Ga direct naar de content

Goed en geld

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 25 1986

Goed en geld
,,Bedrijfsethiek… dat is toch gewoon poen?”, zo luidt de
opmerking die nogal eens gemaakt wordt wanneer gesproken wordt over het normen- en waardenpatroon van
ondernemingen. Wie zich er wat minder gemakkelijk van
af wil maken stuit evenwel op een complexe materie die
niet met simpele dooddoeners kan worden afgedaan. Bedrijfsethiek is meer dan ‘goed zaken doen’, het reikt verder
dan wat moreel vanzelfsprekend is of wat de wet voorschrijft. Bij de beslissing wat, waar en hoe te produceren
en op welke wijze de produkten aan de man te brengen zijn
wezenlijke ethische vraagstukken in het geding. Wat vinden we van supermarkten die kleine middenstanders wegconcurreren? Moeten westerse bedrijven zich wel of niet
terugtrekken uit Zuid-Af rika? Hoe moeten we de sterke opkomst van afroepcontracten beoordelen? Welke ged ragscodes zouden voor multinationele ondernemingen moeten gelden? De gemoederen raken vaak danig verhit wanneer over dit soort vragen gediscussieerd wordt. Bankiers
en managers, overtuigd van de eerzaamheid van hun beroep, voelen zich aan de schandpaal genageld, economen
vrezen voor een onverhoedse aanval op de ondernemingsgewijze produktie terwijl verongelijkte pressiegroepen steen en been klagen dat hun idealen gedwarsboomd
worden door economische belangen.
Er is momenteel sprake van een oplevende belangstelling voor bedrijfsethiek. Het komt de helderheid van de discussie over dit onderwerp ten goede wanneer onderscheid gemaakt wordt tussen micro-ethiek en macroethiek 1). Met het eerste wordt de ethiek van individuele
economische handelingen bedoeld. Het gaat hier om de
ethische waardering van de gedragsalternatieven die binnen de competentie van de enkeling liggen. De economische en maatschappelijke structuur worden als gegeven
beschouwd. Bij macro-ethiek gaat het daarentegen juist
wel om een ethische waardering van structuren en instituties. Economische verschijnselen en verbanden worden
op hun ‘ethische merites’ beoordeeld. Deze ethiek wijst op
de binnen bestaande structuren geringe speelruimte die
er voor individuele verantwoordelijkheid is.
Aansluitend op het gemaakte onderscheid kent het dispuut over bedrijfsethiek globaal genomen twee benaderingswijzen: een individualistische en een structurele. De
eerste wil de discusssie beperken tot de individuele ethiek
en zich niet inlaten met het ethische gehalte van de
bestaande economische orde. Steekpenningen, belastingontduiking, misleidende reclame en dergelijke zijn de
onderwerpen die in deze benaderingswijze – in de Verenigde Staten bekend als ‘business ethics’ – aan de orde
komen. In deze benadering gaat het er om dat er op de
markten sprake is van een eerlijke, ‘faire’ competitie. De
maatschappelijke verantwoordelijkheid van de ondernemer wordt vrij eng gedefinieerd. Hij moet voor alles waken voor de continuiteit van het bedrijf en verder zijn personeel ‘redelijk’ belonen en behandelen. Het is niet zijn
taak zich het hoofd te breken over meer werknemersinspraak of een schoner milieu.
Deze benaderingswijze heeft haar wetenschappelijke
grondvesten in de neo-klassieke theorie. Binnen die theorie vindt er een scheiding plaats tussen economie (zijnsoordelen) en politiek (waarderingsoordelen). Economen
behoeven zich dernalve niet bezig te houden met ethische
vraagstukken omtrent de economische orde. Volgens de
theorie is er trouwens geen vuiltje aan de lucht, want door
de vooronderstellingen van volkomen concurrentie en
consumentensoevereiniteit komt een volledig efficiente allocatie van produktiefactoren tot stand, krijgt de consument wat zijn hart begeert terwijl via de grensproduktiviteit
beloning naar rato van de bijdrage aan de produktie
plaatsvindt.
De politieke pendant van de individualistische benadering is het liberalisms, dat de individuele verantwoordelijk-

heid zoveel mogelijk tot zijn recht wil laten komen. Volkomen concurrentie en een terughoudende overheid, zowel
op economisch als bestuurlijk gebied, passen in een individuele, liberate ethiek.
De tweede, structurele benadering plaatst bedrijfsethiek in de maatschappelijke context. Een efficiente produktie en faire gedragsregels betekenen nog niet dat alle
ethische vraagstukken opgelost zijn. De verdeling van de
welvaart, ongelijke machts- en ruilverhoudingen op nationaal en internationaal gebied, een eenzijdig vooruitgangsgeloof zijn kwesties die deze benadering niet links laat liggen, maar betrekken wil in een ethische beoordeling van
het economisch gedrag van ondernemingen.
Het waren de klassieke economen die zich diepgaand
bezighielden met het vraagstuk van een rechtvaardige
economische orde. Adam Smith schreef eerst een boek
over de ‘theory of moral sentiments’, om op basis daarvan
zijn economische theorie te ontwerpen. Hij kwam tot de
conclusie dat eigenbelang en het marktmechanisme de
mensheid veel heil en zegen brengen. Karl Marx had daar
zo zijn eigen ideeen over, maar waar het hier om gaat is
dat ethiek verbonden was met economie, een samenhang
die met de opkomst van de neo-klassieke theorie goeddeels verloren is gegaan. De structurele benadering heeft
een natuurlijke affiniteit met hetsoc/afeme, omdat die politieke stroming vraagstukken over de economische orde en
structuur nadrukkelijk aan de orde stelt. Op grond van een
structurele benadering kunnen socialisten tot de conclusie komen dat voor het realiseren van bepaalde ethische
doelstellingen een sterke overheid noodzakelijk is. Niet
omdat ondernemers niet van goede wil zouden zijn, maar
omdat het voor kan komen dat zij vanwege bedrijfseconomische criteria als het ware gevangen zitten in een ‘prisoners dilemma’, waaruit alleen de overheid hen kan
verlossen.
Na deze theoretische uiteenzetting is het ten slotte interessant de aandacht te richten op de bedrijfsethiek in de
alledaagse praktijk. Hoe gaan degenen die in het bedrijfsleven de touwtjes in handen hebben, de ‘captains of industry’, met ethische vraagstukken om? Een bundeling
van interviews met twaalf prominente ondernemers over
‘ethiek en ondernemen’ gunt ons een kijkje in de keuken
2). Bedrijfsethiek blijkt door de gemterviewden vrijwel uitsluitend bekeken te worden in termen van individuele
ethiek. Binnen de grenzen van de wet en de beroepscode
opereren en verder goed zaken doen, dat is veelal de
strekking van de interviews. In de epiloog van de bundel
wordt dan ook geconcludeerd dat de meeste gemterviewden ethische elementen rationaliseren: ,,Het is het verstandigste om altijd ethisch en eerlijk te handelen want
daar kom je op lange termijn het beste mee uit”. Redenerend vanuit het macro-ethisch gezichtspunt dat de economische structuur de ethische opvattingen en individuele
verantwoordelijkheid sterk bepaalt en begrenst, is het ook
niet verwonderlijk dat ondernemers zich alleen met microethiek bezighouden. Degenen die daar geen vrede mee
hebben en pleiten voor een structurele benadering van bedrijfsethiek lijken het huidige tijdsgewricht, waarin pragmatisch denken hoogtij viert, in ieder geval niet mee te
hebben. De recente aandacht voor bedrijfsethiek komt wat
dat betreft een beetje merkwaardig over.

J.H. Hoogteijling

1) Zie bij voorbeeld A. Kouwenhoven, Inleiding in de economische ethiek, Callenbach, Nijkerk, 1981, met name biz. 40-46.
2) Ondernemen en ethiek. Twaalf interviews met Nederlandse
ondernemers, Het financieele Dagblad, Amsterdam, 1986.

Auteur