Ga direct naar de content

Globalisering is meer dan handel

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 16 1996

Globalisering is meer dan handel
Aute ur(s ):
Lubbers, R.F.M. (auteur)
De auteur is hoogleraar Globalisering aan de Katholieke Universiteit Brabant.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4080, pagina 917, 6 november 1996 (datum)
Rubrie k :
Discussie
Tre fw oord(e n):
globalisering, internationale, economische, betrekkingen

In ESB van 9 oktober presenteren Kleinknecht en Ter Wengel een aantal cijfers over handel en investeringen, en concluderen zij dat
er geen sprake is van een toegenomen internationalisering van de wereldeconomie 1. De feiten die zij presenteren zijn correct, maar
is hun conclusie juist?
Onder globalisering versta ik een versnelling in het wereldwijd worden en maken. Dat gaat dus niet over economie alleen, maar ook over
politiek, techniek en cultuur. Toch wil ik mijn vraagtekens bij de conclusies beperken tot de economisch meest relevante.
Ten eerste, indien informatie, technologische vindingen en managementtechnieken zich nu veel sneller dan vroeger over de wereld
verspreiden, dan komt dat overal dynamiek en productiviteit ten goede, ook al vertaalt zich dat niet in grotere handelsstromen. Het
sneller wereldwijd worden en maken vindt dan wel plaats, maar vertaalt zich niet in de door Kleinknecht en Ter Wengel onderzochte
cijferreeksen.
Indien, ten tweede, de mogelijkheid elders goederen of diensten te kopen door lagere transportkosten toeneemt, neemt evenzo de
relevantie van internationale concurrentie toe. Daarmee ontstaat wereldwijd druk om productiever te zijn en kosten te verlagen. Dat geeft
de economie extra dynamiek. Het hoeft zich echter niet te vertalen in grotere goederenstromen.
Ten derde: als het karakter van de technologische ontwikkelingen zodanig is dat de hoeveelheden kilo’s (en waarde van die kilo’s) relatief
afnemen – en veel wijst daarop – dan neemt het comparatieve voordeel (mate van exclusiviteit) van de grond- en hulpstoffen leverende
landen af. Dat zou zelfs relatief afnemende goederenstromen betekenen.
Naast deze drie punten wil ik wijzen op het gevaar van optische vertekening; iets waar economen vaker mee worstelen. Indien bepaalde
vormen van mobiliteit goedkoper worden – neem bijvoorbeeld een internationaal telefoongesprek – dan moet er heel wat afgebeld worden
om hetzelfde relatieve geldvolume te ‘vertelefoneren’. Beoordeelt men dan de ontwikkeling van, in dit geval het telefoonverkeer, dan
draagt men bij aan een optische illusie als men aandacht vraagt voor het feit dat de groei in geldomzet in verhouding tot het nationaal
product niet, dan wel beperkt toeneemt.
Deze vier opmerkingen, die evenzeer kritische kanttekeningen zijn bij Kleinknecht en Ter Wengel, laten zich ook positief formuleren. Het
kenmerkende van de globalisering van de economie zit juist in de wereldwijde ontplooiing van human capital, in de beschikbaarheid
van informatie wereldwijd in ‘real time’, in technologieën gekenmerkt door minder gewicht, door ‘tertiarisering’ (meer diensten) van
economieën, en dat in vrijwel alle landen.
Naar mijn oordeel geven Kleinknecht en Ter Wengel dus geen goede definitie van globalisering.
Regionalisering
Vervolgens vragen zij aandacht voor de groeiende betrekkingen tussen de EU-partners. Zij noemen dat regionalisering, en meten die in
handels- en investeringsstromen. Dat lijkt mij correct. En passant wijzen zij erop dat deze gegevens “op gespannen voet staan met de
traditionele Heckscher-Ohlin-handelstheorie. Volgens deze theorie zouden vooral landen met grote verschillen in de prijzen en relatieve
schaarste van bepaalde productiefactoren met elkaar moeten handelen. Daarentegen laten de data een groeiende internationale handel
zien tussen de ontwikkelde landen (met soortgelijke factorprijzen en schaarstes), vooral tussen landen van de EU.”
Er zijn hier dus andere factoren in het geding. De schrijvers gaan daar niet op in. Toch is deze relatieve groei inderdaad opmerkelijk.
Enkele verklaringsfactoren wil ik aanreiken. Naast het wereldwijd beschikbaar komen van kennis (globalisering dus) zijn er andere
factoren met significante invloed die leiden tot een toename in handels- en kapitaalstromen (directe investeringen). Dat is in de EU de
realisatie van de interne markt; handelsbelemmeringen worden weggenomen, en schaalvoordelen kunnen gemakkelijker benut worden.
Daarbij moet men ook de institutionele factoren naar waarde schatten. Verschillen in fases van ontwikkeling, in politieke prioriteiten en in
culturele achtergronden en tradities zijn evenzovele redenen voor ‘institutionele’ belemmeringen. In de EU worden deze steeds meer
weggenomen.

Regionalisatie zoals door Kleinknecht en Ter Wengel voor de Europese Unie in kaart gebracht, heeft daar veel mee te maken. Zo leidt de
creatie van de ‘ene markt’ inderdaad tot de door Kleinknecht en Ter Wengel gesignaleerde regionalisatie. Als ex-politicus voeg ik daar
aan toe dat deze regionalisatie indertijd ook politiek gestimuleerd is om een competitief antwoord te geven op andere grote economieën,
met name de Verenigde Staten en Japan. Bovendien geeft dit soort regionalisatie beter antwoord op wat bestuurders, en soms ook het
bedrijfsleven, als ‘faire’ concurrentieverhoudingen beschouwen. Ondanks de tendens handelsbelemmeringen weg te nemen is er in die
zin toch weer behoefte aan grenzen. Bij regionalisatie worden die grenzen dan niet meer per land maar per handelsblok getrokken.
Terecht wordt tegenwoordig veel aandacht gegeven aan het fenomeen regionalisering. Regionalisering komt zowel tot stand mede onder
invloed van globalisering in zijn primaire effecten, als ook als gevolg van de bestuurlijke fricties die een vervolgeffect zijn op het
doordringbaar worden van landsgrenzen. Zo wordt het bestuur, dat altijd een complement van de economie vormt, naar regionalisering
gedrongen. De regionale schaal geeft mogelijkheden positief in te spelen op de tendensen van globalisering en tegelijk geeft het de
mogelijkheid tot een bestuurlijk hanteerbare afgrenzing.
Ter afsluiting leg ik de volgende conclusie voor. Globalisering omschreven als het wereldwijd beschikbaar komen van kennis en kapitaal
gaat hand in hand met de vorming van regionale handelsblokken met veel intra-handel.
Zie ook:
» N. Mensink en P. van Bergeijk, Globlablablah , ESB, 6 november 1996, blz. 914;
» C.W.A.M. van Paridon, Een relevante handelsmaatstaf, ESB, 6 november 1996, blz. 916 en
» A.H. Kleinknecht en J. ter Wengel, Naschrift: Een overschat fenomeen , ESB, 6 november 1996, blz. 918

1 Zie: A.H. Kleinknecht en J. Ter Wengel, Feiten over globlisering, ESB, 9 oktober 1996, blz. 831.

Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur