ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
Het prijsbeleid
De functies van het marktmechanisme zijn door economen breed uitgemeten. Het marktsysteem brengt vraag
en aanbod van goederen en diensten met elkaar in evenwicht, verdeelt de inkomens, en zorgt voor de allocatie
van produktiefactoren. De overheid die meent dit mechanisme te moeten verstpren, zal met sterke argumenten
moeten komen. Toch lijkt de overheid al vanaf 1969 tegen
de spelregels van de vrije markt te zondigen door een
stringent prijsbeleid te voeren. Ook dit jaar wordt het
prijsbeleid voortgezet, zij het dat, bij wijze van experiment, bepaalde sectoren worden vrijgesteld.
Welke argumentatie hanteert de overheid, in dit geval
het Ministerie van Economische Zaken, omeen prijsbeleid
te voeren? Doel van het prijsbeleid is natuurlijk de inflatiebestrijding. Inflatie kan verschillende ongewenste gevolgen hebben. Zo verslechtert bij een te snelle stijging van
het prijspeil de concurrentiepositie van ons land, en worden de inkomens- en vermpgensverhoudingen verstoord.
Inflatie roept ook afwentelingsproblemen op en vergroot
de onzekerheid van economische beslissingen op lange
termijn. Dat laatste is weer slecht voor de investeringen en
de werkgelegenheid. Vrijwel algemeen wordt erkend dat
deze gevolgen overheidsingrijpen gewenst maken. Er
staan twee wegen van inflatiebestrijding open. Enerzijds
kunnen door het voeren van een restrictief monetair en
budgettair beleid de bestedingen worden afgeremd.
Anderzijds kan er direct in de prijsvorming worden ingegrepen door de prijsstijgingen aan strikte regels te binden.
Dit jaar wordt met een lange traditie van globale prijsmaatregelen gebroken. Voor het eerst wordt een aantal
sectoren uitgezonderd die zich niet aan de prijsvoorschriften hoeven te houden. De minister beargumenteert deze
tweedeling als volgt: ,,Bij de selectie van deze sectoren
heeft voorop gestaan, dat hier in zodanige mate binnenen/ of buitenlandse concurrentie aanwezig is, dat van vrijstelling geen inflatiebevorderend effect behoeft te worden
verwacht” 1). Alleen voor de prijsvorming op markten
met onvolkomen vormen van concurrentie is dus de corrigerende hand van de overheid nodig.
Deze visie op de prijsvorming is gemeengoed in de economische theorie. In het ideaaltype van het marktsysteem
heeft de individuele prpducent geen invloed op de prijs, hij
is prijsnemer, en de prijs is stabiel. In werkelijkheid center
komt deze marktsituatie maar weinig voor. DeJong heeft
er in ESB op gewezen dat ook bij, wat hij noemt, ,,concurrentiele prijsvorming” prijszetting voorkomt 2). Dit is met
name het geval bij de introductie van produkten die op een
verandering van de vraag inspelen, en waarbij marktsegmentatie voorop staat. Bovendien zijn prijsoorlogen,
,,lok”-prijzen, en prijsdiscriminatie mogelijk. Van een gedicteerde marktprijs is dus geen sprake. Ook bij niet-concurrentiele marktvormen wijkt de praktijk af van de theorie. Het feit dat te hoge prijszetting door monopolisten toetreders aanlokt, beperkt de autonomie van de monopolist.
Hoe kan het prijsbeleid met deze uiteenlopende vormen
van prijsvorming rekening houden? Zoals gezegd, brengt
het huidige prijsbeleid slechts een grove tweedelingaan tussen sectoren met ,,voldoende” en ,,onvoldoende” concurrentie.
In welke sectoren van de Nederlandse economic is
sprake van voldoende concurrentie? De minister noemt
zelf de papier-, confectie-, textiel-, hout- en basismetaalindustrie, en drie sectoren van de handel. De criteria die
bij de selectie zijn gebruikt, zijn echter onduidelijk.
ESB 20-1-1982
Vijverberg heeft in het verleden een poging ondernomen
om, met behulp van Theilcoefficienten, de industriele
sectoren naar concentratiegraad te classsificeren 3). Hij
concludeerde dat in 1974 de textiel-en confectie-industrie
,,middelmatig”,debasismetaalindustrie,,sterk”,enslechts
de hout- en meubelindustrie ,,zwak” waren geconcentreerd. Wat betreft de buitenlandse concurrentie hebben
vooral de textiel- en confectie-industrie het moeilijk. Vppr
de overige sectoren die nu vrijgesteld zijn van het prijsbeleid geldt echter dat hun situatie niet wezenlijk verschilt
van die van andere industriele sectoren. Ook het prijsverloop in de vrijgestelde sectoren rechtvaardigt de bijzondere positie niet. In 1981 lag de gemiddelde prijsstijging in deze sectoren zelfs boven het industrieel gemiddelde (zonder de aardoliesector).
Het lijkt crop dat de selectie niet heeft plaats gevonden
op grond van de mate van concurrentie of het latente
inflatiegevaar. Heeft misschien de zwakte van de vrijgestelde sectoren een rol bij de selectie gespeeld? Deze indruk lijkt gewettigd. De afwezigheid van prijsvoorschriften maakt het mogelijk prijsverhogingen door te voeren
die de kostenstijgingen te boven gaan. De rendementen
kunnen, als de markt het toestaat, hierdoor verbeteren.
Zo wordt — onder valse vlag — een soort steunbeleid gevoerd. Afgezien van de nadelen die aan een steunbeleid
zijn verbonden (vooral concurrentievervalsing) zou in elk
geval expliciet moeten worden vermeld dat met de sterkte
van de sectoren rekening is gehpuden.
Het prijsbeleid kan onmpgelijk recht doen aan de talloze verschillen in prijsvorming die tussen de sectoren bestaan. Zo’n beleid zal verzanden in een onwerkzame, ondoorzichtige wirwar van regels. Een globaal prijsbeleid
heeft daarentegen als bezwaar dat de kostendoprberekeningsregels op macro-economische gegevens zijn gebaseerd, en kan daardoor onvoldoende rekening houden
met de feitelijke kostenontwikkeling van een bedrijf. Pleit
dit ervpor de prijzen vrij te laten? Ongetwijfeld zal dit tot
prijsstijgingen in bepaalde sectoren leiden. Bovendien
mag niet vergeten worden dat een loonmatigingsbeleid
wel heel moeilijk verkoopbaar wordt als de prijzen worden vrijgelaten. Het gevaar van een loon- en prijsspiraal
duikt dan weer op. Er zal moeten worden geprobeerd een
prijsbeleid te ontwikkelen dat, zij het globaal, rekening
houdt met verschillen in prijsvorming tussen de sectoren.
De criteria hiervoor zijn nog niet ontwikkeld. Het sectorale onderscheid van het huidige prijsbeleid leidt eerder
tot een verkapt steunbeleid dan dat het verschillen in de
prijsvorming in de beschouwing betrekt. Een merkwaardige zaak voor een regering die de afbouw van steun aan
zwakke sectoren en herstructurering van de economic zo
hoog in het vaandel heeft geschreven.
H. Katnps
1) Brief van de minister van Economische Zaken aan de Tweede
Kamer, 23 december 1981.
2) H. W. de Jong, Marktorganisatie, mededinging en prijsvorming, ESB, 23/30 december 1981.
3) C. H. T. Vijverberg, Kleinschalige werkgelegenheid, Stichting Het Nederlands Economisch Instituut, September 1979.
57