Ga direct naar de content

Een aanzet tot industriebeleid (I)

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 18 1993

Een aanzet tot industriebeleid (I)
Meso-niveau
B. Nooteboom*

D

e tijd lijkt rijp voor een nieuw industriebeleid. We moeten echter niet weer veruallen
in ad hoc ondersteuning van bedrijven. Het beleid moet gebaseerd zijn op een
analyse van sterkten en zwakten van de Nederlandse economische structuur. In dit
artikel wordt ingegaan op bestaande en gewenste constellaties van technologic,
Industrie en dienstverlening, en de rol die de overheid zou moeten vervullen om
deze clusters te versterken.

Enkele jaren geleden verrichtte het Ministerie van
Economische Zaken een sterkte/zwakte-analyse van
de Nederlandse economic, als basis voor zijn nota
Economie met open grenzen. Het ‘RSV-syndroom’
was echter nog niet voldoende gesleten, het woord
industriebeleid was derhalve taboe. Technologiebeleid mocht wel. Het moge echter duidelijk zijn dat in
dit technologiebeleid impliciet ook keuzen voor industrieen en ‘industriefamilies’ besloten lagen.
Dat verstoppertje spelen hoeft wellicht niet meer.
De tijdgeest lijkt ontvankelijk voor een openlijk,
nieuw industriebeleid. Het RSV-syndroom is gesleten. Het inzicht is gegroeid dat als we de concurrentie tussen landen in innovatie en ontwikkeling in
aanmerking nemen, een economisch structuurbeleid
voor een land of regio nodig is om in de internationale concurrentie een rol te kunnen spelen. In dynamisch perspectief zijn comparatieve voordelen niet
een vast gegeven, zij zijn tot op zekere hoogte te
organiseren.
Daartoe dient het beleid van de overheid zich
niet te richten op het in stand houden van bestaande
produktie, maar op het ontwikkelen van potentieel
voor toekomstige produktie. De argumenten tegen
het in stand houden van bestaande produktie, als
doel op zich, zijn de traditionele argumenten tegen
een industriebeleid, gebaseerd op overwegingen
van statische efficientie: zij leiden tot concurrentievervalsing en staan, mede daardoor, een efficiente allocatie van middelen in de weg. En welke argumenten heeft men om het ene grote bedrijf wel te
steunen en het andere niet? Waarom wel een groot
bedrijf en niet een groot aantal kleine bedrijven?
Als we kijken naar recente acties ten aanzien van
industriele ‘kroonjuwelen’ (Fokker, Nedcar, DAF),
dan zien we het risico dat we weer vervallen tot het
ad hoc ondersteunen van bedrijven op grond van
druk van belangengroepen, versterkt door nationalistische sentimenten. Het is goed dat het RSV-syndroom is gesleten, maar we moeten het niet vergeten. We moeten niet vervallen in de oude fouten.

In plaats daarvan moet er een beleid komen dat
is gebaseerd op strategische keuzen. Voor het ontwikkelen van potentieel voor toekomstige produktie
kan men zich, zoals gebruikelijk, richten op generieke maatregelen ten aanzien van de infrastructuur, inclusief kermis, opleiding, ontwikkeling en toepassing van technologic. Dat is echter niet voldoende.
Ook meer gerichte activiteiten zijn gewenst, gericht
op het tot stand brengen van verbindingen tussen bedrijven en sectoren: verbindingen van vraag en aanbod en van onderlinge versterking. Het kan zijn dat
men zich ook dan genoodzaakt ziet om een bestaand bedrijf in moeilijkheden te ondersteunen. Het
argument daarvoor is dan echter niet het behoud
van bestaande werkgelegenheid, maar behoud van
een belangrijk potentieel voor de toekomst in termen van constellaties van bedrijven en sectoren.

Analyse op meso-nlveau
Een strategische keuze van sectoren vergt een analyse op twee niveaus: een analyse op mesoniveau, die
zich vooral richt op de onderlinge samenhang van
sectoren, en een analyse op microniveau ter beoordeling van eisen voor het succesvol opereren binnen
sectoren, en de mate waarin daaraan kan worden
voldaan.
Op mesoniveau dient men zich te richten op relaties van vraag, aanbod en onderlinge versterking van
sectoren. Hier ligt een verbinding met de spraakmakende analyse van Porter, met zijn ‘diamant’ van determinanten van nationaal concurrentievoordeel .
De facetten van deze diamant zijn:
* Hoogleraar externe organisatie, faculteit Bedrijfskunde,
Universiteit Groningen. De auteur dankt F.R. Janse voor in-

formatie omtrent de ontwikkeling van windenergie en J. Zegers voor de ervaring opgedaan met zijn afstudeerproject in
de produktie van ovens voor chipsproduktie.

1. M.E. Porter, The competitive advantage of nations, MacMillan, Londen, 1990.

• factorcondities (geschoolde arbeid, infrastructuur,
en dergelijke);
• vraagcondities (geavanceerde, veeleisende klanten);
• gerelateerde en ondersteunende industrieen (toeleveranciers, complementaire produktie en dienstverlening); en
• bedrijfsstructuur, strategic en concurrence op de

Cluster B> Motogtoch/chemiach

duster A: dfensten

Groothandel

Financ.

\

UtegeveriJ

\

Transportmidd.

Transport
togfatiek

/1

T
Energie
* Land*— ^«»««^-*bouw

• Telematica

thuismarkt.
Hoe kan aan de Porteriaanse condities worden vol-

Elektronica t-

daan? Hoe kom je aan geavanceerde en veeleisende
klantindustrieen? Welke verbindingen moet men leggen tussen welke industrieen en bedrijven, en hoe

-» Instrumenten

»• Bouw (nat en droog)

doe je dat? In de condities ligt een paradox: enerzijds moet men zorgen voor intensieve rivaliteit, anderzijds voor goede samenwerking. Dat hoeft niet te-

In het schema is de sector elektro-mechanische

apparaten niet in zijn geheel opgenomen vanwege
de beperkte positie ervan in Nederland (vergeleken

genstrijdig te zijn, maar hoe organiseer je dat, en wat
is daarin de taak van de overheid?
Dit artikel zal nader ingaan op de samenhang tussen sectoren: als klanten voor elkaar en als toeleve-

toeleveringsoogpunt van belang kan zijn voor de

ranciers en complementaire of ondersteunende sectoren. Om de condities voor succes, zoals factorcondities en bedrijfsstructuur, strategic en concurrentie
nader handen en voeten te geven, wordt in het twee-

die hoek zijn echter dat men er niet zoveel problemen mee heeft om de apparaten uit met name Duitsland te halen. Een synergic-argument om deze secto-

de artikel een verband gelegd met het functioneren

ren prioriteit te geven, lijkt derhalve niet aanwezig.

van ondernemingen op micro-economisch niveau.

Sommige meer aan de elektronica gerelateerde apparaten (kopieerapparaten, ovens voor chipsproduktie,
telecommunicatierandapparatuur) worden meegenomen in de klasse ‘instrumenten’.

De analyse is er op gericht een demonstratie te
geven van een mogelijke aanpak, eerder dan een
eindresultaat. Vandaar dat in de titel wordt gesproken van een ‘aanzet’ tot industriebeleid.

met Duitsland, Zweden en Zwitserland). Een reden

om hier wel toe over te gaan is dat deze sector uit
chemische en voedingsindustrie. De berichten uit

De interactieve sectoren

Twee clusters
Figuur 1 geeft een beeld van het huidige potentieel
van de Nederlandse economie. Voortbordurend op
Porters ‘vraagcondities’ en ‘ondersteunende en gerelateerde industrieen’ is daarin vooral gelet op relaties tussen sectoren2. Welke sectoren zijn met elkaar
verbonden in vraag-aanbodrelaties en relaties in het

vlak van de technologic? Het belang van relaties tussen bedrijven en sectoren is toegenomen door de

noodzaak voor bedrijven om zich te concentreren
op activiteiten waar ze sterk in zijn. Dat vergt echter

relaties van toelevering en samenwerking met bedrijven in complementaire sectoren . De informatie- en
communicatietechnologie biedt hierbij steeds meer
de technische mogelijkheden voor de bedoelde koppeling4.

We zien in Nederland twee sterke clusters van onderling gerelateerde activiteiten: een dienstencomplex
A en een biologisch/chemisch complex B. Binnen
deze twee clusters bestaan sterke verbanden van

vraag-aanbod en onderlinge versterking.
Cluster A omvat diensten die sterk informatie- en
communicatie-intensiefzi)n en mede op grond daarvan aan elkaar zijn gerelateerd. De transportmiddelenindustrie hangt daar wel tegen aan, maar lijkt toch betrekkelijk gei’soleerd. In cluster B zijn er sterke verbanden tussen energie en de chemische industrie, en
tussen landbouw, biotechnologie en de voedingsmid-

delenindustrie. Een belangrijk gemeenschappelijk
kenmerk is hetproceskaraktervan de produktie.
De twee clusters zijn tot op zekere hoogte ook
op elkaar betrokken, met name in transport en opslag (band met procesindustrie) en handel (band

met landbouw). Het schema illustreert hoe onzinnig

Op zichzelf staande sectoren
De hier gepresenteerde keuze van sectoren, en hun
indeling, is mede afgestemd op de latere analyse op

micro-niveau. Een aantal bestaande activiteiten is

het is om te spreken over ofwel ‘Nederland Industrieland’ ofwel ‘Nederland distributieland’ .
2. Met sectoren bedoel ik wat in het Engels bedoeld wordt

niet in het schema betrokken, ook al hebben die activiteiten op zichzelf wel een zekere omvang en wellicht een zeker potentieel, zoals bagger- en sleep-

met ‘industries’, hetgeen niet ‘industrieen’ betekent (industrie in het Engels is ‘manufacturing’). Hierdoor probeer ik
het misverstand te vermijden dat besloten ligt in de term ‘industriebeleid’ als vertaling van ‘industrial policy’. Het beleid

werk, scheepsbouw, landbouwwerktuigen, grond-

dient gericht te zijn op produktiesectoren, niet alleen op de

en bouwstoffen. Deze sectoren zijn niet in het schema betrokken, omdat er geen duidelijke relaties van
vraag en aanbod dan wel onderlinge versterking met

industrie.

andere sectoren aanwezig lijken te zijn. Hierdoor vragen zij niet de aandacht van het beleid vanuit overwegingen van economische structuur.

ESB 17-3-1993

3. Zie B. Nooteboom, Towards a dynamic theory of transactions, Evolutionary Economics, 1992, nr. 2, biz. 281-299.
4. B. Nooteboom, Transactiekosten en informatietechnologie, ESB, 6 mei 1992.
5. Zie ook B. Nooteboom, De verstrengeling van industrie
en diensten, ESB, 15 augustus 1990.

Figuur 1.

Structuur van

de Nederlandse economie

Cluster B: biologlscb/chemlach

Cluster As dtensten

Groothandeli

.Vbec ng *
Transportmidd.

Fin. dieniten

Energie

^Transport
legist

\
Uitgeveri)

olie/~

gas

Land-

Chemie *
\

f

Biot< ch

• Telematica

Als figuur 1 een min of meer adequaat beeld
geeft van de samenhang van sectoren, dan rijst de
vraag of en waar men zou kunnen uitbreiden en versterken.

Chips als ontbrekende schakel
Toen de chipsproduktie steeds meer uit Europa en
Nederland verdween dacht ik aanvankelijk dat dat
niet zo erg was: als anderen die inputs beter kunnen
produceren, dan moeten we ze maar bij hen kopen.

Een bezwaar was wel dat die afhankelijkheid gevaarlijk zou kunnen zijn. Hoe kwetsbaar is Philips als het
voor zijn chips afhankelijk is van de Japanse bedrijven die op de markt van consumentenelektronica
ook zijn concurrenten zijn7? Belangrijker is echter de
vraag wat de uitstralingseffecten van chipstechnologie zijn.

Cluster O
dektronisch/
fyslsch/chemlsch

• Bouw (nat en droog)

Figuur2. Uitbreiding met
elektroniscb/

Jysiscb/cbemtscb cluster

Beide clusters zijn gegroeid in relatie tot de ligging van Nederland en zijn traditionele positie als
handelsland en poort naar Europa. Mede daardoor

zijn beide diep verankerd in de fysieke infrastructuur
(met name havens, Schiphol) en infrastructuur van
kermis en opleiding (onder andere het agrarisch
complex, technische opleidingen).

Ik zou niet willen pleiten voor het herstarten van

de ontwikkeling en produktie van basischips die in
volume geproduceerd moeten worden, maar wel
voor de selectieve ontwikkeling en produktie van
specialiteiten, gecombineerd met participatie in
basisproduktie elders (om toegang te houden tot de
basistechnologie). Mijn argument hiervoor is ten eerste dat die specialiteiten een versterking geven van
de ontwikkeling en produktie van instrumenten en
elektronische apparatuur, vanwege de chips die daa-

Er zijn twee argumenten om het beleid te richten op

rin verwerkt worden. Vanwege het gespecialiseerde
karakter ervan is nabijheid van gebruikers en ontwikkelaars van belang. Ten tweede heeft de produktie

behoud en versterking van de twee clusters. Ten eer-

van chips een uitstraling naar oppervlaktebewerking

ste gelden de argumenten betreffende de locatie van

en daarmee onder andere naar nieuwe materialen,
instrumenten, sensoren en zonnecellen (chipsproduktie is in feite ‘high tech’-oppervlaktebewerking).
Dergelijke chipsproduktie biedt aldus synergic
met de constellatie van figuur 1, met name via de
elektronische Industrie en de instrumentenindustrie.
Sterker wordt de synergic als we ons als specialisatie
ook toeleggen op sensoren, oppervlaktebewerking
en nieuwe materialen, zij het selectief en niet noodzakelijk op alle deelmarkten daarvan. Die activitei-

Uitgangssituatie en beleid

Nederland voor deze activiteiten nog steeds. Ten

tweede zijn er onderlinge verbindingen van vraagaanbod en technologische relaties die de clusters

sterk maken en ook voor de toekomst mogelijkheden bieden (zie het schema). Een probleem is dat
beide een dreiging opleveren voor het milieu als gevolg van vervuiling en congestie. De discussies over

Schiphol, de Betuwelijn, de hoge-snelheidsspoorlijn
en de kosten van milieu-investeringen voor de procesindustrie laten zien hoezeer deze sectoren ook
zelf bedreigd worden door de door hen aangerichte
milieuschade. Wellicht zijn deze problemen met het

nodige vernuft oplosbaar (elektronische tolheffing,
de Betuwespoorlijn onder de grond, de hoge-snel-

heidslijn op palen). Dat de overheid hier een taak
heeft, is onbetwist.

Betrekkelijk gei’soleerd zien we de elektronicafamilie, die echter potentieel en deels actueel verbindingen heeft met de telematica en met instrumenten,
die op hun beurt potentieel en deels actueel van be-

lang zijn voor het cluster B: meting, regeling, sturing
en simulatie in procesproduktie, research in chemische specialiteiten, biotech en de landbouw. De elektronica levert niet alleen componenten, maar ook
produktiemiddelen aan de instrumentensector , de
transportmiddelenindustrie en de bouw.

ten geven namelijk een sterke verbinding met het

biologisch/chemische cluster.
Figuur 2 laat zien hoe specialisatie op chips, oppervlaktebewerking, sensoren en nieuwe materialen
kan leiden tot een derde cluster: het elektronisch/fysisch/chemische cluster C. De benaming ‘fysisch/chemisch’ is gekozen vanwege het deels fysische en
deels chemische karakter van de depositie- en implantatietechnieken gehanteerd bij de produktie van
chips en bij overige oppervlaktebewerking. De

reeds bestaande clusters A en B kunnen fungeren als
een veeleisende thuismarkt voor cluster C, en hun
potentieel kan door de aanwezigheid van cluster C
worden versterkt. Wederom geldt dat vanwege het

specialistische karakter van de activiteiten nabijheid
van gebruikers en ontwikkelaars van belang is.

Ten slotte zien we ook betrekkelijk gei’soleerd de

(natte en droge) bouw. Er zijn echter aanwijzingen
van een toenemende verbinding van de bouw met

elektronica en telematica (voor ontwerp, planning,
logistiek, inbouw van elektronica).

W»m^^tf^Si,f,•&-,,,

::V =-‘,’>!.,,

6. Voorbeelden zijn CAD, CAM, MRP.
7. Zie B. Nooteboom, Technologic, bedrijf en omgeving, in:
R.T. Frambach en E.J. Nijssen (red.), Technology en strategisch management, Lemma, Utrecht, 1992, biz. 67-96.

Voor cluster C is er in Nederland reeds tot op ze-

Cluster A: dlensten

Cluster B: bk>J0gisch/chemlach

kere hoogte een basis aanwezig wat betreft bedrijven en kennisinfrastructuur . Wel zullen we moeten

concurreren met onder andere Duitsland, Zwitserland en Japan. Daarnaast zal het de nodige inspan-

ning vergen om aan de eisen te voldoen; een inspanning van de betrokken bedrijven, financiele instellingen, onderwijsinstellingen en het Ministerie van Eco-

nomische Zaken. De clusters A en B moeten worden
gemobiliseerd orh op te treden als ‘launching customer’. Voor EZ ligt hier een belangrijke rol om die verzuivering

bindingen te stimuleren.

recycling
wind-zonenergie
ketenbeheer
duurzame
materialen

ClusterO

Overkoepelende functie milieu

dektronfech/

fynlsch/

Een intrigerend beeld ontstaat als we de milieupro-

duktiesector toevoegen als integrator van toepassingen van, en leverancier aan alle drie clusters. Het re-

sultaat wordt gei’llustreerd in figuur 3.

Bouw (nat en droog)

Milieu en cluster A
Telematica geeft een basis voor ketenbeheer en optimalisering van vervoersstromen, die complementair
is aan onze dienstverlening in vervoer en kan bijdragen aan een oplossing voor congestieproblemen.

• een mede vanuit het milieubeleid door de overFiguur 3.
heid te stimuleren vraag naar produkten van voor- Milieu als overal de clusters B en C; en

• als integrator van de technologieen van die twee

Milieu en cluster B
Instrumenten, elektronica en sensoren dienen onder
andere voor optimale dosering van inputs (energie,

clusters.

Invulling van beleid

grondstof, materiaal) en voor detectie, scheiding en
sturing van afval. Het biologisch/chemische cluster

Uitgaande van de stelling dat beleid niet gericht

rungeert als gebruiker daarvan. Zelf biedt dit cluster

moet zijn op de huidige produktie maar op mogelijk-

scheidings- en reinigingstechnieken en technieken
voor hergebruik, en oefent het ook een vraag uit
naar herbruikbare grondstoffen.

heden voor toekomstige produktie, volgt uit de voorgaande analyse een aantal implicates voor de richting en invulling van het beleid van de overheid.

Milieu en cluster C

Ten eerste moet het beleid een technologie- en
industriebeleid zijn, waarin technologiegebieden
centraal staan, en in verband daarmee families van

Windenergie zou kunnen worden toegevoegd als

zijnde gerelateerd enerzijds aan de technologic van
meting en regeling en anderzijds aan onze activiteit

in energie. Zonnecellen kunnen worden toegevoegd

produktiesectoren in hun onderlinge samenhang.
De aandacht concentreert zich daarbij op relaties

high-tech oppervlaktebewerking en anderzijds aan

van kritische vraag en hoogwaardig aanbod, en van
onderlinge versterking en ondersteuning.
Ten tweede gaat het niet om Industrie q/”dienst-

onze activiteiten in energie. Oppervlaktebewerking

verlening maar om vervlechtingen van beide. Keu-

en nieuwe materialen kunnen worden gebruikt voor

zen in termen van ‘Nederland industrieland’ of ‘Nederland distributieland’ berusten op een verouderde
visie op het economische systeem. Juist in Nederland gaat het om passende combinaties van de twee.
Ten derde is ondersteuning van individuele bedrijven alleen wenselijk als het sleutelverbindingen
(‘key linkages’) betreft in een constellatie van technologie en sectoren. Het betreft veelal niet grote maar
middelgrote bedrijven. Als de overheid daar ondersteuning verleent met het oog op versterking van po-

als gerelateerd enerzijds aan de technologic van

de ontwikkeling van duurzame materialen. Ruimtevaarttechnologie, die tegenwoordig gebruikt wordt
om niet alleen het heelal te onderzoeken maar ook
de aarde, is gebruiker en producent van geavanceerde sensoren, elektronica en instrumenten, en wordt

gebruikt voor doeleinden van milieuzorg (inspectie
vanuit de ruimte).
Onderdelen van de milieuproduktiesector (recycling, duurzame materialen, windenergie, zonnecellen, energiebesparing) geven ook een verbinding
met de bouw, waardoor die minder gei’soleerd komt
te staan.

Eerder merkten we op dat de clusters A en B be-

tenties voor de toekomst, moet het mogelijk zijn om

banken of participatiemaatschappijen en wellicht
zelfs toekomstige gebruikers in de financiering te be-

trekken.

dreigd worden door congestie en vervuiling. Hier

zien we dat het nieuw te ontwikkelen cluster C, met
milieuproduktie als schakel, kan bijdragen aan oplos-

singen hiervoor. Daarnaast zou de milieuproduktiesector nog twee andere belangrijke nineties kunnen
vervullen:

ESB 17-3-1993

8. In het tweede artikel zal ik de activiteiten ook beoordelen op de mate waarin ze passen bij de competenties van
Nederland.

koepelende
functie

Naast deze als uitzondering te beschouwen directe ondersteuning van individuele bedrijven zijn de ta-

ken van de overheid als volgt:
• bijdragen aan de financiering van onderzoek en
ontwikkeling in sleuteltechnologieen in de te kiezen technologie/sectorconstellaties;
• versterking van het (beroeps- en hoger) onderwijs
in deze gebieden;
• opruimen van institutionele obstakels voor vernieuwing, met name bij instanties en bedrijven

van of gerelateerd aan de overheid zelf (een voorbeeld wordt hieronder gegeven);
• het doorbreken van patstellingen op het punt van
samenwerking tussen marktpartijen, met name op

le vuilverbrandingsinstallaties onderbenut zouden raken. Voordat de overheid bedrijven gaat stimuleren
moet zij orde stell§n op eigen zaken. De politick
moet voorkomen dat door bureaucratic en gevestigde belangen bij.de overheid zelf dergelijke takkebossen op het pad van vernieuwing worden gelegd. Dit
vergt, in het onderhavige geval, coordinatie tussen
EZ en VROM. EZ moet milieubeleid niet zien als bedreiging maar als kans.
Als voorbeeld van overheidsinterventie om patstellingen tussen marktpartijen te doorbreken het volgende. Het gebruik van CAD-systemen bevordert de
kwaliteit en de efficientie van veel produktieactivitei-

ten. Nog beter wordt het als hetzelfde systeem ook

het terrein van standaards en andere factoren met

wordt gebruikt in het ontwerp en de produktie van

externe effecten van schaal of ‘scope’. Dit moet

onderdelen geleverd door toeleveranciers. Maar als
het systeem niet gestandaardiseerd is, en specifiek is
voor die ene uitbesteder, dan ontstaat, zoals de trans-

worden gecombineerd met het doorbreken van

ongewenste kartelachtige constructies, dat wil zeggen constructies die de dynamiek van de ontwikkeling en de concurrence beperken9.

Om te komen tot een goede keuze van de acties die
nodig zijn, moet het Ministerie van EZ goed ingebed

zijn in regionale netwerken. Het instrument daarvoor is er reeds: de innovatiecentra respectievelijk
ondernemershuizen. De ‘feed back’-functie van de
innovatiecentra naar EZ is vanaf het begin onderdeel
geweest van de doelstelling, maar is, overigens om
begrijpelijke redenen, nog niet uit de verf gekomen.

Enkele voorbeelden
De taken van de overheid worden hieronder toege-

licht met enkele voorbeelden.
Ondersteuning van een individueel bedrijf zou

actiekostentheorie leert, een probleem van ‘switching costs’, ‘lock-in’, afhankelijkheid en derhalve
gevoeligheid voor knevelarij. Dat leidt bij verstandige toeleveranciers tot voorzichtigheid10. Aldus worden kansen gemist. Hier ligt een kans voor de overheid om door het initiatief te nemen tot standaardisering, of door bestaande pogingen daartoe uit het
slop te halen, de zaak open te trekken. Ook dat is
niet zozeer een kwestie van geld als wel van oplettendheid, kennis van zaken, initiatief en diplomatic.
Wederom: innovatiecentra kunnen dergelijke problemen melden en aangeven wie de partijen zijn met
wie overleg nodig en werkbaar is. Dergelijke interventie luistert ook nauw wat betreft de timing: een
te vroege interventie draagt het risico in zich innovatie te blokkeren.

bij voorbeeld gerechtvaardigd kunnen zijn in het geval van een producent van ovens voor de chipspro-

duktie die in het nauw gekomen is doordat men wel
een uitstekend produkt had in de voorlaatste genera-

Succesfactoren

maar in de tussengelegen, huidige generatie de
markt heeft gemist en daardoor, en door de geringe

Cruciaal is natuurlijk de vraag of wij in Nederland
kunnen voldoen aan de succesfactoren die gelden
voor de sectoren in de beschreven clusters. In het
voorgaande is hier en daar al op deze vraag geanticipeerd: het heeft geen zin om clusters voor te stel-

risicospreiding van produktie op slechts een markt,

len als we niet aan de bijbehorende eisen van presta-

kopje onder dreigt te gaan. Het argument daartoe
zou moeten worden ontleend aan de sleutelfunctie
van dat bedrijf in cluster C: technologic voor opper-

tie kunnen voldoen. In de meer micro-economische
analyse van deel II van dit artikel wordt op deze
vraag nader ingegaan. Voor een aantal sectoren
wordt een analyse van succesfactoren gegeven, en
een confrontatie met de sterke en zwakke punten
van bedrijfsvoering in Nederland.

tie van het produkt, en ook een zeer veelbelovend
prototype heeft voor de eerstvolgende generatie,

vlaktebewerking en daarmee voor chips, sensoren,

nieuwe materialen, en daarmee voor elektronica,
chemie, biotechnologie, landbouw, milieuproduktie,
enzvoort. Voor detectie van een dergelijk geval, het
signaleren naar EZ, en het leggen van de verbanden

B. Nooteboom

is een taak weggelegd voor de innovatiecentra respectievelijk ondernemershuizen.
Vervolgens een voorbeeld van de taak van de
overheid in het opruimen van institutionele obstakels, met name in de kring van de overheid zelf en
de daaraan verbonden bedrijven en instellingen. In
het noorden waren twee bedrijven actief in de recycling van plastic, met als produkt materialen voor
wegen- en natte bouw (paaltjes, marten en dergelijke). Een van die bedrijven was vanwege zijn activiteit door het VNO verkozen tot ondernemer van het
jaar. Beide bedrijven zijn van de markt gedrukt door
provincies omdat die zagen aankomen dat provincia-

9. Zoals onder andere naar voren komt in het recente themanummer van ESB over kartels (23 September 1992), kan
men niet in het algemeen zeggen dat kartels goed of slecht
zijn. Ze kunnen gerechtvaardigd zijn als middel voor het
doorbreken van prisoner’s dilemma’s, maar ze kunnen ook
slechts gevestigde belangen beschermen. Het moet een
kwestie zijn van pragmatische afweging, niet van ideologic.
10. Zie B. Nooteboom, Transactiekosten en informatietechnologie, ESB, 16 mei, 1992.

Auteur