Fed-watching
Aute ur(s ):
Bergeijk, P.A.G. van (auteur)
De auteur is werkzaam b ij De Nederlandsche Bank.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4123, pagina 763, 8 oktober 1997 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
Fed-watching
Auteur(s)
Bergeijk, P.A.G. van
De auteur is werkzaam bij De Nederlandsche Bank.
Uitgave
ESB
Verschenen in
971008
82
4123
763
Rubriek
Uit de vakliteratuur
Trefwoord
Monetaire economie; Uit de vakliteratuur
Persoonlijke voorkeuren en individuele opvattingen spelen in ieder beleidsproces een rol. Maar kunnen dergelijke parameters met
behulp van een empirisch onderzoek worden geïdentificeerd? Met andere woorden, zijn zulke subjectieve elementen ook meetbaar van
invloed op het beleid? In een recent artikel laten Chappell e.a. zien dat dit het geval is voor de besluitvorming in het Federal Open
Market Committee (FOMC), het orgaan dat beslist over monetaire politiek in de Verenigde Staten 1.
Als basis van het onderzoek dient het stenografisch verslag van de FOMC-vergaderingen. Voorafgaand aan de formele stemming over
een rentevoorstel vindt een discussie plaats over de algemene economische toestand en (de gewenste richting van) het monetaire beleid.
Chappell e.a. onderzoeken 76 bijeenkomsten van de FOMC in de periode 1970 tot en met 1976 en zijn in staat om 804 individuele
uitspraken te identificeren (hierbij blijft de voorzitter buiten beschouwing). Vervolgens worden deze ‘stemverklaringen’ gecodeerd als
dissidenten (echte tegenstemmers), comitéleden met een voorkeur voor een ander monetair beleid (maar die niet tegen stemmen) en
comitéleden die geheel instemmen met het beleid (tabel 1).
Tabel 1. Individuele stemverklaringen, zoals uitgebracht in het FOMC (1970-1976)
Soort ‘stemverklaring’
Dissidenten voor ruimer monetair beleid
aantal
17
%
2,1
Preferentie voor ruimer monetair beleid
Volledige instemming
Preferentie voor krapper beleid
Dissidenten voor krapper monetair beleid
Totaal
194
346
217
30
24,1
43,0
27,0
3,8
804
100
Chapell e.a. hebben zich erg veel moeite getroost om er voor te zorgen dat de codering van de interventies van de FOMC-leden zo
objectief en consistent mogelijk is gebeurd; het is immers ook moeilijk om de veelal verbale subtiliteiten van dergelijke verklaringen te
herleiden tot een objectief en ondubbelzinnig gegevensbestand. De auteurs hebben getracht dit te ondervangen door middel van een
systeem waarbij door diverse onderzoekers onafhankelijke coderingen worden samengesteld (uiteindelijk zijn van de 804 waarnemingen
er slechts 51 niet volkomen ondubbelzinnig).
Om de reactiefuncties van individuele FOMC- leden te kunnen schatten veronderstellen Chapell e.a. dat de waarneembare korte
rentevoet na een FOMC-meeting gelijk is aan het gewogen gemiddelde van de (niet direct waarneembare) preferenties van de FOMCleden. Deze korte rentevoet verklaren zij uit macro-economische variabelen voor de gehele VS (zoals geldgroei, industriële productie,
werkloosheid en inflatie) en specifieke dummyvariabelen voor de dertig individuele FOMC-leden waarbij wordt aangenomen dat
verschillen in onderliggende beleidspreferenties leiden tot afwijkende stemverklaringen (hierbij is de premisse dat de stemverklaringen de
preferenties ook echt weerspiegelen).
Het onderzoek bevestigt empirisch de indruk dat het FOMC een anti-cyclisch beleid voert (‘leaning against the wind’, waarbij de
monetaire autoriteiten reageren op onderliggende veranderingen in de inflatoire druk). Tegelijkertijd tonen Chappell e.a. een
betekenisvolle diversiteit van de beleidspreferentie aan die groter is dan de frequentie van dissidente stemverklaringen in tabel 1
suggereert. De extremen worden gevormd door Governor Jeffrey Backer (ruim monetair beleid) en president Alfred Hayes van de New
Yorkse federal reserve board (krap monetair beleid) die afhankelijk van de gekozen specificatie van de reactiefunctie bij gegeven
economische omstandigheden gemiddeld 1,2 tot 2,4 procentpunt verschillen in hun visie op de gewenste rentestand.
De onderzoekers gaan ook na of hun inspanning een beter inzicht oplevert dan het gebruik van de uiteindelijke stemming (daarbij gaat
het dus louter om de dissidente stemverklaringen). Hierbij blijkt dat het stenografische verslag inderdaad een betere indicatie geeft van
de preferenties van beleidsmakers dan de stemming doet vermoeden. Dus niet iedereen gaf met zijn stem ook zijn echte preferentie bloot.
Het onderzoek van Chappell e.a. is niet alleen van methodologisch belang (waar het de mogelijk-heden verkent gebruik te maken van
notulen van beleidmakende instituten) maar ook van praktisch belang voor de monetaire politiek in de euro-zone. Daar waar
verschillende preferenties te verwachten zijn, zou een te eclectische monetaire strategie aanleiding kunnen geven tot aanzienlijke
meningsverschillen in de ECB-raad met als gevaar een politisering van het Europese rentebeleid. Hier is de oplossing een heldere en
transparante benadering.
Kortom, voor de handhaving van prijsstabiliteit is het niet alleen essentieel om een onafhankelijke centrale bank te hebben met een
duidelijk anti-inflatiemandaat. Ten minste zo belangrijk is dat centrale bankbestuurders de juiste preferenties hebben
1 H.W. Chappell, T.M. Havrilesky en R.R. McGregor, Monetary policy preferences of invididual FOMC-members: a content analysis of
the memoranda of discussion, Review of Economics and Statistics, 1997, blz. 454-460.
Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)