Ga direct naar de content

Welvaart en verdringing

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 16 1995

Welvaart en verdringing
De economische groei, het saldo op de lopende rekening, het prijsindexcijfer, de werkloosheid en nog zo
wat van die indicatoren zijn de thermometers waarmee economen de gezondheid van de economic proberen te meten. Maar ze zeggen betrekkelijk weinig
over het welbevinden van de burgers. Dat hangt
meer af van zaken als de eigen gezondheid en die
van huisgenoten, sociale relaties, de situatie op het
werk (als men werkt), de inkomenssituatie, de woonsituatie, de vrijetijdsbesteding, het gevoel van veiligheid, het toekomstperspectief enz. Waar de macroeconomische ontwikkelingen traditioneel gevolgd
worden in de Macro Economische Verkenningen van
het Centraal Planbureau (CPB), rapporteert het Sociaal en Cultured Planbureau (SCP) in de Sociale en
Culturele Verkennningen over de ‘leefsituatie’ van de
Nederlandse bevolking1.
De leefsituatie waarin iemand terechtkomt wordt
volgens het SCP vooral bepaald door de toegang die
hi] of zij heeft tot ‘maatschappelijke hulpbronnen’.
Daarnaast van de persoonlijke inspanning om iets
met die hulpbronnen te doen. In de moderne samenleving zijn opleiding, arbeid en inkomen de belangrijkste hulpbronnen. Zij bepalen of iemand in staat is
een redelijk bestaansniveau te bereiken. Zo bezien is
het gunstig dat het opleidingsniveau van de Nederlandse bevolking nog steeds toeneemt. Jongeren kiezen na een Ibo- of avo-opleiding steeds vaker voor
een vervolgopleiding en het aantal afgestudeerden
van hbo en wo is in de periode 1974-1993 gegroeid
van 8 naar 18% van de bevolking. Gunstig is ook dat
in dezelfde periode het aantal banen met 1,3 miljoen
is toegenomen. Voorts is ook het gemiddeld besteedbaar inkomen van huishoudens na de daling in het
begin van de jaren tachtig weer terug op het oude
niveau, wat resulteert in een groeiend bezit van consumptiegoederen, auto’s en eigen huizen. De leefsituatie is dan ook verder verbeterd volgens het SCP.
Alleen voor jongeren tussen de 18-24 jaar en ouderen
(65+) ontwikkelt de situatie zich minder gunstig.
Reden tot tevredenheid, dus? Of misschien toch
niet! Wat in deze benadering buiten beeld blijft, is het
verschijnsel van de verdringing. Economic is een
voortdurende strijd om de schaarse middelen. Gevestigde posities worden belaagd door nieuwkomers en
net als je de vruchten van je inspanning wilt plukken, blijkt een ander je al voor. Het is natuurlijk mooi
dat jongeren (en ook ouderen in de vorm van volwasseneneducatie) steeds meer onderwijs volgen, maar
het betekent niet automatisch dat hun kansen op welvaart verbeteren. De winst van extra scholing lekt
voor een belangrijk deel weg doordat lager opgeleiden verdrongen worden door hoger opgeleiden. Vijftien jaar geleden waren vier van iedere vijf koks, kelners en buffetbedienden laag opgeleid, nu nog maar
de helft. Voor andere beroepen geldt hetzelfde. Per
saldo leidt de stijging van het opleidingsniveau maar
in geringe mate tot verbetering van de leefsituatie
doordat de kansen op de arbeidsmarkt verbeteren.

ESB 6-9-1995

Ook het succes van de banengroei wordt aangetast door verdringing. Want nog sterker dan het aantal banen is het aantal werkzoekenden gegroeid. De
nieuw geschapen banen zijn nauwelijks bezet door
mensen die voordien werkloos waren. Integendeel,
de werkloosheid is gestegen van 4% van de beroepsbevolking in 1974 naar 7,5% nu. Het verdringingsverschijnsel manifesteert zich ook voor degenen die wel
werken. Het aantal personen dat zegt een hoog werktempo te moeten volgen, is opvallend gestegen van
39% in 1977 tot 57% in 1993. In vrijwel alle branches
en werksoorten is de baanzekerheid de laatste jaren
afgenomen. Steeds meer jongeren hebben een tijdelijk of flexibel contract en kunnen op straat komen te
staan als de conjunctuur tegenzit. Zit men eenmaal in
de WW, dan komt men er niet snel meer uit. De langdurige werkloosheid is zorgwekkend toegenomen.
Er is dus geen rechtstreeks verband tussen groei van
het aantal banen en verbetering van de leefsitutatie.
Het verdringingsverschijnsel manifesteert zich
ook in de inkomensontwikkeling. Inderdaad is het
gemiddelde inkomen sinds het midden van de jaren
tachtig weer gestegen, maar het ligt nog altijd onder
het niveau van 1977. Het inkomen per hoofd blijft
achter bij dat in omringende landen. De inkomensongelijkheid is de laatste jaren ook groter geworden.
Meer dan 250.000 huishoudens kunnen niet rondkomen. Voor de welvaartsbeleving is ook het inkomensperspectief van belang. De onzekerheid, die bij voorbeeld rond de AOW-uitkering is ontstaan, draagt
allerminst bij tot het welbevinden van oudere Nederlanders (zie ook de monitor in deze ESB).
Er is dus geen reden voor zelfvoldaanheid. In de
economic kun je nooit achteroverleunen. Dat brengt
ons op de tweede element dat volgens het SCP de
leefsituatie bepaalt: de “persoonlijke inspanning van
mensen om hun levenskansen daadwerkelijk te realiseren”. Natuurlijk mag van iedereen worden verwacht dat hij er zelf het beste van maakt. Maar dat
moet ook worden ondersteund door maatschappelijke instituties die het nemen van initiatief en het dragen van risico bevorderen. Dit is wat economen noemen de ‘incentive structuur’ in de samenleving. Zij
bestaat niet alleen uit financiele prikkels, maar ook
uit sociale normen en verwachtingen.
Veel van het beleid dat momenteel wordt gevoerd, is gericht op het verbeteren van die ‘incentive
structuur’. Bevordering van de marktwerking, meer
eigen verantwoordelijkheid op het terrein van de sociale zekerheid, meer flexibiliteit op de arbeidsmarkt
en herijking van de verzorgingsstaat zijn daarvan
voorbeelden. We moeten ons beter teweer leren stellen tegen de verdringing. De mate waarin dat lukt bepaalt of CPB en SCP positief over de Nederlandse
economic kunnen blijven rapporteren.
L. van der Geest
1. Sociaal en Cultured Planbureau, Sociale en Culturele Ver-

kenningen 1995, Rijswijk, 1995.

Auteur