Ga direct naar de content

Decentralisatie en fragmentatie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 18 1981

B. Peper

Decentralisatie
en fragmentatie
Er is in de arbeidsverhoudingen veel
aande hand. Wieeenaantaljarengeleden
de stalling had betrokken dat werkgevers
en werknemers in de nabije toekomst de
onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden op een zo laag mogelijk niveau
— dat van de onderneming — zouden
willen voeren, zou op weinig instemming
bij praktijkmensen en ,,theoretici” hebben mogen rekenen. Legio tegenwerpingen. Zoals de tegenwerping dat door de
nauwe samenhang tussen de collectieve
en particuliere sector werkgevers en
werknemers zich niet zouden kunnen
onttrekken uit dedaaruit voortvloeiende
centrale verantwoordelijkheid. Om die
reden zouden de centrale organisaties
(VNO, NCW, FNV, CNV, MHP e.d.)
hun greep op de sturing van de arbeidsvoorwaarden — op zijn minst in eigen
kring — kunnen behouden. Voorts werd
erop gewezen dat de Nederlandse arbeidsverhoudingen ook institutioneel
een sterke centrale inslag hebben. Ten
slotte werden de macro-economische
problemen — werkloosheid, inflatiebestrijding, loonkostenontwikkelingen, financieringstekort — opgevoerd om aan
te tonen dat deze slechts door een centrale, gecodrdineerde aanpak het hoofd
konden worden geboden.
Men kan moeilijk beweren dat de hierboven genoemde samenhangen en stellingen de laatste jaren aan actualiteit
hebben ingeboet. Integendeel, de vervlechting tussen collectieve en particuliere sector is toegenomen. Centrale instituties — als b.v. de SER en de Stichting van de Arbeid — studeren en vergaderen driftig door. En in menig SERrapport neemt de overeenstemming (consensus) tussen werkgevers en werknemers over de ernst van de sociaal-economische situatie toe.
Tegen deze achtergrond lijkt het bij
eerste aanzien opmerkelijk dat (bijna)
alle centrale organisaties van werkgevers
en werknemers hebben ,,gekozen” voor
de weg van decentrale onderhandelingen. Dat wil zowel zeggen onderhandelingen op bedrijfstakniveau, met een
ruime mogelijkheid tot nadere invulling
van de cao op het niveau van de individuele onderneming, als rechtstreekse
onderhandelingen per onderneming. Opmerkelijk omdat nu de omstandigheden
roepen om een centrale benadering de
decentralisatie op de troon wordt gezet.
Toch is deze decentralisatie al, zij het
schuchter, een dental jaren geleden ingezet. Dank zij allerlei uitzonderlijke
omstandigheden en vooral onder druk
ESB 25-11-1981

van de overheid — die per defmitie op
centrale afspraken is aangewezen — is
deze ontwikkeling door velen minder
goed opgemerkt. Een hele serie looningrepen, zowel van het kabinet-Den Uyl
als van het eerste kabinet-Van Agt, hebben hierop het zicht enigszins ontnomen.
Dezelfde economische crisis die een
centraal beleid voor de hand doet liggen,
is er echter de oorzaak van dat de decentralisatie nu wordt omhelsd. De verscheidenheid in economische positie en
vooruitzichten van bedrijven en bedrijfstakken komt nu helder naar voren.
Daarom wordt het moeilijker om een
lijn te trekken. Dat geldt zowel voor
werkgevers als werknemers. De belangen tussen bonden lopen uiteen, alsmede
tussen bedrijven en sectoren. Leden van
vakbonden en ondernemers raken veel
meer betrokken op de speciale problemen
in hun bedrijf of bedrijfstak. Zij kunnen
niet uit de voeten met centrale richtlijnen
(afspraken); deze zijn te algemeen of
te specifiek (b.v. een loonmaatregel,
arbeidsplaatsenovereenkomsten).
Het
gezag van de centrale organisaties naar
hun achterban toe, is aan een stevige
erosie onderhevig. De werkgevers zijn
niet bereid centrale afspraken te maken,
omdat zij van mening zijn dat in de huidige economische omstandigheden de
individuele ondernemers voldoende
macht hebben om ,,onredelijke” vakbondseisen te weerstaan. De werknemers
zijn niet in staat om de zo verschillende
belangen van de aangesloten bonden op
een noemer te brengen.
Vanuit die verlegenheid is het begrijpelijk dat de centrale organisaties zich
volledig concentreren op de sociaaleconomische politick van de overheid.
Daar zijn misschien nog zaken te doen.
Veel moet men zich daarvan niet voorstellen. Werkgevers en werknemers zijn
verwikkeld in een discussie met de overheid over de bestrijding van de economische crisis en de grondslagen voor een
nieuw beleid. In die discussie worden

door werknemers en werkgevers nogal
verschillende posities betrokken. De
werkgevers willen een forse terugdringing van de collectieve sector, de werknemers willen — evenzeer bewust van
de ernst van de situatie — matiging in
inkomens omgezet zien in meer werkgelegenheid.
Het is daarom niet verwonderlijk dat
de overheid — in het zicht van de onoverzichtelijkheid van de resultaten van
decentrale onderhandelingen — aarzelend begint te spreken over de noodzaak
van (opnieuw) een loonmaatregel. Dat is
begrijpelijk, maar onverstandig, omdat
dit bij decentrale onderhandelingen of
uitloopt op een ingrijpen in individuele
cao’s, of te weinig recht doet aan de differentiatie die het gevolg is van decentralisatie.
Als men, zoals ik, meent dat de decentralisatie een duurzaam verschijnsel zal
zijn in onze arbeidsverhoudingen, is het
taak van de overheid, maar vooral van
de centrales en hun organisaties, snel na
te denken over de aard en vorm van
coordinatie (centralisatie) in een stelsel
van (meer) decentrale onderhandelingen.
Ik heb de indruk dat daarover nog nauwelijks is nagedacht. Als partijen (inclusief de overheid) — zoals zij beweren —
toch hechten aan het behoud van een
behoorlijk stelsel van collectieve voorzieningen, alsmede het daarmee verbonden ge’institutionaiiseerde overleg, dan
wordt het tijd gauw een begin te maken
met een nieuwe ordening van het sociaaleconomisch overleg. Een minimum aan
coordinatie — men mag het ook (zelf-)
beheersing noemen — tussen en binnen
de sociale partners is daarvoor een eerste
vereiste. Men kan het inzicht onderschrijven dat allerlei arrangementen uit
het pakket van de verzorgingsstaat aan
heroverweging en herijking toe zijn, men
kan de decentralisatie een wenselijk of
onomkeerbaar feit noemen, dat neemt
niet weg dat decentralisatie zander coordinatie leidt tot onttakeling en verbrokkeling van de verzorgingsstaat. Die
wetenschap legt een grote verantwoordelijkheid op werkgevers, werknemers en
overheid(politiek). Consensus op basis
van die wetenschap zou ik geen slechte
zaak vinden.

1159

Auteur