceert de inmenging van de staat 3);
dus het einde van het ,,laissez faire” en van
de ,,etat gendarme”.
Het ware nu vooral uit een politick oogpunt interessant te onderzoekeh of Marx
hier een inmenging van een zelfstandige
staat ziet, die het monopolie (bij Marx nog
de verzamelnaam voor een monopoloi’de
ontwikkeling!) remt en corrigeert of dat de
staat volgens Marx een instrument, een
verlengstuk van het monopoliekapitaal is.
Dat laatste wordt de theorie van Lenin c.s.
De formulering van Marx schijnt m.i. echter tegen Lenin te pleiten.
Joop van Santen
1) Das Kapital III, Zurich, 1933, biz. 422.
2) Idem, biz. 477.
3) Idem, biz. 479.