feCONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
Een oude vijand duikt weer op
Nu de verkiezingsstrijd voorbij is, wordt het tijd dat de
politic! duidelijk gaan maken op welke wijze zij de financie’le problemen in de volkshuisvestingssector te lijf denken te gaan. Doordat de financiering van het wonen niet
is veilig gesteld dreigt de woningbouwproduktie steeds
verder te stagneren, terwijl er juist een toename van het
aantal woningzoekenden is. Reeds vormde het vraagstuk
van de volkshuisvesting aanleiding tot heftige conflicten
en uitbarstingen van geweld, maar het begin van een oplossing voor het tekort aan betaalbare woningen is nog
niet gevonden. Het plan van staatssecretaris Brokx voor
de bouw van 1,1 mln. woningen binnen tien jaar kan in dat
verband niet serieus worden genomen omdat elke financie’le onderbouwing ontbreekt. Het ziet ernaar uit dat in
elk geval verzwaring van de woonlasten deel zal moeten
uitmaken van een oplossing voor de problemen, nu de
ree’le prijs van het wonen door de sterke stijging van de
rente fors is verhoogd. Verzwaring van de woonlasten
stuit echter op grote bezwaren omdat de meeste inkomens
gelijk zijn gebleven of zelfs gedaald. Zeker nu ook de
stookkosten steeds hoger zijn geworden laat bij velen het
huishoudbudget vrijwel geen lastenverzwaring meer toe.
Een bijkomend probleem is dat de woningbehoefte in
sterke mate is geconcentreerd bij financieel zwakke
groepen die in het geheel geen hoge woonlasten kunnen
dragen. Dat betekent dat de kosten van het wonen via het
bestaande systeem van individuele huursubsidie voor een
belangrijk deel weer voor rekening komen van het rijk,
dat toch al zucht onder de last van alle woon- en huursubsidies. Het rijk staat immers ook nog voor de taak het
geslonken aandeel van de koopwoningen in het woningbouwprogramma te compenseren met extra huurwoningen om de woningbouwproduktie niet helemaal in elkaar
te laten zakken. Ook dat legt zware financie’le verplichtingen op, waarvoor de begroting hoegenaamd geen
ruimte biedt. Wanneer het huidige programma in de
komendejaren zou worden voortgezet, kan het tekort dat
op de begroting zou ontstaan — het z.g. gat van Brokx —
tot 1985 reeds op ca. f. 5 mrd. worden becijferd. Goede
raad is al met al bijna net zo duur als goede woningen.
Een geluk bij al deze misere is dat het in elk geval niet
ontbreekt aan suggesties om aan de problematiek het
hoofd te bieden. De een raadt aan de goudvoorraad te
verkopen, de ander wil extra aardgasbaten benutten. De
een zoekt het in een sterkere regulering van de woonmarkt, de ander bepleit herstel van de vrije-marktverhoudingen. De een wil beleggers lokken met gegarandeerde rendementen, de ander wil ze dwingen tegen een
,,sociale rente” te beleggen. De een wil de onderhoudskosten weer aftrekbaar maken, de ander juist het huurwaardeforfait verhogen. De een beveelt aan de koopsector
te stimuleren, de ander ziet er meer in de bouw van extra
huurwoningen te bevorderen. De een wil een huurbelasting invoeren, de ander de BTW op woningen verlagen.
De een wil de huren versneld harmoniseren, de ander de
garantie- en vergelijkingshuren weer invoeren. Het
opvallende van al deze voorstellen is — behalve dat
de meeste elkaar tegenspreken — dat ze in het algemeen
slechts betrekking hebben op een aspect van het volkshuisvestingsvraagstuk. Waar het om gaat is echter dat
SB 27-5-1981
een integraal volkshuisvestingsbeleid wordt ontwikkeld waarin aan uiteenlopende aspecten recht wordt gedaan. Zo moet ten eerste de woningbouwproduktie op
een voldoende hoog niveau worden gewaarborgd; ten
tweede moet een behoorlijke exploitatie van woningen
mogelijk zijn waarvoor beleggers kunnen worden ge’interesseerd; ten derde moet het beleid leiden tot een rechtvaardige verdeling van de woonlasten in overeenstemming
met de kwaliteit van de woning, en ten vierde mag het rijk
niet voor onoverkomelijke financie’le en budgettaire problemen worden geplaatst. Wie de nieuwe bewindslieden
op het departement van Volkshuisvesting ook zullen zijn,
zij zullen van goeden huize moeten komen om met hun
beleid aan al die voorwaarden tegelijk te voldoen.
Een belangrijk instrument dat geheel binnen de genoemde criteria past, lijkt mij in elk geval een zo snel mogelijke harmonisatie van de huren. Hoewel de huurharmonisatie al gedurende een aantal jaren wordt toegepast,
heeft zij tot nu toe onvoldoende geleid tot het gelijk trekken van huren tussen kwalitatief vergelijkbare woningen.
Daarnaast moet de doorstroming nu eindelijk eens goed
op gang worden gebracht. Nog steeds houden huurders
met hoge inkomens relatief zeer goedkope woningen
bezel. Forse verhogingen zijn op hun plaats voor deze
bewoners die dikwijls jarenlang voor een appel en een ei
hebben gewoond. De doorstroming is van groot belang
omdat juist het vinden van betaalbare woningen voor veel
woningzoekenden het onoverkomelijke probleem vormt.
Wanneer de lagere-inkomenstrekkers noodgedwongen
zijn aangewezen op dure woningen leidt dat weer tot een
extra beroep op individuele huursubsidies.
Versnelde huurharmonisatie en sterkere doorstroming
zullen waarschijnlijk niet voldoende zijn om aan de volkshuisvestingsproblemen het hoofd te bieden. Ook aan een
algemene verhoging van het huurniveau lijkt niet te ontkomen. Uit de huurenquete van het CBS in 1979 bleek
dat het gemiddelde huurniveau in dat jaar op f. 244 per
maand lag. Dit lijkt wel enige ruimte tot verhoging te
bieden, zij het dat daarbij met de kwaliteit van de woning
en met de inkomenspositie van de huurder rekening moet
worden gehouden. Hoezeer ook de verhoging van de
huren een politiek omstreden zaak is, wanneer niet de
berekende prijs voor het wonen meer in overeenstemming
wordt gebracht met de werkelijke prijs, is een oplossing
van het volkshuisvestingsvraagstuk niet te bereiken. Voor
politici moge het daarbij tot troost strekken dat de verkiezingen net achter de rug zijn.
Dachten we in het midden van de jaren zeventig in een
overmoedige bui dat de naoorlogse woningtekorten bijna
waren ingelopen, sindsdien is duidelijk geworden dat
,,volksvijand nummer een” nog allerminst is verslagen.
De stagnerende inkomensontwikkeling en de ongekend
hoge rente geven hem de kans opnieuw de kop op te steken. Anders dan na de tweede wereldoorlog vergt het
nu geen lage lonen maar hogere woonlasten om de woningnood te bedwingen. Het doel mag ons een offer waard
zijn, want de woningnood komt niet alleen maar laat zich
vergezellen door verpaupering, werkloosheid en geweld.
L. van der Geest
497