Ga direct naar de content

Hoed je voor profeten!

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 15 1999

Hoed je voor profeten!
Aute ur(s ):
Visser, H. (auteur)
Hoogleraar Geld- en Bankwezen en Internationale Economische Betrekkingen aan de Faculteit der Economische Wetenschappen en Econometrie
van de Vrije Universiteit. De auteur dankt prof. dr S. Huisman voor zijn steun b ij het schrijven van dit artikel.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4236, pagina 970, 24 december 1999 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
gereformeerd

Hoe gereformeerd was de economie aan de VU? Nuchtere economen als De Roos en Zijlstra lieten de wetenschap voorop staan.
De economische faculteit aan de Vrije Universiteit stamt van 1948. In deze bijdrage ligt de nadruk op de beginjaren en in het bijzonder
op de wijze waarop de eerste hoogleraren algemene economie, Zijlstra en De Roos, dat vakgebied gestalte gaven. De specifieke
omgeving van de VU komt aan de orde en een enkele lijn zal naar het heden worden doorgetrokken.
De oprichting
De economische faculteit van de Vrije Universiteit, tot 1955 de Faculteit der Economische en Sociale Wetenschappen, is in 1948
opgericht om een goede economische reden. Vóór 1930 bestond de VU slechts uit drie faculteiten, namelijk Godgeleerdheid, Letteren en
Wijsbegeerte en tenslotte Rechtsgeleerdheid. In 1930 kwam de faculteit Wis- en Natuurkunde erbij. Over de oprichting van een
economische faculteit werden al tijdens de Tweede Wereldoorlog besprekingen gevoerd, het besluit om dat in 1948 te doen was het
gevolg van een externe impuls: om de effectus civilis, de officiële erkenning van de graden, te behouden moesten er vóór 1955 vijf
faculteiten zijn. De Senaat vond een economische faculteit maar niets, een medische faculteit zou de VU veel meer gezicht geven.
Directeuren en curatoren beslisten echter anders: een economische faculteit kostte minder (de VU was als niet-Rijksuniversiteit
afhankelijk van particuliere bijdragen) en was ook sneller op te zetten. Bovendien was men van mening dat er in het bedrijfsleven
behoefte bestond aan een economische opleiding en dat er wel financiële bijdragen uit dat bedrijfsleven te verwachten waren 1.
Overigens kwam die medische faculteit er twee jaar later ook.
De faculteit begon met drie hoogleraren: de economisch historicus Z.W. Sneller, de bedrijfseconoom F.L. van Muiswinkel (vader van de
huidige hoogleraar Openbare Financiën L.F. van Muiswinkel) en de algemeen econoom J. Zijlstra. F. de Roos kwam een jaar later en nam
de macro-economie, de internationale economische betrekkingen en alles wat met geld te maken had voor zijn rekening. Zijlstra bleef niet
lang: in 1952 werd hij minister van Economische Zaken. Van 1963 tot 1966 was hij weer aan de faculteit verbonden als buitengewoon
hoogleraar Openbare Financiën. De Roos bleef tot zijn emeritaat in 1983. De toon die door Zijlstra en De Roos gezet is klinkt nog steeds
door in de faculteit.
Koopmans en Keynes
De hoogleraren aan de jonge faculteit hadden een Rotterdamse achtergrond. Sneller, de eerste decaan (1948-1950, in dat laatste jaar
overleed hij), was vanaf 1922 hoogleraar economische geschiedenis geweest aan de Handelshoogeschool. Hij was al 65 toen hij de
overstap naar de VU maakte om de nieuwe faculteit op poten te zetten. De anderen waren van een andere generatie: Zijlstra was geboren
in 1918 en De Roos in 1920. Van Muiswinkel zat tussen Sneller en de beide anderen in, hij was van 1904. Zijlstra en De Roos waren
beïnvloed door J.G. Koopmans, bij wie Zijlstra assistent geweest was en in 1948 promoveerde, en diep onder de indruk van Keynes. De
General Theory werd vóór de Tweede Wereldoorlog in Rotterdam niet behandeld. Inzinkingen van de wereldeconomie werden toen,
aldus Zijlstra, tijdens de studie niet bevredigend verklaard. De General Theory bood zowel een verklaring als een medicijn en ging erin
als een nieuw evangelie 2. De Roos vermeldt dat hij bij zijn doctoraal in 1942 wel Keynes’ Treatise on Money op de lijst had staan, maar
van de General Theory nauwelijks gehoord had. Door Koopmans was hij goed ingevoerd in de denkwereld van Wicksell. Pas na zijn
benoeming aan de VU heeft hij zich op Keynes geworpen 3. In zijn oratie, getiteld Enkele dynamische aspecten van het vraagstuk van
de betrekkingen tussen sparen en investeren, heeft hij de uit de school van Wicksell stammende Zweedse dynamische analyse
gecombineerd met de Keynesiaanse analyse 4. Die Zweedse oriëntatie is ook terug te vinden in een bijdrage van De Roos aan de
discussie over neutraal geld die midden jaren vijftig in de kolommen van De Economist gevoerd werd 5. Typerend is dat De Roos, een
groot syntheticus, de Zweedse analyse daar weet in te passen in de Keynesiaanse IS/LM-benadering van Hicks.
De materiële bekroning van de oriëntatie op Keynes was de Ecocirc. Dat was een apparaat waarin water met een kleurstof dat door glazen
buizen rondgepompt werd de economische kringloop weer-gaf. Met behulp van schuifjes konden grootheden als de marginale
consumptiequote, de marginale invoerquote en de belastingtarieven worden gemanipuleerd. De resultaten op het nationale inkomen
waren onmiddellijk zichtbaar in de omvang van de gekleurde waterstroom. Een prachtig didactisch hulpmiddel, door A.W.H. Phillips (van
de gelijknamige curve) bedacht. De Roos was in 1951 met de hoofd-instrumentmaker van de VU bij de London School of Economics gaan
kijken en kreeg toestemming voor de VU een kopie te maken. Helaas zijn er inmiddels veel lekken in de kringloop op plekken die niet
passen binnen het Keynesiaanse model, zodat het apparaat nu een mu-seumstuk is.

passen binnen het Keynesiaanse model, zodat het apparaat nu een mu-seumstuk is.
De VU-omgeving
Voordat de economische faculteit gesticht werd was er al een leerstoel economie aan de Vrije Universiteit, namelijk binnen de faculteit
Rechtsgeleerdheid. Van 1904 tot 1948 werd die leerstoel bekleed door P.A. Diepenhorst, die de aansluiting bij de eigentijdse economiebeoefening niet meer kon en wilde maken. Diepenhorst, sterk beïnvloed door de Historische School, was wat benauwd voor de
“zoogenaamde reine, zuivere theorie”, die zich hult in “formules en begripsconstructies, onverstaanbaar voor den gewonen man”. In zijn
wijze van economiebeoefening worden ‘sein’ en ‘sollen’ niet uit elkaar gehaald. De arbeidsmarkt mag bijvoorbeeld niet op dezelfde manier
bestudeerd worden als de markt voor andere goederen en diensten. Diepenhorst citeert met instemming prof. mr. C.P.M. Romme “met zijn
kloek protest tegen de degradeering van den beelddrager Gods in het economische- en rechtsverkeer tot een zaak, een gebruiksvoorwerp
naar den wil van een ander” 6. Van de homo economicus zoals die in de economische theorie voorkomt moet hij niets hebben, noch ook
van een uit de theorie afgeleide “reine” vrijhandelsleer. “IJdel is de waan, dat de beoefening der economie zou kunnen of moeten
geschieden los van subjectieve waardeschattingen. (….) Naar onze overtuiging moet [de] Christelijke beschouwing gelijkelijk het
economisch handelen en denken doortrekken” 7.
Deze denkwereld was Zijlstra en De Roos volstrekt vreemd. De visie die F. de Vries in Rotterdam had uitgedragen, namelijk dat de
economische theorie een gereedschapskist is, en daarmee waardevrij, was ook de hunne. Wereldbeschouwelijke kwesties komen bij hen
pas aan de orde als het gaat om de economische orde en de economische politiek. Ook dan moet je voorzichtig zijn en oppassen om een
christelijk label te hechten aan een plaats- en tijdgebonden opvatting. Een mooi voorbeeld vindt Zijlstra in de opvattingen van Abraham
Kuyper 8 en van Colijn over de vrijhandel. De taal van Kuyper is bijzonder bloemrijk: “Gods Heilige orde in de natuur geeft een
mensheid, in gans ongelijke natiën ingedeeld, ja zelfs bij de voleinding laat ons de Heilige Schrift nog een loflied voor het Lam
beluisteren niet uit één gelijke mensheid, maar uit geheel onderscheiden volkeren, geslachten en natiën opgaande. En daartegenover nu,
is de Vrijhandel, als dogma uit den menselijken bajert opgedoken, erop uit om deze Heilige Orde teniet te doen en nogmaals op te richten
wat God zelf bij Babels torenbouw eerst gevonnist heeft, en toen neersloeg. Vrijhandel als exceptie, kan kostelijk zijn, maar bij de geheel
ongelijke gesteldheid der natiën, is Vrijhandel tot dogma geijkt, de niets sparende vijl, die, alle eigen aard vereffenend, de spier zelf
verslapt, die, ook ten onzent, ‘t volksleven nationaal spant”. Colijn daarentegen ziet, op basis van diezelfde Heilige Schrift, vrijhandel als
norm: “Die regel luidt voor ons als volgt. Naar het licht, dat Gods openbaring in Schrift en Natuur over deze zijde van het leven doet
opgaan, zijn de volkeren der aarde op onderling hulpbetoon, door ruil van goederen, aangewezen; mitsdien hebben zij te streven naar
vergemakkelijking van dien wederkerige ruil en behoort belemmering ervan – het geval van noodzaak terzijde latend – te worden
bestreden” 9. Droog commentaar van Zijlstra: “Colijn steunt op Adam Smith en David Ricardo, Kuyper op Friedrich List”. Hij moet niets
hebben van deze manier van redeneren. Hij ziet maar één mogelijk beginsel voor christelijke economische politiek, dat van de
naastenliefde, met consequenties die naar tijd en plaats wisselen en daarom geen beginselen mogen worden genoemd.
Het valt te begrijpen dat Zijlstra in zijn memoires het een hele overgang noemt van de “bruisende Rotterdamse Hogeschool naar de toen
wat stille, in zichzelf gekeerde Vrije Universiteit”. Voor die universiteit, gewend aan Diepenhorst, was het ook wennen: “De modernere
opvattingen over de economische wetenschap baarden bij de meer traditionele faculteiten wel eens opzien” 10. De jonge faculteit is zelfs
nog een keer gekapitteld door de president-curator, J. Donner, in het dagelijks leven president van de Hoge Raad. Zijlstra en De Roos
worden in zijn brief met name genoemd, Zijlstra vanwege het artikel over christelijke economische politiek waar zojuist uit geciteerd werd
en vanwege een voordracht voor de christelijke werkgevers over souvereiniteit in eigen kring en De Roos om een artikel over het
voorstel voor een Wet toezicht credietwezen 11. De misstap van Zijlstra en De Roos in die laatste twee uitingen was dat ze een sturende
rol voor de overheid zagen, een rol die een groot deel van de ARP (Anti-Revolutionaire Partij, een indertijd nauw aan de VU gelieerde
voorloper van het CDA) toen sterk afwees. Als ik de brief van Donner (die in Zijlstra’s memoires is afgedrukt) goed lees, zegt Donner dat
de economen in hun wetenschappelijk werk vooral hun eigen gang moeten gaan, maar dat ze bij uitlatingen in het openbaar de achterban
(zoals de ARP, het Verbond van Protestants-Christelijke Werkgevers en het CNV) niet al te hard tegen de haren moeten instrijken. De
faculteit heeft zich er niet veel van aangetrokken. Die angst voor de achterban is ook de enige reden die ik kan bedenken voor de
weigering van directeuren en curatoren in september 1948 om de faculteit toe te staan gastsprekers uit overheid en bedrijfsleven aan te
trekken – er zouden eens mensen tussen kunnen zitten die “niet van de geest der V.U. zijn doortrokken” – terwijl diezelfde bestuurders
suggereerden zulke gastsprekers via een faculteitsvereniging uit te nodigen 12. Het verzoek van student Langman (de latere minister) om
een faculteitsvereniging te mogen oprichten werd door de faculteit dan ook onmiddellijk ingewilligd.
De economische en sociale faculteit bracht blijkbaar vanaf het begin wat frisse lucht binnen de Vrije Universiteit. Die achterban waar
Donner moeilijk over deed was overigens niet verstard en Zijlstra, in 1952 minister van Economische Zaken geworden, werd binnen de
ARP al snel een man van gezag.
Ethiek en filosofie
De Vrije Universiteit gaat uit van de Vereniging voor Christelijk Wetenschappelijk Onderwijs. Die heette toen Vereniging voor Hoger
Onderwijs op Gereformeerden Grondslag. De universiteit was vrij van zowel kerk als staat. Slechts voor het onderwijs in de theologische
faculteit bestonden er formele banden met de Gereformeerde Kerken in Nederland (die nu door de Samen op Weg kerken verbroken
worden). Niettemin had de VU in haar geheel een gereformeerde signatuur. In de statuten van de Vereniging stond: “De Vereniging staat
voor alle onderwijs, dat in haar scholen gegeven wordt, geheel en uitsluitend op den grondslag der Gereformeerde beginselen en erkent
mitsdien als grondslag voor het onderwijs in de Godgeleerdheid [mijn cursivering, HV] de drie Formulieren van enigheid, gelijk in den jare
1619 door de Nationale Synode van Dordrecht voor de Nederlandse Gereformeerde Kerken zijn vastgesteld”. Behalve voor de
theologische faculteit is nooit vastgesteld wat die gereformeerde beginselen inhielden. Ze konden dan ook niet erg functioneren. Wat de
VU wel kenmerkte was de aandacht voor filosofie en ethiek in het onderwijs. Alle eerstejaars studenten kregen gezamenlijk op
maandagochtend drie uur filosofiecollege. Dat werd verzorgd door S.U. Zuidema, een begenadigd docent die in zijn eentje dialogen voor
twee of meer deelnemers op het toneel zette (wat in een zaal met enkele honderden studenten toch niet kon verhinderen dat er achterin
gekaart werd). Een van de belangrijkste doelen was om een kritische instelling te ontwikkelen ten aanzien van de vooronderstellingen
van de eigen vakwetenschap. Uiteraard werd de Wijsbegeerte der Wetsidee behandeld, ontwikkeld door de vu-hoogleraren H.
Dooyeweerd en D.H.Th. Vollenhoven, maar we (ik spreek nu over de jaren zestig) werden evenzeer onderwezen in de kennisleer van
Kant, in het Thomisme, Hegel, het pragmatisme, Karl Jaspers en Marx. In het doctoraal kwam het vak terug, maar dan in speciaal voor de
faculteit gegeven colleges. De methode was typisch die van de Wijsbegeerte der Wetsidee, namelijk het geven van imminente kritiek.
Zuidema schepte er behagen in om te laten zien waar een theorie innerlijk tegenstrijdig werd. Daarnaast werd een vak Ethiek van het

economisch leven gedoceerd, door de aan de Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Kerken te Kampen verbonden hoogleraar
Brillenburg Wurth. De Wijsbegeerte der Wetsidee was overigens een elegant bouwwerk waarin de verschillende wetenschappen in hun
onderlinge samenhang een plaats vonden, maar waar de economen niets mee konden.
De aandacht voor filosofie en ethiek is behouden gebleven. In het derde semester is er nu een verplicht vak Economische Filosofie en
Wetenschapsleer, waar B. Kee de studenten wil leren reflecteren op de geldigheidsvoorwaarden van en de mogelijke alternatieven voor
verschillende economische theorieën. In een latere fase is er een keus tussen het vak Economische Ethiek en het vak Christelijk Sociaal
Denken. Bij het eerste vak behandelt E.J.J.M. Kimman de verhouding tussen recht en moraal en de functie van instituties bij het streven
naar een rechtvaardige samenleving en wordt het morele waarnemingsvermogen van de studenten ontwikkeld aan de hand van actuele
problemen. In het tweede vak behandelt J.P. Bal-kenende onder andere de relatie tussen waarden en normen, economische
theorievorming en sociaal-economisch beleid, de overlegeconomie, de sociale zekerheid en de verzorgingsstaat, medezeggenschap,
arbeidsverhoudingen en de sociaal-economische ordening binnen de Europese Unie.
“Hoed je voor profeten”
De aanpak van Zijlstra en De Roos is dominant gebleven in de faculteit. De grondhouding is naar mijn gevoel steeds dezelfde geweest
als die waarmee zij in Rotterdam waren opgevoed: hoed je voor profeten, dat zijn gevaarlijke lieden. De meeste faculteitsleden zullen zich,
zoals zoveel economen, ook kunnen herkennen in de volgende uitspraak van Zijlstra: “ik was voor bevlogen en bewogen mensen altijd
wat schrikachtig” 13. Dat neemt niet weg dat er zeer geëngageerde mensen aan de faculteit verbonden zijn geweest. Ik denk hier bij
voorbeeld aan de ontwikkelingseconoom H. Linnemann. Zijn economische analyse mag echter gerust hardcore mainstream genoemd
worden (van sommigen van zijn promovendi zou Zijlstra waarschijnlijk wèl wat zenuwachtig geworden zijn).
Elders aan de VU is wel op andere wijze economie bedreven. Diepenhorst werd aan de juridische faculteit opgevolgd door T.P. van der
Kooy, die binnen de economische faculteit het vak Economische Politiek mocht geven. Van der Kooy wilde evenmin als Diepenhorst
weten van een scheiding tussen positieve en normatieve analyse 14. Zijn kennis van de economie was echter meer actueel, hij citeerde
Coase al jaren voordat de professie hem omarmde. Aan de faculteit der Sociaal-Culturele Wetenschappen is van 1971 tot 1999 B.
Goudzwaard als hoogleraar economie verbonden geweest. Hij heeft steeds scherpe kritiek op de gangbare economische wetenschap
gehad omdat die zijns inziens blindelings het uit de Verlichting stammende vooruitgangsgeloof volgt, dat geen grenzen aan de
economische groei ziet. Voor Goudzwaard is de economie de kunst van het zorgzame beheer en is de economische wetenschap normatief,
in die zin dat ze attendeert op zaken die de samenleving mogelijk kunnen doen vastlopen 15. Goudzwaard heeft ook ernstige bezwaren
tegen het aan de natuurwetenschappen ontleende causaliteitsdenken in de economie: “De vraag naar de oorsprong van een bepaald
economisch verschijnsel wordt daardoor altijd beantwoord met ‘wat’ iets heeft veroorzaakt, nooit met ‘wie’ of ‘welke instantie'” 16. Zo kan
je niet de boosdoeners aanwijzen en corrigeren, aldus Goudzwaard.
Ik verwacht niet dat we in de economische faculteit die laatste kritiek gauw zullen overnemen. De overige kritiek van Goudzwaard op het
gangbare economische denken wordt ook niet zonder meer gedeeld, maar zijn boek Kapitalisme en vooruitgang werd serieus genoeg
genomen om het gedurende enige jaren binnen het vak Filosofie te behandelen 17. Het is, denk ik, goed als er iemand is met wiens wijze
van analyseren je het niet eens hoeft te zijn maar van wie je wel hinderlijke vragen accepteert over de aard en de beperkingen van de
theorieën waar je mee bezig bent.

Thema: De profilering van economische faculteiten in Nederland 1913-1999
H.A. Keuzenkamp, Heerst er economie?
M.M.G. Fase, Van Duitse naar Angelsaksische blik
H.P. van Dalen en A. Klamer, De Rotterdamse econoom: tussen wetenschap en handel
A. Heertje, Limperg, Hennipman en de normatieve economie
A.H.J. Kolnaar, Ethiek en economie: de Tilburgse school
J. Pen, Groninger eigenzinnigheid
H. Visser, Hoed je voor profeten!
J. Muysken en A.P. van Veen, Is alles anders in Maastricht?
E.E.C. van Damme, De kern van de economie

1 F. Andriesse, J. Beijlevelt en T. van Walderveen (inderdaad het huidige redactielid van ESB), 1880: oprichting van een wapensmederij,
Economisch Bulletin 18:1, 1986. Interview met prof. dr. F. de Roos. Economisch Bulletin was het faculteitsblad van de economische
faculteit. In eerdere jaren, toen men progressief moest zijn en dat wilde laten zien, werd het ekonomies bulletin gespeld. G.J. Peelen,
Kennen & kunnen; Ontwikkelingen in het economisch denken en doen (1948-1988), Samsom, Alphen aan den Rijn 1988 blz. 83-84.
Lustrumbundel verschenen ter gelegenheid van het veertigjarig bestaan van de Faculteit der Economische Wetenschappen en
Econometrie en van de Vereniging van Economie Studenten aan de Vrije Universiteit.

2 J. Zijlstra, Per slot van rekening, Contact, Amsterdam 1992, blz. 13.
3 H. Visser, Professor F. de Roos 25 jaar hoogleraar aan de VU, ekonomies bulletin 6:3, 1974, blz. 2.
4 Erven Bohn, Haarlem, 1949.
5 F. de Roos, Condities voor monetair evenwicht, De Economist 112, 1954.
6 P.A. Diepenhorst, De ontwikkeling van de wetenschap der economie in de 20e eeuw, Noord-Hollandsche Uitgevers Maatschappij,
Amsterdam, 1948, blz. 16. Diesrede VU 1947.
7 P.A. Diepenhorst, op. cit., blz. 22.
8 Voor de niet-ingewijden: stichter van de Vrije Universiteit, leider van de Doleantie die tot de stichting van de Gereformeerde Kerken in
Nederland leidde, en degene die de Anti-Revolutionaire Partij, een der voorlopers van het CDA, tot de eerste op moderne leest
geschoeide politieke partij in Nederland omvormde.
9 A. Kuyper, Heilige orde, Rede in den bond van Antirevolutionaire Kiesverenigingen te Amsterdam gehouden op 30 Mei, 1913,
Kampen, 1913, respectievelijk H. Colijn, Saevis tranquillus in undis, Amsterdam, 1934, blz. 466-467. Beide geciteerd in J. Zijlstra, Christian
economic policy, Free University Quarterly I:2, 1951; in het Nederlands verschenen als Christelijke economische politiek in: J. Zijlstra,
Economische orde en economische politiek, Stenfert Kroese, Leiden 1956.
10 J. Zijlstra, op. cit., blz. 18, 19.
11 F. de Roos, ‘Toezicht op het credietwezen’, ESB, 9 mei 1951.
12 G.J. Peelen, op. cit., blz. 93-94.
13 J. Zijlstra, op. cit., blz. 178.
14 Zie T.P. van der Kooy, Het vraagstuk van de rechtvaardige prijs, De Economist, 1952.
15 B. Goudzwaard, Economie staat nog in het teken van de oneindigheid van de menselijke behoefte, in: G.J. Peelen, op. cit., blz. 62.
16 Op. cit., blz. 55-56.
17 B. Goudzwaard, Kapitalisme en vooruitgang, Van Gorcum, Assen, 1976

Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur