Ga direct naar de content

Een nieuwe maatstaf voor dynamiek?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 18 1993

Een nieuwe maatstaf voor
dynamiek?
Aan de traagheidsratio als maatstaf voor de dynamiek opgoederenmarkten kleven enkele essentiele bezwaren. Een betere maatstaf is
vooralsnog echter niet beschikbaar.
De traagheidsratio
In ESS van 20 januari 1993 zijn P. van
Bergeijk en R. Haffner op zoek naar
een indicator voor de dynamiek voor
de Nederlandse goederenmarkten1.
Daarmee spelen zij in op de discussie over de gebrekkige marktwerking
van met name de binnenlandse goederenmarkten en de mate van kartellisering, zoals die eerder in ESB gevoerd is2. In die bijdrage wordt de
traagheidsratio, die zich toespitst op
de invloed van bezettingsgraden op
de prijsvorming, gepresenteerd . Een
hoge traagheidsratio geeft aan dat de
over- of onderbezetting van de produktiecapaciteit weinig invloed heeft
op de prijzen. In het theoretische geval dat het niveau van de bezettingsgraad in het geheel geen invloed op
de prijzen heeft, is de traagheidsratio
honderd procent.
In hun artikel wordt een vergelijkende studie voor een aantal OESOlanden en voor twintig Nederlandse
sectoren gepresenteerd. Zowel op
basis van deze internationale analyse
als op basis van de sectoranalyse komen de auteurs tot de conclusie dat
met de hoge waarde van de traagheidsratio een beeld opdoemt van
achterblijvende groeidynamiek.

Kanttekeningen
De poging van Van Bergeijk en Haffner om de dynamiek van markten te
kwantificeren, is zeer interessant.
Niettemin moeten bij de traagheidsratio enkele kritische kanttekeningen
worden geplaatst.
Loonvorming
De traagheidsratio zoals die door
Van Bergeijk en Haffner wordt gehanteerd, wordt be’invloed door het verband tussen loonvorming en produktiecapaciteit, en is niet alleen een

ESB 17-3-1993

maatstaf voor de rigiditeit op de goederenmarkt. Deze stelling kan gei’llustreerd worden aan de hand van de
volgende situatie . In de jaren zeventig en begin tachtig is er een periode
geweest met vraaguitval en inflatie.
Daardoor ontstond er onderbezetting
van de produktiecapaciteit. Bij onderbezetting kan de markt op twee manieren worden geruimd: door daling
van de produktiecapaciteit en daling
van de prijs. In Europa waren de reele lonen (door de automatische
prijscompensatie) geindexeerd, terwijl in Amerika in de regel van nominale loonstijgingen sprake was.
Ceteris paribus leidde de inflatie in
Amerika dus tot reele loondaling.
Daardoor is de produktiecapaciteit
minder afgenomen dan in Europa en
heeft de vraaguitval tot een relatief
scherpe daling van de bezettingsgraad geleid. Dit kan dus betekenen
dat de invloed van de bezettingsgraden op de Amerikaanse prijsaanpassingen onderschat wordt. Dit verklaart ook de hoge waarde van de
traagheidsratio voor de VS in figuur 2
van Van Bergeijk en Haffner, terwijl
toch in het algemeen wordt aangenomen dat de Amerikaanse markt sneller ruimt dan de Nederlandse of de
Franse markt5. De conclusie is dat
het functioneren van de arbeidsmarkt van grote betekenis kan zijn
voor de mate en snelheid van de
prijsaanpassingen en de wijze waarop de marktwerking gestalte krijgt.
Kartellisering
Daarnaast is het verband tussen de
traagheidsratio en de mate van kartellisering discutabel. Een monopolist
zal volgens de standaard economische theorie zijn winst maximaliseren als de prijs gelijk is aan de som
van de (marginale) kosten en de
‘mark-up’. Deze mark-up is een functie van de vraagelasticiteit. Vraagver-

anderingen betekenen dat de prijs
zal veranderen conform het marginaliteitsbeginsel.
Prijsrigiditeit kan echter heel andere oorzaken hebben dan een gebrek
aan dynamiek of mededinging. In
een verzekeringsmarkt met vele aanbieders en vragers zijn de aanbieders
van verzekeringen niet in staat om
onderscheid te maken tussen een vrager met een hoog risico of laag risico
op uitkering gedurende een bepaalde periode. Daarom zullen aanbieders het hoge tarief in rekening brengen, min of meer ongeacht ontwikkelingen aan de vraagkant van de
markt. Dit kan worden opgevat als
een vorm van prijsrigiditeit . Versterking van het mededingingsbeleid zal
hier geen effect sorteren.
Open sectoren
De bruikbaarheid van de traagheidsratio voor internationaal opererende
sectoren moet betwijfeld worden.
Door de auteurs wordt reeds geconstateerd dat in deze markten de ontwikkelingen op de wereldmarkt en
de dollarkoers een belangrijke rol

1. P.A.G. van Bergeijk en R.C.G. Haffner,
Op zoek naar dynamiek, ESB, 20 januari
1993, biz. 52-56.
2. Zie hiervoor A.L. Bovenberg, Overvloed en onbehagen; sparen en investeren in Nederland, ESB, 6 februari 1991;
J.J.M. Kremers, Naar een sterkere binnenlandse groeidynamiek, ESB, 11 december
1991; H. Garretsen, L.H. Hoogduin en
D.H. Nevenzeel, Nogmaals het nationale
spaaroverschot, ESB, 25 november 1992;
A.L. Bovenberg en J.J.M. Kremers, Naschrift, ESB, 25 november 1992.
3. De traagheidsratio wordt berekend aan
de hand van een prijsaanpassingsfunctie.
Hierbij is de verandering in de goederenprijzen de verklaarde variabele en zijn de
verandering van de kosten per eenheid
produkt, de capaciteitsbenutting en de
verandering van de capaciteitsbenutting
de verklarende variabelen. De traagheidsratio is een quotient (in procenten), met
in de teller de geschatte coefficient van de
verandering van de capaciteit en in de
noemer de som van de geschatte coefficienten van de verandering en het niveau.
4. A. van Schaik, Marktruiming en inflatie, Tilburg University Press, Tilburg, 1991.
5. In de tweede helft van de jaren tachtig
kan zich voor de Nederlandse situatie het
omgekeerde hebben voorgedaan. Door
de reele loonmatiging nam de produktiecapaciteit toe en kan de daling van de bezettingsgraad in een situatie van vraaguitval, zoals in 1987, overschat worden.
6. In de literatuur staat dit bekend als het
probleem van asymmetrische informatie
door adversieve selectie.

spelen . Op de Internationale markten kunnen de Nederlandse onderne-

mers veelal als prijsnemer worden
beschouwd. Hierbij kan gedacht wor-

den aan de luchtvaart, de elektronische en de vliegtuigindustrie. Het

spreekt voor zich dat in het geval
van een prijsnemer er geen relatie is
tussen de capaciteit en de prijzen.

Capaciteitsaanpassingen
In bepaalde sectoren zal het aanpas-

miek nog te wensen overlaat. Mijns
inziens vereist een dergelijke maatstaf voor dynamiek een helder onderscheid tussen: open sectoren en

‘non-traded’ sectoren; prijsnemers en
producenten met marktmacht; standaardfactoren en andere factoren die
de rigiditeit beinvloeden (de onomkeerbaarheid van capaciteitsbeslissingen, onvolledige informatie, werking
van de arbeidsmarkt en dergelijke).

Toekomstig onderzoek zou zich
moeten richten op een meer gedesaggregeerde analyse. Hiervoor zou

sen van de bezettingsgraad gepaard
gaan met grote investeringen en complexe aanpassingsprocessen. Dit proces lijkt met name in voile gang in de

beidseconomie, waar gedesaggre-

men te rade kunnen gaan bij de ar-

investeringsgoederenindustrie. We

geerde analyses theoretisch (zoekge-

zien geen prijsverlagingen van vlieg-

drag, microprikkels enzovoort) en

tuigen, vrachtwagens en dergelijke,

empirisch elkaar aanvullen en vrucht-

maar een (pijnlijke maar wel noodza-

baar blijken te zijn voor een discus-

kelijke) rationalisatie van capaciteit.

sie over rigiditeiten.

Ook hier is sprake van dynamiek,

Het is opmerkelijk dat van econo-

maar dit is een andere dynamiek dan

mische zijde tot nu toe geringe be-

dan die waar Van Bergeijk en Haffner naar op zoek zijn. Op basis van
de nieuwe groeitheorie kan men zich
afvragen in hoeverre deze rationalisatie op termijn niet wenselijker is dan
prijsaanpassing8.

langstelling is opgebracht voor een
gebrek aan dynamiek van de goederenmarkten en de daarmee samenhangende maatschappelijke kosten.

Het zal voor sommige lezers wat verwarrend zijn dat zich tussen economen, die het op zoveel punten – en
met name over de beleidsconclusies
– zo hartgrondig met elkaar eens

zijn, toch nog een enigszins pittige
discussie kan ontspinnen. Daarom is
het goed vooraf te benadrukken dat

deze economen niet wezenlijk anders denken over het feit dat de
traagheidsratio nog te wensen overlaat. Er bestaat geen verschil van me-

ning over het feit dat de traagheidsratio a priori wellicht geen ondubbelzinnige indicator is voor relatief
open sectoren (al kan daarover volgens ons slechts door middel van
een internationaal vergelijkend onderzoek uitsluitsel worden gegeven1.
Ook zijn we het met Gradus eens dat

Capaciteitsaanpassingen een rol kunnen spelen bij marktruiming (al lijkt

ons voor het bepalen van marktdyna-

In tegenstelling tot de VS en het VK

miek de korte-termijninvloed van de

wordt de dereguleringsdiscussie in

capaciteitsbezetting relevanter). Ten

ons land door de juridische invals-

slotte is de steekproefperiode inder-

Invloed van de steekproefperiode

hoek gedomineerd10. Ik ben dan ook

daad mede bepalend voor de geme-

In hoeverre wordt de conclusie, dat

van oordeel dat het artikel van Van

ten traagheidsratio: de keuze van de

de ratio voor 17 van de 20 onder-

Bergeijk en Haffner een nuttige bijdrage kan leveren om deze discussie
in een economische richting om te

onderzoeksperiode speelt immers ie-

buigen. Alhoewel de door hen ont-

ironisch genoeg, het betoog van

zochte sectoren een zeer hoge waar-

de aanneemt, beinvloed door de keuze van de steekproefperiode? Van
Schaik laat zien dat voor een prijsaanpassingsfunctie, die een iets andere
specificatie heeft dan die van Van
Bergeijk en Haffner, de schattingen

voor de perioden 1961-1988 en 19741988 uiteenlopen9. Hij komt tot de
conclusie dat de prijsstarheid in de

laatste periode is toegenomen. De
steekproefperiode van Van Bergeijk
en Haffner, 1971-1992, wordt gekenmerkt door grote structuurveranderingen als gevolg van de beide oliecrises en de daarmee samenhangende
stijgingen van de energieprijzen. Dit
leidde tot grote veranderingen in de

produktiecapaciteit van individuele
sectoren. Het is logisch dat deze grote schommelingen in de produktiecapaciteit niet in dezelfde mate in de
prijzen zijn doorgegeven als in een
meer normale periode.

Evaluatie
Mijn conclusie na bestudering van
het artikel is dan ook dat de door
Van Bergeijk en Haffner geponeerde
empirische maatstaf voor de dyna-

wikkelde indicator nog niet volmaakt
is, bevestigt hij het beeld van achter-

dere analyse parten. In dit geval on-

dergraaft de keuze van de periode,

Gradus wanneer hij probeert te illus-

blijvende binnenlandse groeidynamiek. Een nadere uitwerking van het

treren dat de traagheidsratio wordt
beinvloed door het loonvormingsproces.

begrip dynamiek van de goederenmarkten zou het draagvlak voor

Invloed van de loonvorming

noodzakelijke beleidswijzigingen

kunnen vergroten.

Raymond Gradus
De auteur is werkzaam als beleidsmedewerker bij de Directie Algemene Finan-

ciele en Economische Politick bij het Ministerie van Financien. Dit artikel is op
persoonlijke titel geschreven. Hij dankt

W. Houtman, M. Pauwels, A. van Schaik
en S. Smulders voor discussie.

Gradus stelt dat de traagheidsratio
wordt beinvloed door de loonvorming, maar verzuimt dit aan te tonen. Zijn ‘bewijs’ is slechts een illustratie. Die illustratie is bovendien
gebaseerd op de verkeerde periode

en kan ons daarom niet overtuigen.
Onze internationale vergelijking
van traagheidsratio’s in zeven OESOlanden is gebaseerd op de jaren tach-

tig. Toenemende Amerikaanse non7. Ontwikkelingen op de wereldmarkt

zijn overigens ook ten dele terug te vinden in de bezettingsgraad.
8. Zie hiervoor ook R.H.J.M. Gradus en S.
Smulders, Kartels: lust of last?, ESB, 19 augustus 1992, biz. 788-792.

tarifaire belemmeringen van de
buitenlandse concurrence zijn dus
de relevante empirische achtergrond . De door Gradus gesignaleerde relatieve reele loonflexibiliteit van

9. A. van Schaik, op cit., 1991, biz. 19.
10. Zie de bijdrage van H. de Ru in: J. de
Haan en C.A. de Kam (red.), Terugtreden-

de overheid, realiteit ofretoriek?, Academic Service, 1991.

1. P.A.G. van Bergeijk en R.C.G. Haffner,

Op zoek naar dynamiek, ESB, 20 januari
1993, biz. 55-56.

de Verenigde Staten in de door stag-

flatie gekenmerkte jaren zeventig
heeft niets met de door ons gemeten

hoge ratio te maken3. De hoge traagheidsratio meet hier volgens ons gewoon wat hij moet meten: een gebrek aan dynamiek op de goederenmarkt.

Wel zijn we het met Gradus eens
dat het Nederlandse gebrek aan macro-dynamiek vooral een gevolg is

van een economic is. Het is echter
de vraag of er uit hoofde van dit gebrek aan volstrekte ondubbelzinnigheid behoefte aan een betere indica-

tor bestaat.
Het wezenlijke kenmerk van de
economische voedingsbodem waarop succes op de wereldmarkt kan
worden gekweekt, is immers een voldoende mate van concurrence op de

voor marktdynamiek stonden de toe-

pasbaarheid op meso- en macro-niveau en de mogelijkheid van internationale vergelijking hoog genoteerd.
Het is interessant dat Gradus nu zijn

(aanvullende) wensen voor een indicator voor dynamiek op een rijtje
heeft gezet. Het is goed dat hij nog
eens overzichtelijk enige kritische
kanttekeningen plaatst bij onze eer-

thuismarkt. Daarom vinden wij in

ste poging om het begrip ‘dynamiek’

van verstoringen op de arbeids-

deze discussie het onderscheid tus-

empirisch handen en voeten te ge-

markt, zoals we overigens ook al

sen sectoren die hetzij verhandelba-

ven. En het is mooi dat hij een helde-

aangaven in ons artikel.

re, hetzij niet-verhandelde, hetzij niet

re visie heeft op het karakter en de

verhandelbare goederen en diensten

Capaciteit of bezettingsgraad

richting van toekomstig onderzoek.

voortbrengen weinig behulpzaam.

Maar het is toch wat jammer dat hij

Voor Nederland komt daar bij dat
Als onze schattingsperiode wel de jaren zeventig zou hebben omvat was
de argumentatie van Gradus ook niet
geheel begrijpelijk geweest . Het
gaat bij marktdynamiek immers niet
in de eerste plaats om veranderingen
van de produktiecapaciteit, maar om
de vraag hoe snel een verandering

van de bezettingsgraad leidt tot prijsaanpassing (en juist dat laatste

de discussie niet iets verder helpt, bij

onze economic zo open is dat het be-

voorbeeld door concrete suggesties

lang van de van (internationale) concurrentie afgeschermde sector ook in

te doen voor een andere of aangepas-

het licht van de Europese eenwor-

marktwerking.

ding reeds sterk is afgenomen en in
de nabije toekomst zeker nog verder
zal dalen.
Het onderscheid naar ‘binnenlandse’ en ‘buitenlandse’ sectoren vertroebelt de analyse, want kartels zijn

aspect wordt met de traagheidsratio
gemeten). Gradus stelt in zijn argumentatie daarentegen het lange-ter-

Robert Haffner
Peter van Bergeijk
De auteurs zijn beiden werkzaam bij het
Ministerie van Economische Zaken.

de positie die zij in het continuum

mijneffect voorop. Dat is zijn goed

te indicator voor het meten van

gen niet eenvoudshalve gelijk wor-

slecht voor de economic ongeacht
‘gesloten-open’ innemen. Kartels mo-

recht, maar wanneer men iets over

den gesteld aan winstmaximerende

de dynamiek op de markten voor

monopolies; in veel gevallen verstoren ze de allocatie in veel ernstiger
mate. Slechts in het uitzonderlijke ge-

goederen en diensten wil zeggen is
het korte-termijneffect van de bezettingsgraad van een bepaalde produktiecapaciteit volgens ons de relevante grootheid. Gradus mist bovendien

val van een zogenoemd Volkomen
gerationaliseerd’ kartel zullen de

wanneer hij de vraag opwerpt of ra-

deelnemende marktpartijen als een
entiteit mogen worden opgevat. In
alle andere gevallen gebruiken deel-

tionalisatie in het kader van de mo-

nemers aan kartelovereenkomsten

de kern van het dynamiekbetoog

2. J.N. Bhagwati, The pass-through

puzzle: the missing prince from Hamlet,
in: D.A. Irwin (red.), Political economy
and international economics (collected

derne groeitheorie niet wenselijker

overcapaciteit om hun onderhande-

zou zijn dan prijsaanpassing. Het economische gezonde verstand dicteert
immers dat de welvaartskosten veel

lingspositie te handhaven. Daarom
een te hoge produktiecapaciteit (en

3. Over de mate van reele loonstarheid

geringer zijn indien rationalisatie van

mic dan onder condities van prijsstarheid.

dus lage bezettingsgraad) met te geringe prijsflexibiliteit en is het ronduit verkeerd ervan uit te gaan dat kartels een maximale winst zouden
genereren5.

kan men bovendien van mening verschillen, zie H. Garretsen en R. Lensink, International policy coordination and European wage rigidity, De Economist, 1989, biz.

Internationalisatie en kartels

de verband tussen kartelvorming en

Dan zijn er nog twee punten over:

traagheidsratio plausibel, al meet
onze indicator een meer algemeen

de produktiestructuur kan plaatsvinden in een open en flexibele econo-

leiden kartels in het algemeen tot

Al met al is ook het door ons geleg-

het onderscheid tussen open en ge-

sloten sectoren en de vraag naar kartellisatie. Gradus behandelt deze za-

ken gescheiden. Wij trekken deze
punten vanwege hun beleidsmatige

gebrek aan marktwerking, dat ook
tot andere factoren zoals risicovoorkeuren en verschillen in economische politick en stabiliteit kan worden herleid.

samenhang bij elkaar.
Inderdaad is het mogelijk dat de
traagheidsratio niet de meest gewen-

Tot slot

ste indicator voor een gebrek aan dynamiek in de relatief open sectoren

Op ons verlanglijstje voor het ontwikkelen van een bruikbare indicator

ESB 17-3-1993

writings V), Cambridge (Mass.), 1991, biz.
116-125.

76-90.
4. Herschatting op basis van een andere
OESO-bron met jaarcijfers en bezettings-

graden die op een langere periode betrekking hebben, levert een beduidend geringere traagheidsratio voor de Verenigde

Staten op, daarmee het belang van de keuze van steekproefperiode en bronnen nog
eens onderstrepend. Zie in dit verband

ook P.A.G. van Bergeijk, Verschil van meting in de economic, ESB, 14 oktober
1992, biz. 1006-1008.
5. Zie bij voorbeeld P.M. Scherer en D.

Ross, Industrial market structure and economic performance, Boston, 3e druk,
1990, biz. 241-243 of H.W. de Jong, Het
kartelparadijs: de punten van bezwaar,
ESB, 23 September 1992, biz. 925.

Auteur