Ga direct naar de content

Civil service

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 20 1981

L. Huffman

Civil service
Als de Commissie-Vonhoff haar zin
krijgt, zal er dan nog iemand topambtenaar willen worden? Deze vraag mag een
ieder zich stellen na kennisneming van de
voorstellen van deze commissie, officieel
geheten de Commissie Hoofdstructuur
: Rijksdienst, in haar rapport Elk kent de
loan, die derwaart gaat, over onder meer
het overheidspersoneelsbeleid. Volgens
de commissie mankeert er nogal wat aan
• dat beleid. Zo wordt er veel te weinig gedaan aan de immaterie’le aspecten van
:
het ambtenaar zijn. Ze doelt daarmee op
de loopbaan, opleiding en vorming van
dezez.g. gemeenschapsdienaar. Derijksdienst zou inflexibel zijn met een onvoldoende reorganiserend vermogen omdat
door de jaren been de materiele aspecten
van het personeelsbeleid te veel prioriteit
kregen.
De voorstellen van Commissie-Vonhoff om deze verstarring te doorbreken, klinken aantrekkelijk:
1. in de formatieprocedure moet meer
flexibiliteit worden gebracht;
2. immaterie’le componenten met name
wat de inzetbaarheid, opleiding en
vorming betreft, moeten worden versterkt;
3. de medezeggenschap van het personeel, zulks in relatie tot de politieke
verantwoordelijkheid van de bewindspersonen moet worden ontwikkeld.
Het lijkt er dus op dat de huidige theoriee’n over het personeelsbeleid, die alles
met zelfontplooiing van de werknemer te
maken hebben, ook op de ambtenaar
van toepassing worden verklaard. In de
praktijk zal dat echter niet meevallen,
want de ambtenaar is en blijft een functionaris ten behoeve van politici. Hoewel
werknemers in de particuliere sector met
recht om steeds meer zeggenschap vragen, zal de ambtenaar dit moeten blijven
ontberen. Dat zou namelijk de vierde
macht te veel macht geven en dus de democratische besluitvorming belemmeren. De medezeggenschap van het overheidspersoneel kan dus louter slaan op
werkomstandigheden.
M.i. is de Commissie-Vonhoff vastgelopen in dit verschil tussen werknemers
in de private en publieke sector. Ik zal
duidelijk maken waarom. De Commissie-Vonhoff pleit voor een gedecentraliseerd personeelsbeleid. Zo moet de formatiebeheersing zoveel mogelijk aan de
diverse departementen worden overgelaten. Binnen bepaalde centrale regels, die
in overleg met de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Financie’n worden
vastgesteld, dienen de diverse ministeries
meer ruimte te hebben om binnen de
vastgestelde begrotingsruimte hun forESB 27-5-1981

matie te bepalen met slechts controle
achteraf. Andere aantrekkelijke voorstellen betreffen het bevorderen van mobiliteit zowel binnen als tussen de departementen en loopbaanbegeleiding. Kortom, de overheid moet ook aan ,,management development” doen.
Tot zover klinken de voorstellen aantrekkelijk, maar opeens worden ze in een
slag de grond ingeboord. Ter wille van
de mobiliteit moet er, ondanks het decentralisatiepleidooi, voor de topambtenaar een z.g. ,,civil service” komen. Hieronder wordt verstaan, dat benoemingen
boven een bepaalde rang niet per departement gebeuren, maar in de rijksdienst
in zijn geheel. Aldus kunnen topambtenaren gemakkelijk van het ene naar het
andere ministerie verhuizen, zodat dat in
het management meer van hun ervaringen gebruik kan maken. Hiermee zijn
deze ambtenaren formeel in dienst van
het gehele overheidsapparaat, maar in
feite van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.
De Commissie-Vonhoff heeft dit
voorstel afgekeken van het Engelse overheidsapparaat. In het Verenigd Koninkrijk zijn alle rijksambtenaren in dienst
van het Civil Service Department, waarvan de eerste minister het hoofd is. De
overige ministeries vallen alle hie’rarchisch onder dit ,,department”. Hierdoor zijn de Engelse ambtenaren gemakkelijk uitwisselbaar — en dat wordt ook
van hen verlangd —, terwijl de stabiliteit
en politieke neutraliteit van de overheidsadministratie erdoor worden bevorderd. Vooral die neutraliteit is in het
Engelse politieke stelsel van groot belang. Vanwege het feitelijke twee-partijenstelsel is de overheidsadministratie
niet gediend met ambtenaren die er politieke ideee’n op na houden. Dit zou immers problemen kunnen oproepen bij een
wisseling van de politieke macht. Doorde
specifieke organisatie van de Civil
Service kan de Britse overheid deze

problemen voorkomen. Een gevolg
daarvan is echter dat de Engelse
beleidsambtenaren politick kleurloze
figuren zijn die moeilijk te verleiden zijn
tot het etaleren van een eigen standpunt.
Het zou interessant zijn te weten of de
Engelse ,,civil servant” tot enige zelfontplooiing kan komen en wat de invloed
daarvan is op het functioneren van het
overheidsapparaat. In de Verenigde
Staten, die eveneens een twee-partijenstelsel hebben, wordt de politieke
neutraliteit op een andere wijze gerealiseerd: vindt er een machtswisseling
plaats, dan volgen de beleidsambtenaren
hun vertrekkende president.
Het zal geen betoog behoeven dat in
Nederland een organisatie als de Britse
Civil Service niet nodig is. Vanwege zijn
veel-partijensysteem met steeds coalitiekabinetten is het politieke beleid er tamelijk stabiel. Daardoor mag een beleidsambtenaar jarenlang op hetzelfde ministerie werkzaam zijn. Hoewel ook hij zo
neutraal mogelijk moet zijn, mogen de
doelstellingen van zijn departement de
zijne zijn en mag hij die van een ander
departement verwerpen. Bovendien
neemt niemand het hem kwalijk dat hij
ervoor uitkomt politieke ideee’n te hebben indien hij loyaal aan zijn minister
blijft. Dat bevordert zijn zelfontplooiing
en de functionering van zijn departement.
Hoewel niet ontkend mag worden dat
mobiliteit van ambtenaren tussen ministeries nuttig is voor het uitwisselen van
ervaringen — maar dat geldt even goed
voor mobiliteit tussen overheid en bedrijfsleven — zou de Commissie-Vonhoff zich nog eens moeten afvragen of
een Nederlandse Civil Service wel zo
wenselijk is en of de decentralisatie en
zelfontplooiing erdoor worden bevorderd. Vonhoff haalt Staring aan om op
pad te gaan in de laan die elk kent. Maar
het zou best eens kunnen zijn — Nijhoff
aanhalende — dat we al zingende, hand
in hand op weg gaan, maar zonder gids
en zonder held 1).

1) Vrij naar M. Nijhoff, De kinderkniistocht.

499

Auteur