Ga direct naar de content

Het Europese model

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 4 1993

Net Europese model
“Niets stuit mij zo tegen de borst als iemand die beweegt, maar niet weet waar naar toe”, heeft de bekende danser en choreograaf Hans van Manen eens gezegd. Wat geldt voor ballet, kan men ook op het
Europese integratieproces toepassen. Europa integreert, maar wie weet waar naar toe? Om het perspectief wat te verhelderen, heeft de Europese Commissie
een inventariserend onderzoek laten doen naar de
“shaping factors’ en ‘shaping actors’ van Europa na
19921. Hiervoor is aan twaalf wetenschappelijke
denk-tanks, een uit elk van de lidstaten, gevraagd om
de belangrijkste nationale en intemationale factoren
in kaart te brengen die de ontwikkeling van Europa
na 1992 zullen bepalen. Daarnaast is aan Europese
topondernemers gevraagd wat nun visie is op de richting die Europa zou moeten ingaan en welke prioriteiten zij daarbij stellen.
Het is niet verrassend dat alle twaalf nationale instituten – voor Nederland heeft de WRR een bijdrage
geleverd — de sterk toenemende intemationale concurrentie zien als een belangrijke drijfveer achter de
ontwikkelingen in Europa. Om in de Internationale
wedloop mee te kunnen, moet de relatieve technologische positie worden versterkt, moeten het onderwijssysteem en de kwaliteit van de infrastructuur
worden verbeterd en moet het aanbod van technisch
geschoold personeel toenemen. Voorts wordt consensus tussen de sociale partners cruciaal geacht om
de intemationale concurrentie aan te kunnen. Dat
wil niet zeggen dat de bestaande bi- en tripartite
overlegstructuren geen aanpassing behoeven; met
name de loon- en prijsvorming zou beter moeten
worden afgestemd op de lokale produktiviteitsontwikkeling. In het sociale vlak wordt het ontstaan van
een maatschappelijke onderklasse zonder arbeid,
inkomen en perspectief als een groot gevaar gezien.
Extra inspanningen zijn nodig om die ontwikkeling
te keren. Andere problemen die worden gesignaleerd zijn de intemationale tegenstellingen, het milieuvraagstuk, de vergrijzing, het ontbreken van een
Europese identiteit, grote regionale verschillen en
maatschappelijke spanningen als gevolg van toenemende immigratie.
Tegenover de veelheid van nationale en intemationale problemen die de wetenschappelijke instituten schetsen, lijken de gei’nterviewde Europese ondernemers te worden geobsedeerd door maar een
probleem: de intemationale concurrentie. Om daaraan het hoofd te bieden moet de voltooiing van de
interne markt absolute prioriteit hebben. Het gaat
daarbij niet alleen om de verwijdering van nog resterende barridres voor het vrije verkeer van arbeid,
goederen, diensten en kapitaal, maar om het totstandkomen van een werkelijk ge’integreerde markt,
die wordt ondersteund door een duidelijke, uniforme Europese regelgeving. Het ontstaan van zo’n
markt zou de concurrentiekracht van de Europese industrie enorm kunnen versterken. Om die ge’inte-

ESB 3-3-1993

greerde markt te verwezenlijken pleiten de ondernemers voor verbetering van de infrastructuur, verhoging van de R&D-inspanning, gecoordineerde actie
voor de ontwikkeling van Oost-Europa alsmede verbetering van onderwijs, beroepsopleiding en talenkennis. Hoewel veel van de ondervraagde ondernemers van mening zijn dat de concurrentie-achterstand ten opzichte van Japan de laatste jaren is toegenomen, tonen zij zich geen voorstanders van een
meer protectionistische koers.
Ondanks hun fixatie op de intemationale concurrentie hebben de ondernemers ook oog voor de sociale problemen. Opvallend is hun brede steun voor
het concept van de ‘sociale markteconomie’. De ondernemers achten het gerechtvaardigd dat Europa
meer uitgeeft voor het spannen van een ‘sociaal
vangnet’ dan bij voorbeeld Amerika of Japan. Wel
maken zij zich zorgen over de toenemende sociale
kosten van lage economische groei en hekelen zij de
inefficienties waarmee het verdelen van de welvaart,
bij voorbeeld in de gezondheidszorg, vaak gepaard
gaat. Die gaan ten koste van hun vermogen om economische groei en werkgelegenheid te scheppen.
De uitkomsten van de studie worden in het rapport gei’nterpreteerd als steun voor het Europese model, dat de dynamiek van een open markteconomie
probeert te combineren met de stabiliteit van goede
sociale verhoudingen. Het is echter de vraag hoe robuust dit model in werkelijkheid is. De bereidheid in
Europa om middelen voor achterblijvende regie’s beschikbaar te stellen, is tanende. Hetzelfde geldt voor
de bereidheid binnen lidstaten om kansen voor minder bedeelde groepen te creeren, vooral als daarbij
etnische verschillen in het spel zijn. Ook de verleidingen van het protectionisme worden niet altijd zo
overtuigend weerstaan als de onderzoeksresultaten
lijken te suggereren. De bescherming van de Europese staalindustrie en het recente bananenbesluit zijn
daarvoor illustratief.
Het is bemoedigend en stimulerend dat de Europese Commissie en de Europese ondernemers zoveel geloof in eigen kunnen ten toon spreiden. Maar
het neemt de twijfels over de levensvatbaarheid van
het Europese model niet weg. Europa zal nog moeten laten zien dat het werkelijk een antwoord heeft
op de economische, politieke en sociale uitdagingen
waarvoor het staat.
L. van der Geest

1. A. Jacquemin en D. Wright (red.), The European challenges post-1992, Edward Elgar, Aldershot, 1993.

2. F. Bletz, W. Dercksen en K. van Paridon, Shaping factors
for the business environment in the Netherlands after 1992,
Sdu uitgeverij, Den Haag, 1993.

•^••••IHIlHHi

Auteur