Het gaat helemaal niet goed
We hebben het gevoel dat het weer
goed gaat met onze economie. De eerste zin van de Miljoenennota luidt: “De
Nederlandse economie groeit krachtig”.
Dat kunnen we niet ontkennen. Als we
naar de index van het consumentenvertrouwen kijken dan zien we dat deze in
de jaren tachtig nog niet zo hoog heeft
gestaan als nu. Nederlanders gaan in
recordaantallen op vakantie naar het
buitenland, ook een teken dat ‘het goed
gaat’. De belangstelling voor beleggingsprodukten is sterk toegenomen:
sparen is uit, beleggen is in. Ook die
ontwikkeling geeft aan dat we de toekomst met vertrouwen tegemoet zien.
Maarals we inde Miljoenennota-die
zo ferm begint – verder lezen, dan vallen ons het meest op de verontrustende
ontwikkelingen die er in worden beschreven. Een van de zorgelijkste ontwikkelingen is de scherpe stijging van
de staatsschuld. De schuld van het Rijk
zal volgend jaar / 317 mrd. bedragen.
Dat is 71% van het nationaal inkomen;
in 1970 stond de staatsschuld op
slechts 30% van het nationaal inkomen.
Binnen de OESO hebben alleen lerland, Belgie en Italie een, relatief gesproken, nog hogere staatsschuld. Nog
erger is dat er geen land is waar de
staatsschuld de laatste jaren zo hard is
gestegen als in Nederland.
Het gevolg van die hoge staatsschuld
is dat de rentebetalingen over de schuld
een steeds groter beslag op de begrotingsruimte gaan leggen: volgend jaar
13%, waarmee na de begroting van Onderwijs en Wetenschappen de rentelasten de grootste uitgavencategorie zijn
geworden. Hoe hoger de rentelasten,
des te meer andere (nuttige) uitgaven
worden weggedrukt. Dat verdringingsproces is eigenlijk al in voile gang.
Nederland is bezuinigingsmoe. Maar
er zijn maar weinig landen met een zo
hoog financieringstekort als Nederland.
Er zijn al wel verschillende landen die
een overschot op de begroting hebben:
het Verenigd Koninkrijk, Japan, Australie en de Skandinavische landen. Denemarken had in 1983 een tekort dat groter was dan dat van Nederland; nu heeft
het een overschot.
De grote tragiek van het bezuinigen
in Nederland is de gelijktijdige daling
van de aardgasbaten geweest. Een daling van / 17 mrd. moest worden opgevangen, gelijk aan ongeveer 4% van het
nationaal inkomen. Hierdoor leek het
bezuinigen op het bekende dweilen met
de kraan open. Het is misschien daarom niet verwonderlijk dat Nederland en
Noorwegen, dat andere aardgasland,
ESB 11-10-1989
J.J. van Duijn
de twee landen zijn die de minste vorderingen op het punt van de overheidsfinancien hebben gemaakt.
Als men verder niets zou weten, dan
zou men denken dat Nederland met
zo’n groot tekort zeker omvangrijke
overheidsbestedingen verricht, grote
infrastructurele projecten bij voorbeeld,
zoals tunnels, en omvangrijke milieu-investeringen, of dat de belastingtarieven
in ons land bijzonder laag zijn. Maar het
een noch het ander is het geval. De
directe overheidsbestedingen zijn helemaal niet hoog. De overheidsinvesteringen zijn sinds 1971 gehalveerd, een
onvoorstelbare ontwikkeling. En de belastingtarieven zijn verre van laag. Sterker nog, ook na Oort zal Nederland de
twijfelachtige eer hebben in Europa het
land met het hoogste toptarief te zijn.
Er is iets anders aan de hand: Nederland is een verdeelland. Nergens wordt
zoveel herverdeeld als in ons land: inkomensoverdrachten, heffingen en
subsidies zorgen ervoor dat het geld
rondgepompt wordt en van degenen die
het eerst verdiend hebben bij anderen
terechtkomt. Het draagvlak voor die
herverdelingen is buitengewoon smal.
Ondanks de groei van de werkgelegenheid van de laatste jaren is het aantal
uitkeringsgerechtigden nu bijna even
groot als het aantal werkenden in de
marktsector, ook al zo’n ontwikkeling
die bijna niet voorstelbaar is. In 1970
was de verhouding nog 1 op 2.
De Miljoenennota illustreert het smalle draagvlak door de verhouding tussen
foonkosten en netto loon in Nederland
en een aantal andere landen te geven.
Voor bepaalde managementfuncties
geldt dat de loonkosten bijna het dubbele zijn van wat de manager netto in
handen krijgt. De manager wordt daar-
door netto slechter betaald dan zijn collega’s in andere landen. In de marge is
het netto (marginale) loon nog maar
40% van de bruto loonkosten.
Een versmalling van het draagvlak
brengt ons in een vicieuze cirkel: hoe
minder werkenden in de marktsector,
des te zwaarder de lasten zijn; maar
hoe hoger de lasten op het loon, des te
minder werkenden er zullen zijn. Hoe
minder werkenden, des te smaller het
draagvlak. Enzovoort, enzovoort.
De ‘ontsnapping’ uit dit dilemma is in
de jaren tachtig de loonmatiging geweest. Deze heeft voorkomen dat de
loonkosten verder stegen. De week- en
maandlonen (basis 1980 = 100) staan
in de particuliere sector nu op 122. De
kosten van levensonderhoud (basis
1980 = 100) staan nu op 123,4. De
werkenden in Nederland hebben dus
een hoge prijs betaald voor de solidariteit met niet-werkenden. Ondanks alle
produktiviteitsstijgingen hebben zij niet
mogen profiteren van de welvaartstoename van de jaren tachtig. Met hun loon
hebben zij de inflatie niet eens bijgehouden. We praten dan maar helemaal niet
over degenen die bij de overheid, bij
voorbeeld in het onderwijs, werken.
De collectieve lasten zijn in de jaren
zeventig omhoog geschoten. Van een
produceerland is Nederland toen een
herverdeelland geworden. Sinds die tijd
is de welvaartsontwikkeling in Nederland ook duidelijk achtergebleven bij die
in andere westerse landen. Na 1975 is
de jaarlijkse groei van het bruto nationaal produkt bij ons gemiddeld 1,85%
geweest, tegen 3,1% voor de OESOlanden en 2,4% voor de EG-landen.
Voor de jaren sinds 1982 is het beeld
niet beter: 2,2% groei in Nederland, tegen 3,5% in het OESO-gebied en 2,5%
in de EG. West-Duitsland, een land met
nota bene een stagnerende bevolking
en een land waarvan wel eens gezegd
wordt dat de dynamiek er uit verdwenen
is, kent sinds 1975 en ook sinds 1982
een hogere economische groei dan Nederland.
Door herverdeling van bestaande
welvaart belangrijker te vinden dan het
scheppen van nieuwe welvaart doen wij
onszelf geweldig te kort. Het kost ons
uiteindelijk veel welvaart, en dat geldt
voor de laagstbetaalden evenzeer als
voor de hoogstbetaalden. Het heeft ons
in een uitgangspositie voor de jaren negentig gebracht, die internationaal gezien ongunstig is. Het gaat helemaal
niet goed in Nederland.
J.J. van Duijn
991