Ga direct naar de content

Een aanzet tot industriebeleid (II)

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 18 1993

Een aanzet tot industriebeleid (II)
Micro-niveau
B. Nooteboom*

I

n bet vorige artikel werd op meso-niveau ingegaan op samenhangendefamilies
van technologic- en produktiesectoren, en op de rol van de overheid. Dit tweede
deel richt zich op bet micro-niveau. Er wordt een analyse gepresenteerd van
succesfactoren van industrieen. Vervolgens vindt een confrontatie plaats met de
sterke en zwakke punten van de bedrijfsvoering in Nederland.
In het voorafgaande artikel werd een beschouwing
gegeven van de samenhang van technologieen en
sectoren van industrie en dienstverlening, als klanten voor elkaar, en als toeleveranciers en complementaire of ondersteunende sectoren. Dit mondde
uit in een ontwerp met drie clusters (A, B en C):
• A: een cluster diensten, bestaande uit financiele
diensten, handel, transport/logistiek, uitgeverij en
telematica;
• B: een biologisch/chemisch cluster, bestaande uit
landbouw, biotechnologie, energie en voedingsen chemische industrie (procesproduktie);
• en C: een elektronisch/fysisch/chemisch cluster,
bestaande uit elektronica, instrumenten en elektronische apparatuur, hoogwaardige chips, oppervlaktebewerking, sensoren, zonnecellen, nieuwe
materialen (stuksproduktie).

Milieu-activiteiten werden gei’dentiflceerd als integrator tussen deze clusters, met activiteiten als produktiebeheersing in cluster B, wind- en zonneenergie
(clusters B en C), ketenbeheer (in relatie tot logistiek, in cluster A) en ontwikkeling, produktie en gebruik van duurzame materialen.
Een cruciale vraag is natuurlijk of Nederland in
deze activiteiten goed kan concurreren met andere
landen. Is voldaan aan de condities voor succes? Om
deze condities, zoals factorcondities en bedrijfsstructuur, strategic en concurrentie nader te concretiseren, moet het functioneren van bedrijven nader worden onderzocht. Dat gebeurt in dit artikel.
In het vorige artikel werd reeds op deze analyse
geanticipeerd. De stelling was dat Nederland een redelijk potentieel heeft in de clusters A en B. In cluster C moet veel versterking worden aangebracht.

van industrieen na in hoeverre bepaalde interne en
externe succesfactoren van belang zijn. Los daarvan
worden de succesfactoren voor een aantal Europese
landen gemeten en vergeleken. Vervolgens worden
de sterke en zwakke succesfactoren per land in verband gebracht met de benodigde sterkten van de industriele activiteiten van dat land. Op deze wijze proberen zij een verklaring te geven van de prestaties in
export en innovatie.
De interne succesfactoren zijn:
• interne coordinate, bestaande uit interfunctionele
coordinate met produktie en R&D (IFC1); interfunctionele coordinate met marketing (IFC2); en
verticale interactie (VI) over hierarchische grenzen heen;
• externe interactie (El) met toeleveranciers, klanten, en andere relevante bedrijven2.
De externe succesfactoren zijn:
• kennisinfrastructuur (KI): passende expertise in
onderzoek en onderwijs;
• geduldgeld (GG): geld voor risicovolle investeringen op lange termijn, met een onderscheid naar
zichtbaar (vaste activa, R&D) en onzichtbaar (verhelpen van kinderziektes van innovaties, training,
marketing en marktonderzoek, distributie en
dienstverlening).
Wellicht komen deze succesfactoren de lezer bekend
voor. Toch geef ik een korte toelichting op de theoretische achtergronden.

* De auteur is hoogleraar externe organisatie aan de faculteit Bedrijfskunde van de Rijksuniversiteit Groningen.

Analyse
Om een verbinding te leggen tussen meso- en microeconomie maak ik gebruik van een rapport van P.
Guerrieri en A. Tylecote, hierna aangeduid als ‘GT1.
In dat rapport gaan zij voor uiteenlopende ‘families’

ESB 17-3-1993

1. P. Guerrieri en A. Tylecote, National competitive advantages and microeconomic behaviour. Dit is een voorlopige
rapportage van onderhanden onderzoek. Adres: A. Tylecote: Sheffield University Management School, P.O. Box 598,
Crookesmoor Building, Conduit Road, Sheffield, S10 1FL.
2. ZieM.E. Porter, The competitive advantage of nations,
MacMillan, Londen, 1990.

zicht op aflossing of rendement op de
korte termijn, zijn van belang voor de
ontwikkeling van nieuwe technologieen
en produkten; vooral als men de tactiek
van ‘penetratieprijzen’ wil toepassen:
lage prijzen om snel een groot marktaandeel te behalen om daarmee het volume
te behalen dat nbdig is om die lage prijs
waar te maken. Een korte-termijnoptiek
bij de verschaffers van kapitaal staat dat

Mech/ ; Elektronisch Voeding
-»«- »«.«r^R

s
• .am*. *

Interfunctionele coOrdinatie

‘met, pi»Aikiie-en:«^D|^ii
Interfunctionele coordinatie
Weflieale toteractte CVD ,.

Esfterne tateractie .(Eft ; , -s
Kennisinfrastructuur Geduldgeld (GG)
Tabel 1. Relevante succes-

factorenper
Industrie

*

niet toe. Een probleem ontstaat vaak als

ven, in de vorm van een betere integratie van management van ontwerp, inkoop, produktie, logistiek en

de financiering niet leidt tot tastbare activa, zoals bij investeringen in de competenties van mensen. Banken kunnen een meer op de
lange termijn gericht perspectief hebben dan aandeelhouders, maar dat verschilt sterk per land.

marketing is scherp toegenomen. Een oorzaak hiervan is de noodzaak om sneller in te spelen op ont-

Indus trieen

Het belang van horizontale coordinatie in bedrij-

*

wikkelingen in technologic en markt. Men moet bo-

vendien gelijktijdig voldoen aan verschillende eisen,
die vroeger als alternatieven werden gezien: lage
prijs, hoge kwaliteit, produktdifferentiatie, innovatie
in proces en produkt . Dit vergt een grote betrokken-

heid van het management bij het primaire proces en
grote bevoegdheden daarin.
Het belang van coordinatie met technische functies (produktie, R&D) en marketing is scherp naar voren gekomen door het succes van Japan. Dit heeft in
het Westen geleid tot een herwaardering van de technische functies en een verbetering van de aansluiting tussen technologie en markt. Het idee dat een
bedrijf bestaat uit een portefeuille van investeringen,

dat geleid kan worden vanuit een puur financieeljuridisch perspectief zonder veel kermis van technologie en markt, gaat niet meer op.
Ook hierarchische, centralistische werkwijzen

zijn in vele gevallen niet meer effectief. In een snel
veranderende omgeving is een goede verbinding tussen de ontwikkeling en implementatie van de strategic cruciaal. Dit is niet een kwestie van een eenmali-

ge vertaling van strategic, van boven naar beneden,
maar een iteratief proces van voortdurende onderlinge aanpassing . Naarmate flexibiliteit van groter belang is, moeten competenties dichter bij de markt
worden gebracht en moet het management meer ge-

hoor verlenen aan de ‘werkvloer’. Dit vergt verticale
interactie (VI).

Het belang van externe interactie, met klanten,
toeleveranciers en andere partijen (El), komt voort

uit het feit dat men zich door de toegenomen concurrentie en snelheid van innovatie moet concentreren
op die activiteiten waarin men excelleert. Een probleem daarbij is dat men soms genoodzaakt is activiteiten uit te besteden, ook als men daardoor afhankelijk en dus kwetsbaar wordt. Een goed beheer van
externe relaties daarentegen kan kosten en risico’s

beheersen. Externe relaties spelen bovendien een belangrijke rol als ‘externe intelligentie’ voor het onderkennen van relevante ontwikkelingen die men zelf
niet in de gaten heeft5.

Van de externe succesfactoren behoeft, na de
commissie-Dekker, de kennisinfrastructuur nauwe-

lijks toelichting, maar het geduldgeld wellicht wel.
Financiele middelen voor de lange termijn, zonder

Per Industrie kan men aangeven welke van de zojuist vermelde factoren van speciaal belang zijn. Een
poging hiertoe is ondernomen in tabel 1, die is gebaseerd op een evaluatie van GT, met aanpassingen
van mij. GT wijzen er op dat in de elektrische industrie er veel is (elektrische machinerie, apparaten) dat
meer lijkt op de mechanische familie dan op elektronica. Ik voeg beide daarom samen in een elektro-mechanische familie. De elektronische familie kent verschillen tussen hard- en software. De chemische
familie kent verschillen tussen bulk en specialiteiten

(waartoe we hier voor het gemak ook rekenen pharmaceutica, biochemie en biotechnologie). De sector

instrumenten heb ik toegevoegd. Nederland heeft
een zekere potentie in instrumenten, en slechts een
beperkte in apparaten. Instrumenten verschillen op
relevante punten met de mechanische familie terwijl
zij toch niet samenvallen met de elektronische familie. Bij de instrumenten voeg ik toe de ‘mechatronica’. Ook voeg ik voeding toe omdat zij voor Nederland belangrijk is en niet gelijkgeschakeld kan
worden met de chemische sector.
De aansluiting op de eerder genoemde clusters
voor Nederland is als volgt: bulk- en specialiteitenchemie (inclusief biotechnologie) en voeding in cluster B. Elektronica en instrumenten in cluster C. Ik
zou graag aan de analyse toevoegen de takken van
dienstverlening, waarvan ik meen dat zij vooral in
Nederland in combinatie met de Industrie bezien
zouden moeten worden, in cluster A: transport/logistiek, handel, financieel, uitgeverij, telematica. Het
vergt echter nog studie om vast te stellen welke succesfactoren daar gelden en hoe ze toegerekend zouden moeten worden.

3. Zie P.T. Bolwijn en T. Kumpe, Wat komt na flexibiliteit’,
De Industrie in de jaren negentig, M&O, nr. 2, biz. 91-111.
4. Zie A. Pettigrew en R. Whipp, Managing change for competitive success, Blackwell, 1991.
5. Zie B. Nooteboom, Towards a dynamic theory of transactions, Evolutionary Economics, nr. 2, 1992, biz. 281-299;
Networks and transactions: do they connect?, paper studiedag Vereniging voor Postkeynesiaanse Economic, verschijnt
in 1993, in: J. Groenewegen (red.), Dynamics of the firm:
strategies of pricing and organisation, Edward Elgar.

De scores in label 1 zijn gebaseerd op het werk
van GT, met modificaties van mijn hand.

De (elektro-)mechanische Industrie behoeft volgens GT in verhouding niet veel R&D en kennisinfra-

Interfunctidnete coordinatie
:

met produktie en R&D (IFC1)

;• •

structuur, maar wel geduldgeld voor ontwikkeling
en investering, met name in de onzichtbare sfeer
(overbruggen van tijd voor het testen, verbeteren en

4iF1p”t^SlftirS^^: Js^KWaiS|jiSâ„¢ii^JS::^S®

k- -<-Afejl

modificeren van prototypes, en de ontwikkeling van

service). Ook affiniteit van het management met produktie en ontwikkeling (IFC1) en goede communicatie over hierarchische grenzen heen (VI), is in deze

•”turn

Geduidgeld(GG)

:»;

‘KK

Industrie belangrijk. Vanwege levering aan een ge-

ring aantal industriele afnemers is orientatie van management op verfijnde marketing (IFC2) minder van
belang, maar is goede externe interactie, met name
met de klanten (El) cruciaal . Dit geldt in sterkere
mate voor kapitaalgoederen dan voor intermediaire
goederen.

De elektronische familie is ten aanzien van de
hardware zeer kennisintensief, vergt een orientatie
van (top-)management op produktie en R&D (IFC1)
maar ook, in consumentenelektronica, een superieure orientatie op marketing (IFC2), goede communicatie over hierarchische grenzen, goede verbindingen
met toeleveranciers en andere partijen en geduldgeld vooral voor R&D. Volgens GT is in de software-

Tabel 2. Scores
(minder belangrijk) lijkt voeding op bulkchemie,
maar omdat zij veelal gericht is op gedifferentieerde op succesfactogoederen voor de consumentenmarkt is afstemming ren per land

met marketing (IFC2) veelal cruciaal.
Instrumenten zijn door GT ook niet apart beschouwd. Mijn taxatie is dat zij sterk lijken op de
(elektro-)mechanische Industrie, echter met een
groot belang in de kennisinfrastructuur, omdat er va-

ker sprake is van ‘high tech’-ontwikkelingen (elektronica, sensoren, nieuwe materialen, oppervlaktebewerking, optica) . Externe interactie is hier van

de fysieke produktie). Hetzelfde geldt voor de

belang niet alleen voor afstemming met de klant,
maar nadrukkelijk ook voor afstemming met toeleveranciers.
De invulling van de tabel is ongetwijfeld vatbaar

verticale integratie. Men werkt in relatief autonome

voor discussie. Suggesties voor correcties op dit sche-

cellen van professionals voor wie het ontwerp reeds

ma zijn welkom. Het schema maakt duidelijk hoe

de produktie is. Marketing (IFC2) is wel van belang,

moeilijk men het heeft in de (consumenten-)elektronica: men moet op alle fronten excelleren. De che-

branche IFC1 minder van belang (geen ingewikkel-

benevens geduldgeld, met name in de onzichtbare
sfeer (competentie van mensen eerder dan apparaten). Externe integratie is van belang in de zin van
goede afstemming van software op gebruikers, eventueel in samenwerking.

De bulkchemie vergt een goede kennisinfrastructuur in de scheikunde en een orientatie van het management op produktie en R&D (IFC1). Geduldgeld

mische Industrie heeft het gemakkelijker: in de bulkchemie zijn de eisen bescheiden. Echter, de bulkchemie vertrekt naar elders (Oost-Europa). Men zal
het meer moeten hebben van specialiteiten, en die
stellen op meer punten eisen aan de bedrijfsvoering.

Landen

vormt voor de benodigde, meestal zeer zichtbare in-

vesteringen geen cruciaal vraagstuk. Aangezien de
sector een gemakkelijk verhandelbaar goed levert
aan veelal betrekkelijk geconcentreerde industriele

Men kan ook landen beoordelen op de succesfacto-

markten is superieure aandacht van het management

en R&D (IFC1) wordt beoordeeld op de taxatie die

voor marketing geen levensvoorwaarde. In de gerou-

men heeft van de mate waarin eigenaars en management in appreciatie, salariering en communicatie ge-

ren van GT. Tabel 2 toont een poging daartoe. De

score is deels subjectief. Afstemming van produktie

tiniseerde procesproduktie is communicatie over hierarchische grenzen ook niet van cruciaal belang. Bij
specialiteiten echter is IFC1 minder en zijn coordina-

richt zijn op technologic, produktie en R&D. IFC2 is
vooral van belang in consumentenmarkten, en is

tie met marketing (IFC2) en verticale coordinatie
(VI) wel van belang, evenals geduldgeld, deels in de
onzichtbare sfeer (competentie van mensen). Hier

vaak negatief gecorreleerd met IFC1: technisch georienteerde managers halen veelal hun neus op voor
marketing, en financieel/commercieel georienteerde

heeft men te maken met wisselende interdisciplinai-

managers voor techniek. Een objectieve ondersteuning die GT hanteren bij de scores is een vergelij-

re groepen (verschillende soorten chemie, fysica,
biologic) die werken aan ‘designer drugs’, chemische specialiteiten en biotechnologie. De kennis-

king van salarissen van functionarisseri (produktieen R&D-managers versus marketing-, verkoop- en

infrastructuur dient daarop te zijn afgestemd: bij
voorbeeld niet alleen gericht op diverse takken van

6. Men kan dit interpreteren als een vorm van marketing,

chemie, maar ook op biologic.
Voeding is door GT niet apart beschouwd. De

naar grote groepen consumenten, met daarbijbehorende

score in de tabel is geheel van mijn hand. In verhouding stelt deze sector geen hoge eisen aan de kennis-

IFC2 op duidt.
7. Dit geldt ook voor apparaten zoals kopieerapparaten,

infrastructuur. Wat betreft de coordinatie met R&D
(belangrijk), verticale interactie (minder belangrijk),

externe interactie (minder belangrijk) en geduldgeld

ESB 17-3-1993

als men wil. Het is echter geheel anders dan de marketing
distributie en communicatievraagstukken, waar de factor
telecommunicatieapparatuur, ovens voor chipsproduktie,
robots. Ik definieer instrumenten als een klasse die dat

soort apparaten omvat.

Mech/
Electronisch Voeding
Chemie Instrument
elektrisch hareiw softw
bulk
spec

Interfunctionele coordinate

met produktie en R&D (IFC1)

——————
+

Interfunctionele codrdlnatie
met marketing (IFC2)

Â¥ertteaie iBteraetie CV0

+

Externe interactie (ED

plus voor verticale interactie heb ik zelf
verzonnen, omdat ik graag denk dat in
Nederland hierarchic minder een belemmering is. Een vraag is of niet ook een
dimensie zoals effectiviteit en slagvaardigheid van besluitvorming een factor
zou moeten zijn, en daarop zou Nederland vermoedelijk (veel) slechter scoren.

0

Interessant is de complementariteit

tussen Nederland en het VK in IFC1
Kennisinfrastructuur (KJ)
Geduldgeld (GG)

+

0

(R&D) en IFC2 (marketing): Nederland is

sterker in management van technologic,
produktie en R&D, en het VK sterker in

Tabel 3. Com-

petenties van
industrieen in
Nederland

financiele managers) in verschillende landen, in pro-

centen van het salaris van topmanagement.
Verticale interactie (VI) is door GT gemeten aan
de hand van de variabele ‘power distance’ van Hofstede . Merkwaardig is dat volgens de score Nederland een net iets hogere ‘power distance’ zou hebben dan Duitsland en een veel hogere dan Oostenrijk. Zou de regentencultuur op min of meer bedekte
wijze bij ons toch sterker zijn dan we denkea’ Dat is
mogelijk, maar de scores willen er bij mij toch niet
in. Hofstede heeft de meting gedaan aan de hand
van een enkele onderneming (IBM). Maar je kunt
niet zomaar de culturele verschillen tussen landen in
een onderneming toerekenen aan het land . Philips
heeft niet dezelfde cultuur als Akzo. Ik ben zo vrij
om deze score opzij te schuiven en een eigen score
te geven, die ik echter tussen haakjes zet om aan te
duiden dat zij subjectief is. Zoals aangegeven door
GT is het niet vanzelfsprekend wat de score voor Japan zou moeten zijn. Enerzijds is de afstand door
hierarchic, ancienniteit en respect groot, maar de
groepscultuur zorgt ervoor dat er niettemin effectieve communicatie over hierarchische grenzen is. De
score in de tabel is invers: een hoge score bij lage
‘power distance’ ofwel grote communicatie over hierarchische grenzen.
De score op kennisinfrastructuur hangt niet alleen af van het niveau van onderzoek en opleiding,
maar ook van de aansluiting van vakgebieden op de
behoeften van het bedrijfsleven.
De score voor geduldgeld is over het algemeen
hoger in landen waar financiering in grotere mate
wordt verschaft door banken, prive-kapitaal, kruiselingse participate en herinvestering van winsten dan
in landen waar kapitaal primair komt uit de anonimiteit van aandelenmarkten. De laatste zijn meer gericht op het op korte termijn benutten van het huidige winstpotentieel van een onderneming dan op het
creeren van toekomstig potentieel. De scores in de
tabel zijn wederom gebaseerd op het werk van GT
met aanpassingen mijnerzijds. Een hoge score wordt
aangegeven met een +, een gemiddelde met een 0
en een lage met een -.
Voor zover de scores juist zijn, blijkt hier eens te
meer de superioriteit van Japan. Nederland neemt
voor de meeste factoren een middenpositie in. Behalve bij de coordinate tussen produktie en R&D
(IFC1) en bij de verticale interactie (VI). De plus
voor IFC1 is een magere: Nederland scoort lager dan
Duitsland en Zwitserland, maar hoger dan de VS. De

• ^ ^ •llli I iiH
^ ^ • iiilH Hli

marketing. Dat heeft wellicht iets te maken met het succes van Anglo-Nederlandse bedrijven zoals Shell en Unilever. Misschien had Philips
ook zoiets moeten doen.

Beinvloeding
Een belangrijke vraag is uiteraard of de scores een

vast gegeven dan wel beinvloedbaar zijn. In principe
betreft het in de historic en daarmee in de cultuur en
sociale structuur verankerde motieven die derhalve
niet gemakkelijk te veranderen zijn. Toch staan we

niet geheel met lege handen. De kennisinfrastructuur is de laatste jaren veel in discussie geweest, onder andere dank zij de commissie(s)-Dekker inzake
het technologiebeleid. Vanuit dit economische perspectief – maar ik erken dat ook andere culturele
waarden een rol spelen – zou men de omvang en
richting van beroeps- en hoger onderwijs en onderzoek moeten richten op de voor Nederland belangrijke sectoren. Dat wordt geprobeerd. Het gaat dan
niet alleen om de kennisproduktie, maar ook, zoals
terecht aangewezen door de commissie-Dekker, om
de diffusie van kennis.
De coordinatie met R&D en marketing kan men,
zij het op langere termijn, beinvloeden in het onderwijs. Het is van belang om goed aandacht te besteden aan zowel technische als commercieel-strategische en organisatorische aspecten in opleidingen

voor het bedrijfsleven. Daartoe wordt bij voorbeeld
aan de Rijksuniversiteit Groningen een studierichting

Technische Bedrijfswetenschappen ontwikkeld. Het
is ten aanzien van van zowel de kennisinfrastructuur
als de aandacht voor R&D van cruciaal belang dat de
technische en natuurwetenschappelijke opleidingen
niet wegzakken, zoals ook reeds in de publieke discussie gemeld. Echter, de te beperkte belangstelling
voor die wetenschappen is van culturele aard. De beperking is bij ons kleiner dan in het VK, maar groter

dan in Duitsland. Het aantal mensen in de top van
bedrijfsleven en politick met een exacte (wiskundige, natuurwetenschappelijke, technische) opleiding
is beperkt, omdat die opleiding moeilijk, weinig
spannend en vooral niet erg sjiek wordt bevonden.

8. G. Hofstede, Culture’s consequences: international differences in work-related values, Sage, Londen, 1984.
9. Dit is geen kritiek op Hofstede maar op GT die de resultaten van Hofstede te snel generaliseren.

Beoordeling Nederlandse Industrie
Een methode om te kiezen voor succesrijke indus-

wegingen daarbij zijn ook dal we apparaten elders
kunnen krijgen en dat de synergic met andere voor
Nederland belangrijke sectoren niet evident is.

trieen zou nu kunnen zijn: vermenigvuldig label 1

met label 2 en zie waar de relevante scores het

Slotopmerkingen

hoogst zijn. Voor Nederland geeft dit label 3-

Volgens deze scores zijn er in voeding en bulkdal daar hel aanlal eisen beperkl is. Deze indus-

In hel voorgaande is een melhode aangegeven
om le komen lol hel onlwikkelen van een technologic- en induslriebeleid, gebaseerd op slralegische

Irieen zouden in aanmerking komen in een onlwerp

keuzen van conslellalies van technologic, induslrie

voor Nederland, en gelukkig klopl dal mel de feilelij-

en dienslen die passen bij de compelenlies van Nederland in vergelijking mel concurrerende landen.
Het betrefl hier een proeve: een aanzel die nauwkeu-

chemie alleen plussen. Dil koml voornamelijk door-

ke silualie. In het voorafgaande arlikel zijn de voeding en de chemie ook opgenomen in hel onlwerp
van een slrucluur (in cluster B). De chemie in Nederland moet echler opschuiven naar de specialileiten,
en daar zijn de compelenlies minder slerk. Versler-

king is daar nodig in de inlegralie mel marketing
(IFC2), de exlerne inlegralie (El) en geduldgeld
(GG). Dil laalsle is nodig voor meer zichlbare inves-

leringen op langere lermijn (R&D) en meer onzichtbare investeringen (onlwikkeling van compelenlie
en organisatie).

riger uilgewerkl moel worden. Een probleem mel de

analyse van Nederland is dal bepaalde induslrieen
worden gedomineerd door een, twee of drie onder-

nemingen, zodal men niel de nationale score maar
die van de desbetreffende ondernemingen zou moelen beschouwen, in een analyse per induslrie. Hoe
zou Philips scoren? Mijn taxatie is als volgt: IFC1 0;
IFC2 -; VI -; El -; KI +; GG 0. Leg dat naasl de eisen

meer plussen dan nullen. Bij de insirumenlen is ver-

van de elekironica (label 1) en naasl de score van Japan (label 2), en er gaapl een levensgrool gal. Hoe
scoren Akzo en DSM op de vereislen van de chemi-

slerking nodig in de exlerne inlegralie (loelevering

sche specialileiten? Ik waag me niet aan een score.

In instrumenlen en eleklronica-apparalen zijn er

en uilbesleding, co-developmenl, co-makership), en

Een tweede probleem van de analyse is uileraard

in geduldgeld, mel name in de onzichlbare sfeer

dal de scores verre van perfecl zijn en dal de be-

(onlwikkeling van prolotypes en service; marklpenenodig in de marketing, met name in de consumenteneleklronica, en de externe inlegralie, mel name
len opzichle van loeleveranciers. Bij de elekironica
software zien we slechls middelmaligheid. Verslerking is nodig in marketing, en in samenhang daarmee in de exlerne inleraclie mel gebruikers (samen

irouwbaarheid van de uilkomslen derhalve ler discussie slaat. De resultalen zijn echler volledig conlroleerbaar: iedereen die denkl iels le welen omlrenl
industrieen en bedrijven kan zijn eigen afweging maken. Een ernstiger bezwaar is dat belangrijke factoren wellichi ontbreken. Ik noemde reeds, in alle
ernst, een variabele die duidl op effeciiviteil van besluitvorming. Zo zijn er wellicht wel meer belangrij-

onlwikkelen), en in geduldgeld. Bij hel geduldgeld

ke factoren. In een vervolgsludie zouden de succes-

gaal het niel zozeer om de omvang maar om de

facloren verder onlwikkeld moelen worden (ook
voor dienslensecloren), en zouden we meer sysiemalisch alle bedrijfsklassen na kunnen lopen.

iralie). Bij de eleklronica-apparaluur is verslerking

soorl: in de onzichlbare sfeer van onlwikkeling van

compelentie van mensen.
Er kan worden geconcludeerd dat we in cluster

C niet slerk slaan. Om hel in hel voorgaande arlikel
geschelsle meso-onlwerp voor Nederland le realise-

ren zullen we de genoemde zwakke plekken moelen verslerken, om de concurrenlie met Duitsland,
Zwilserland, Japan en Zweden aan le kunnen. De
verbinding mel marketing vergl verslerking, evenals

de externe interaclie, en ook passend geduldgeld.
Managemenl en opleiding zouden zich moelen rich-

ten op de verbinding mel marketing, en op externe
interaclie (mel klanten, toeleveranciers, research-inslellingen). Hel management en de financiele sector

zouden zich moeten richlen op hel verkrijgen en
fourneren van meer geduldgeld, vooral voor minder

zichtbare zaken (verbeteren van prolotypes, compelentie van mensen, marklpenelralie). De overheid
zou zich kunnen richlen op (verdere) verslerking
van een passende kennisinfraslrucluur (elekironica,
fysica, chemie, wiskunde, informalica) en van de exlerne inleractie (met name met loeleveranciers en
researchinslellingen).
In de mechanisch-eleklrische familie slaan we
mel evenveel nullen als plussen niel uilgesproken
slerk, maar ook niel uilgesproken zwak. In mijn onlwerp krijgl deze seclor geen belangrijke plaals. Over-

ESB 17-3-1993

B. Nooteboom

Auteur