Ga direct naar de content

Concurrentie bevordert onderwijsrendement niet

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 28 2008

onderwijs

Concurrentie bevordert
onderwijsrendement niet
Keuzevrijheid bestaat al jaren in het voortgezet onderwijs
en maakt dat scholen onderling concurreren. Door de
beschikbaarheid van meer informatie kunnen ouders en
leerlingen steeds beter kiezen. Concurrentie tussen scholen
leidt echter niet tot meer onderwijsrendement in termen van
cijfers of slagingspercentages.

E

Elbert Dijkgraaf,
Stéphanie van der
Geest en Matthijs de
Jong
Adjunct-directeur en onderzoekers bij SEOR-ECRi
aan de Erasmus Universiteit Rotterdam

730

ESB

r is steeds meer aandacht voor kwaliteitsverschillen tussen Nederlandse scholen
in het voortgezet onderwijs. Zo publiceert
de Onderwijsinspectie vanuit haar taak als
toezichthouder op de kwaliteit van het Nederlandse
onderwijs sinds een aantal jaren voor elke school
een zogeheten kwaliteitskaart en opbrengstenkaart
op haar website. De kwaliteitskaart is een korte
weergave van het oordeel van de inspectie tijdens
het laatst uitgevoerde kwaliteitsonderzoek. Op de
opbrengstenkaart staat aangegeven hoe de school
in een bepaald jaar presteert op het gebied van
rendement en examenresultaten in vergelijking met
de landelijke gemiddelden. Daarnaast besteedt
dagblad Trouw jaarlijks uitgebreid aandacht aan de
schoolprestaties, ondermeer door deze gegevens
per school in de krant te publiceren. Deze transparantie ten aanzien van schoolprestaties stelt ouders
en leerlingen in staat om scholen met elkaar te
vergelijken en de in hun ogen beste school in hun
woonomgeving te kiezen. De beschikbaarheid van
informatie in combinatie met de vrije schoolkeuze
van ouders maakt dat te verwachten valt dat scholen
onderling concurreren. Deze directe concurrentie kan
scholen een extra prikkel bieden om de kwaliteit van
het onderwijs te verbeteren. Een relatief mindere
prestatie kan er namelijk voor zorgen dat een school
minder nieuwe leerlingen trekt en daarmee een deel
van haar financiering verliest.
Om de vraag te beantwoorden of een relatie bestaat
tussen de concurrentie-intensiteit en de schoolprestaties zijn de gegevens van schoollocaties geanalyseerd voor het havo en vwo (Dijkgraaf et al., 2008).
In het onderzoek is empirisch getoetst of schoollocaties die gevestigd zijn in een omgeving met
veel concurrentie beter presteren ten aanzien van
onderwijsrendement dan schoollocaties die te maken
hebben met weinig concurrentie.

Econometrische analyse
Om de onderzoeksvraag te beantwoorden is een
l
­ineaire vergelijking geschat waarbij de school­
prestatie verklaard wordt door verschillende
schoolkarakteristieken, enkele kenmerken van de

93(4548) 28 november 2008

leerlingen­ opulatie en de intensiteit van de conp
currentie. Gegevens over onderwijsrendement zijn
verkregen van de Onderwijsinspectie. Voor zowel
het havo als het vwo betreft het per schoollocatie
gedurende de periode 2002 tot en met 2006 het
gemiddelde cijfer van het centraal schriftelijk eindexamen, het percentage geslaagden en het percentage leerlingen dat zonder vertraging van de derde
klas naar het diploma geleid wordt (kortweg het
percentage onvertraagden). De keuze voor deze indicatoren betekent dat de focus ligt op de output van
het onderwijs en niet op de kwaliteit van het onderwijsleerproces. Bij laatstgenoemde gaat het bijvoorbeeld om voorzieningen, het didactisch handelen
en het pedagogische klimaat. Centrale Financiën
instellingen (CFi), een uitvoeringsorgani­ atie van het
s
Ministerie van OCW, heeft gegevens over scholen
verstrekt. Dit betreft onder andere de denominatie
(bijvoorbeeld openbaar, rooms-katholiek, protestants-christelijk en algemeen bijzonder), de onderwijsmethode (regulier of methoden zoals dalton en
montessori), het aantal havo- en vwo-leerlingen en
het percentage meisjes op de school. In aanvulling
op deze data is gebruikgemaakt van gegevens per
postcodegebied van het CBS om te corrigeren voor
andere verschillen in de veronderstelde leerlingenpopulatie, zoals het percentage allochtonen en het
percentage werkenden.
Voor het berekenen van de mate van concurrentie
waar een schoollocatie mee te maken heeft, is een
inschatting van de relevante geografische markt
nodig. In dit onderzoek is de zogeheten fixed radiusbenadering gehanteerd waarbij alle locaties binnen
een straal van tien kilometer, volgens het CBS in
2004 de gemiddelde reisafstand van middelbare
scholieren, tot dezelfde markt worden gerekend.
Voor het meten van concurrentie wordt uitgegaan
van de Herfindahl-Hirschman Index (HHI). Deze
index wordt berekend als de som van de gekwadrateerde marktaandelen. Per schoollocatie wordt met
behulp van een reisafstandenmatrix bepaald welke
andere schoollocaties aanwezig zijn binnen een
straal van tien kilometer. Deze schoollocaties vormen
de relevante markt. Van alle schoollocaties wordt
het marktaandeel berekend op basis van het aantal
leerlingen vanaf leerjaar vier. Deze marktaandelen
worden vervolgens gekwadrateerd en gesommeerd.
Dit betekent dat als er maar een schoollocatie
aanwezig is in de relevante markt, de HHI een
waarde heeft van 1 (monopolie). Stel dat er twee
even grote schoollocaties zijn, dan wordt de HHI 0,5
(0,52+0,52). In het extreme geval waarin zeer veel

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

locaties elk een verwaarloosbaar
klein marktaandeel hebben is de
HHI gelijk aan nul (volledige concurrentie). De HHI daalt dus met
het toenemen van de concurrentie, waarbij niet alleen het aantal
scholen een rol speelt maar ook
hun relatieve grootte.

Rendement en concurrentie

De hiervoor genoemde cijfers vergelijken een monopoliesituatie met een situatie van volledige concurrentie. Een meer
realistisch scenario is dat de mate van concurrentie verandert
door toetreding van enkele nieuwe locaties. Als in de uitgangssituatie verondersteld wordt dat er in een relevante markt twee
schoollocaties zijn die even groot zijn, dan is de HHI gelijk
aan 0,5. Stel dat de HHI daalt naar 0,25 doordat twee nieuwe
locaties van gelijke grootte tot de markt toetreden. De effecten op kwaliteit zijn dan veel kleiner. Zo daalt het gemiddelde
eindexamencijfer cijfer met 0,03 voor beide schoolsoorten.
Het percentage geslaagden en onvertraagden daalt afgerond
met een procentpunt.
Een uitgebreide gevoeligheidsanalyse laat zien dat het negatieve effect van de concurrentie-intensiteit op het onderwijsrendement robuust
is (Dijkgraaf et al., 2008). In de gevoeligheidsanalyses is onder andere getoetst
voor endogeniteit. Hiervan is sprake als de schoolprestatie niet alleen beïnvloed
wordt door de concurrentie-intensiteit, maar wanneer de mate van concurrentie
ook afhankelijk is van de onderwijsprestaties van bestaande scholen. Zo kan
het zijn dat slechte onderwijsprestaties toetreding van nieuwe scholen uitlokken
waardoor de concurrentie-intensiteit toeneemt. Systeemschattingen op basis van
maximum likelihood-schattingen waarbij beide causale verbanden tegelijkertijd
worden geschat laten echter zien dat de concurrentie-intensiteit niet wordt beïnvloed door de schoolprestaties.
Ook zijn in gevoeligheidsanalyses alternatieve concurrentiemaatstaven gebruikt,
zoals concurrentie tussen schoolorganisaties in plaats van tussen schoollocaties,
een andere omvang van de relevante markt, een beperking van concurrentie
binnen denominaties en afzonderlijke analyses voor stad versus platteland. In

Schoollocaties
gevestigd in een
omgeving met veel
concurrenten presteren
niet beter dan
locaties met minder
concurrenten

Het aantal beschikbare observaties
voor het havo en vwo bedraagt
respectievelijk 2.130 en 2.222.
Tabel 1 geeft een overzicht van de beschikbare
gegevens over onderwijsrendement. De gemiddelde
scores over heel Nederland voor het vwo zijn over
het algemeen wat hoger dan voor het havo.
Tabel 2 geeft een overzicht van de gemiddelde
concurrentie-intensiteit in verschillende regio’s. De
HHI is voor Nederland gemiddeld 0,34 voor het havo
en 0,33 voor het vwo bij een relevante markt van
tien kilometer. Dit zou betekenen dat in een gemiddelde markt zo’n drie concurrenten aanwezig zijn. De
markt met de hoogste concurrentie-intensiteit heeft
zowel voor het havo als het vwo een HHI van 0,05,
wat een concurrentie impliceert van twintig locaties,
mits die locaties een gelijke omvang hebben. Er zijn
echter ook schoollocaties die een monopoliepositie
hebben (HHI = 1). In de grote steden is beduidend
meer concurrentie dan in de rest van Nederland.
Ook tussen provincies zijn grote verschillen zichtbaar. Overigens is binnen regionale gebieden sprake
van een grote spreiding in concurrentie-intensiteit
(Dijkgraaf et al., 2008). Zo heeft Rotterdam
een gemiddelde HHI van 0,10 terwijl er binnen
Rotterdam ook een schoollocatie is met een HHI van
0,35.
Tabel 3 geeft een overzicht van het aantal schoollocaties dat veel en weinig concurrentie ondervindt.
De verdeling voor het havo en het vwo is nagenoeg
gelijk. Circa veertig procent van de schoollocaties
ondervindt veel concurrentie (HHI is kleiner dan
0,2). Ongeveer een kwart van de schoollocaties
heeft te maken met zeer weinig concurrentie (HHI
is groter dan 0,5). Bijna de helft hiervan betreft
locaties die een monopolie hebben.

Resultaten
De schattingsresultaten laten zien dat het effect van
concurrentie op de drie prestatie-indicatoren significant negatief is, maar zeer beperkt van omvang
(tabel 4). Het gemiddelde eindexamencijfer daalt
met 0,13 in het havo en 0,12 in het vwo als de
concurrentiesituatie verandert van monopolie (HHI
= 1) naar volledige concurrentie (HHI = 0). Het
percentage geslaagden zakt in dit geval met drie
procentpunt in het havo en twee procentpunt in het
vwo, terwijl het percentage onvertraagden daalt met
vijf procentpunt in het havo en drie procentpunt in
het vwo.

Tabel 1

Onderwijsrendement havo en vwo, 2002-2006.

Gemiddelde
Havo
Cijfer centraal schriftelijk
Geslaagden (%)
Onvertraagden (%)
Vwo
Cijfer centraal schriftelijk
Geslaagden (%)
Onvertraagden (%)

Maximum

Minimum

St.dev

6,2
89,8
60,6

7,2
100,0
93,0

4,7
7,0
11,0

0,25
7,28
12,34

6,4
93,1
64,7

8,2
100,0
96,0

5,0
20,0
9,0

0,29
6,77
11,79

Tabel 2

Concurrentie-intensiteit naar gebied (HHI, tien kilometer).

Havo
0,34
0,09
0,15
0,53
0,70
0,38
0,50
0,50
0,42
0,40
0,24
0,45
0,63
0,29
0,53
0,18

Nederland
Vier grootste steden
21 grootste steden
Drenthe
Friesland
Gelderland
Groningen
IJsselmeer
Limburg
Noord-Brabant
Noord-Holland
Overijssel
Rivierengebied
Utrecht
Zeeland
Zuid-Holland

Vwo
0,33
0,09
0,15
0,53
0,59
0,39
0,46
0,47
0,42
0,38
0,23
0,46
0,50
0,27
0,49
0,18

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders

te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

ESB

93(4548) 28 november 2008

731

Tabel 3

Aantal locaties en concurrentie-intensiteit (HHI, tien kilometer).

HHI
< 0,1
0,1 tot 0,2
0,2 tot 0,5
0,5 tot 0,9
1,0

Veel concurrentie
Weinig concurrentie

Totaal

Havo %
13
26
35
14
12
100

Vwo %
13
29
34
13
11
100

Tabel 4

Geschatte coëfficiënt concurrentie1 .

Cijfer centraal schriftelijk
Geslaagden
Onvertraagden
1

Havo
–0,13
***
–0,03
***
–0,05
***

Vwo
–0,12
–0,02
–0,03

***
***
***

Concurrentie is gedefinieerd als –1xHHI, *** betekent significantie op 1%.

alle gevallen houdt het negatieve effect stand. Het gevonden negatieve effect
van concurrentie op onderwijsrendement is een opmerkelijk resultaat. Enkele
Amerikaanse studies vinden namelijk een gering positief effect van concurrentie (Hoxby, 2000, 2007). Echter, het ontbreken van gevoeligheidsanalyses in
deze studies laat twijfel bestaan over de robuustheid van de resultaten en de
gebruikte methodologie. Zo laat Rothstein (2007) zien dat de positieve effecten van Hoxby afhankelijk zijn van de ter correctie van endogeniteit gebruikte
instrumentele variabele. Bij een kleine verandering van de door Hoxby gebruikte
instrumentele variabele verdwijnt het significante effect. Bovendien vindt hij
geen bewijs dat endogeniteit een belangrijke rol speelt.

Keuzegedrag
Het negatieve concurrentie-effect druist in tegen de economische intuïtie dat
concurrentie marktpartijen prikkelt tot betere prestaties. Immers, een marktpartij
die zijn klanten goed bedient, kan op die manier marktaandeel winnen. Een relatief mindere prestatie kan ervoor zorgen dat een school minder nieuwe leerlingen
trekt en daarmee een deel van haar financiering verliest. Vanuit theoretisch
oogpunt is een randvoorwaarde voor een positief concurrentie-effect dat verschillen tussen aanbieders transparant zijn en bovendien een rol spelen in het keuzegedrag van consumenten. Op grond van de publicaties van de Onderwijsinspectie
en Trouw mag verwacht worden dat voor ouders transparant is welke scholen de
hoogste leeropbrengsten hebben.
Een mogelijke verklaring voor het gevonden negatieve verband tussen concurrentie en onderwijsrendement is dan ook dat ouders bij de keuze van een school
vooral op andere kwaliteitsaspecten dan leeropbrengsten letten. Onderzoek van
het SCP waaruit blijkt dat ouders leerprestaties wel belangrijk vinden, maar dat
dit niet bovenaan het lijstje schoolkeuzemotieven staat, ondersteunt deze hypothese. Ouders vinden het vooral erg belangrijk dat de school naar de zin van het
kind is (Herweijer en Vogels, 2004). Het is dan ook mogelijk dat scholen, om
zich positief te onderscheiden van concurrenten, vooral hierin investeren, zodat
minder geld, aandacht en tijd overblijft dat benut kan worden voor verbetering
van het onderwijsrendement.

Literatuur
Dijkgraaf, E., S. van der Geest en J. de Jong (2008) Effect van
concurrentie op de kwaliteit van het HAVO en VWO. Rotterdam:
SEOR-ECRi, Erasmus Universiteit Rotterdam.
Herweijer, L. en R. Vogels (2004) Ouders over opvoeding en
onderwijs. Den Haag: SCP.

Conclusie
Schoollocaties gevestigd in een omgeving met veel concurrenten presteren niet
beter dan locaties met minder concurrenten. De schattingsresultaten laten zelfs
een beperkt negatief effect van concurrentie zien. Gevoeligheidsanalyses duiden
erop dat het negatieve effect van de concurrentie-intensiteit op het onderwijsrendement robuust is. Een mogelijke verklaring voor dit verrassende effect zou
kunnen zijn dat schoollocaties onderling vooral op andere kwaliteitsaspecten
concurreren dan het onderzochte onderwijsrendement.

732

ESB

93(4548) 28 november 2008

Hoxby, C.M. (2000) Does competition among public schools
benefit students and taxpayers? American economic review,
90(5), 1209–1238.
Hoxby, C.M. (2007) Does competition among public schools
benefit students and taxpayers? A reply. American economic
review, 97(5), 2038–2055.
Rothstein, J. (2007) Does competition among public schools
benefit students and taxpayers? Comment. American economic
review, 97(5), 2026–2037.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Auteurs