Ga direct naar de content

Risicokapitaalvoorziening en heroverwegingen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 18 1981

loets op taak

Risicokapitaalvoorziening en
heroverwegingen
DRS. P. HOFHUIS

Inleiding
Discussies over het al dan niet te kort
schieten van het aanbod van ondernemend vermogen doen zich nogal eens
voor in tijden van conjuncturele dieptepunten of economische recessie. De over
een breed front gevoerde discussie op dit
moment is dan ook zeker niet origineel 1).
Het belangrijkste verschil van mening
in deze discussie blijkt vaak te liggen bij
de vraag of middelgrote, kleine en startende ondernemers in hun behoefte aan
risicodragend vermogen kunnen voorzien. Grote ondernemingen blijken veelal in staat traditionele financieringsinstellingen te overtuigen van het belang
van hun nieuwe projecten. Hun aanvullend beroep op overheidsparticipatie is
daarnaast, en zeker ten tijde van economische recessie, meestal van succes
verzekerd. Voorbeelden uit het verleden
van deze vanuit industriepolitiek gezichtspunt spectaculaire en vaak succesrijke projecten zijn genoeg voorhanden,
ook in Nederland (Breedband, DSM).
De huidige plannen voor een Maatschappij voor Industrie’le Projecten
(MIP) passen geheel in dit streven van
de overheid vanuit strategische, industriepolitieke motieven met extra risicodragend vermogen op de kapitaalmarkt
te opereren.
Enigszins anders ligt de situatie op het
gedeelte van de kapitaalmarkt voor kleinere ondernemingen. Met name daarover laaien de verschillen van mening
hoog op, ingegeven door de vraag of het
aanbod van risicodragend vermogen tekort schiet, danwel of er geen voldoende
krachtige (lees: gezonde) vraag is. Voorstanders van gerichte overheidsstimulansen, zoals kapitaalkredietregelingen
en garantieregelingen voor particuliere
participatiemaaschappijen, gaan impliciet uit van een te kort schietend aanbod
van risicodragend vermogen. Degenen
die vragen om fiscale maatregelen, gericht op lastenverlichting voor het bedrijfsleven (opheffmg dubbele belasting,
vrije of gei’ndexeerde afschrijvingen, achterwaartse verliescompensatie e.d.) beweren eigenlijk dat de problemen aan
de vraagkant van de kapitaalmarkt zijn
gelegen.
1174

Er is een punt waar de meningen tot nu
toe niet over verdeeld zijn. Dit betreft het
niet aansluiten van vraag naar, en aanbod van risicodragend kapitaal en de
noodzaak dat van overheidswege ingegrepen dient te worden. Sinds eind
1979 2) wordt de discussie in ,,Den
Haag” over economisch herstel voor een
niet onbelangrijk gedeelte bepaald door
de aandacht voor de teruggelopen verhouding eigen vermogen /vreemd vermogen van het bedrijfsleven, en gekoppeld daaraan voor de financieringsproblematiek van uitbreidings- en vervangingsinvesteringen. Tot dan bepaalden
instrumenten, gericht op verkrijging
van vreemd vermogen, voor een belangrijk gedeelte het karakter van het beschikbare arsenaal aan overheidsinstrumenten. Regelingen gericht op versterking van het risicodragend vermogen
van ondernemingen bestonden o.a. inde
vorm van de activiteiten van het Industrieel Garantiefonds (sinds 1957, en in
aangepaste vorm vanaf 1977) en de verbijzondering van de Regeling Bijzondere
Financiering, de zogenaamde A-kredietregeling (sinds 1975). Het duurde echter
tot September 1980 vooraleer het kabinet-Van Agt-I, bij monde van de minister van Financie’n en Economische Zaken, een aanzet gaf tot een meer uitgebreid pakket beleidsmaatregelen gericht
op de fmancieringsproblematiek van bedrijven en met name op de versterking
van de eigen-vermogenspositie 3). De bewindslieden reageerden daarmee op een
motie van Van Rooijen en Portheine die
was aangenomen op 13 maart 1980 tijdens de behandeling van de begroting
van Economische Zaken 4).
Het feit dat de regering met haar antwoord kwam in een apart schrijven, gedateerd op 16 September 1980 (Prinsjesdag!), maakte duidelijk dat onder grote
druk gewerkt was om zo snel mogelijk een aantal aanvullende maatregegelen ter versterking van de eigen-vermogenspositie van het bedrijfsleven tot
stand te brengen. De in genoemde brief
aangekondigde maatregelen zijn inmiddels voor een deel nader geconcretiseerd.
In dit artikel wordt een poging gedaan
om na te gaan hoe het nu beschikbare instrumentarium zich verhoudt tot de momenteel geldende beleidsinzichten op

het terrein van de steun aan het bedrijfsleven. Daarbij zullen we ons in het bijzonder richten op een vergelijking met de
voorgestelde beleidslijnen van de in de
zomer 1981 gepubliceerde heroverwegingsrapporten. In de Heroverweging
steun bedrijfsleven worden door de ambtelijke werkgroep — als laatste van de
mogelijke beleidsvarianten — belangrijke voorstellen gedaan voor een heroverwogen beleid t.a.v. de steunverlening aan
het bedrijfsleven 5). Deze beleidsoptie is
met name gericht op het doorzichtig maken van het beschikbare arsenaal aan
steunmaatregelen door het opheffen van
overlappingen en door het terugbrengen
van het aantal regelingen. Bovendien
past in deze beleidskeuze een alternatieve, offensieve aanwending van de middelen in een richting die aansluit bij de prioriteiten in het industriebeleid (export,
energiebesparing, innovatie, milieubescherming). Deze keuze is reeds eerder
gemaakt (zie o.a. Voortgangsnotaeconomisch structuurbeleid) maar de praktijk
heeft geleerd dat enerzijds een groot aantal nieuwe stimuleringsregelingen zijn
ontworpen die aansluiten bij deze offensieve politick, en anderzijds de besteding
van de middelen toch nog vaak in defensieve richting heeft plaatsgevonden.
De door ons aan de orde gestelde verhouding tussen instrumentarium gericht
op de stimulering van de beschikbaarheid van risicodragend kapitaal, en het
heroverwegingsalternatief richt zich op
de volgende aandachtspunten:
— daadwerkelijke verschuiving van het
beleid in offensieve richting;
— aansluiting bij werkelijkeknelpunten
in het bedrijfsleven;
— opschoning van het instrumentarium, dat wil zeggen het terugbrengen van het aantal regelingen en het
opheffen van overlappingen.
We zullen onderstaand betoog opbouwen vanuit een inventarisatie van de
vraag naar, en het aanbod van risicodragend vermogen, vervolgens de afstemming van beide factoren bezien, om ten
slotte met behulp van het heroverwegingsalternatief enkele conclusies te
trekken.
Aanbod van risicodragend kapitaal
Het overheidsinstrumentarium dat
beschikbaar is voor stimulering van het
aanbod van risicodragend vermogen, is
niet meer dan een aanvulling op het aan1) Zie o.a. Report of the committee on
finance and industry (Mac Millan report), nr.

3897, Londen, 1931.

2) NCW/VNO symposium, The function of
small and mediumsizes enterprises, Den

Haag, november 1979.

3) Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16403,
nr. 1.

4) Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 15800,

nr. 55.
5) Zie: Heroverweging steun bedrijfsleven,

deelrapport nr. 26, Tweede Kamer, zitting
1980-1981, 16625, nr. 31, biz. 43 e.v.

bod van de daartoe traditioneel werken-

dienen uit te maken. Dat zou betekenen

de instanties.
Het overheidsinstrumentarium bestaat momenteel uit een aantal specifiek
werkende regelingen/instellingen:

dat een eenmalige toeneming van het ei-

— het Industrieel Garantiefonds (IGF);

voor ontwikkeling van nieuwe projecten
een aanvullende vraag naar eigen vermogen. Schattingen spreken hier over
een bedrag van ±f. 2,5 mrd. op jaarbasis.

gen vermogen met f. 26 mrd. is vereist.

Daar bovenop komt dan voor vervangings- en uitbreidingsinvesteringen en

— de Vermogensversterkingskredieten
(VVK), als onderdeel van de krediet-

b)niet-groeiende, kleine, en middelgrote
ondernemingen. Door intering op het
eigen vermogen gedurende een langdurige periode t.g.v. afgenomen rendementen heeft een aantal ondernemingen een kritische grens bereikt

waarop ook voor noodzakelijke vervangingsinvesteringen geen voldoende financiele basis meer aanwezig is

beschikking Midden- en kleinbedrijf;
— de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM);
— de Regeling Bijzondere Financiering,
in het bijzonder de A-kredietregeling

Afhankelijk van het gestelde doel op

binnen het bedrijf. Versterking van

welke termijn de genoemde 35%-grens
bereikt zou moeten worden, is volgens de
RCO de additionele vraag naar eigen
verogen op jaarbasis geschat op f. 7,5

de eigen-vermogenspositie is in veel
gevallen noodzakelijk, doch niet
haalbaar. Traditionele verschaffers
van vermogenstitels zijn vaak niet

en, sinds kort, de kapitaalkredietre-

mrd. (bij een herstelperiode van Sjaar) 8).

gelingen als een verbijzondering
daarvan;
— de Garantieregeling
Particuliere

Een verdere specificering van de vraag

(meer) bereid de verhoogde risicograad te accepteren. Aantrekken van
vreemd vermogen heeft meestal al
plaatsgevonden, met alle gevolgen van
hoge rentelasten en nog verder bezwaarde rentabiliteit van dien;
c)groeiende, middelgrote en kleine ondernemingen. In deze gevallen betreft
het meestal de financiering van nieuwe
activiteiten. In tegenstelling tot de categoric grote ondernemingen wordt
hier het schatten van risico in
grotere mate bepaald door de solvabiliteit van de onderneming. Voor eventuele deelnemingen zijn in vele gevallen voldoende zekerheden aanwezig. Beoordeling van de marktpotentie van het nieuwe produkt of dienst
speelt eveneens een belangrijke rol bij
de verschaffers van risicodragend vermogen. Gedegen marktkennis is daarbij onmisbaar. De toegang tot de effectenmarkt voor het plaatsen van
nieuwe aandelen is afhankelijk van de
omvang van de emissie. De kosten belemmeren kleinere emissies echter in
belangrijke mate;
d) startende ondernemingen. Deze categoric heeft van nature te kampen met
problemen bij het vinden van de juiste
toegang tot de vermogensmarkt. Momenteel wordt in ons land nogal eens
de indruk gewekt als zouden deze
,,new ventures” nu meer dan ooit een
gediscrimineerde minderheidsgroep
vormen. Het vinden van voldoende
risicodragend vermogen is echter een
van de wezenlijke elementen van het
beginnen van een nieuwe onderneming. Een hoge risicograad (onzekere
toekomstverwachting, lange ,,payback”) maakt het voor vermogensverschaffers nu eenmaal minder aantrekkelijk deel te nemen aan startende
ondernemingen. Van levensbelang
voor een jonge ondernemer is het ver-

naar risicodragend vermogen maakt dui-

delijk dat geen sprake is van een homogeen karakter ervan. Afhankelijk van

Participatiemaatschappijen (PPM).

een aantal factoren zijn uiteenlopende

Bovendien bewerkstelligt een ander
gedeelte van het instrumentarium op indirecte wijze een additioneel aanbod van

vraagvormen te onderscheiden. Voor
lang niet alle vormen blijkt de vermogensmarkt even goed toegankelijk te

risicodragend vermogen (gedeeltelijke

zijn. De navolgende vraagcategorieen

vrijstelling van inkomstenbelasting van
ontvangen dividend van in Nederland

kunnen worden onderscheiden:
— grote ondernemingen;

gevestigde ondernemingen en van dividend van particuliere participatiemaatschappijen).

— middelgrote en kleine ondernemin-

Het zou in het kader van dit artikel te
ver voeren om alle regelingen te behan-

— startende ondernemingen.

delen. Tabel 1 geeft weer welke omvang

leder van deze vraagcategorieen kent
zijn eigen problematiek, waardoor de
toegangsmogelijkheid tot de markt
wordt bepaald:

de financiele overheidsstimulansen hebben, en geeft tevens de totale omvang
van het aanbod van de particuliere
sector op de markt voor risicodragend
kapitaal weer.

gen, onderverdeeld in groeiers en
niet-groeiers;

a) grote ondernemingen. Veelalgaat het in

deze categoric om vermogensbehoefte
voor financiering van omvangrijke investeringen in nieuwe projecten, vaak
met een langdurige aanloopfase.

De vraag naar risicodragend kapitaal
Inzicht in de totale behoefte aan risicodragend vermogen van het Nederlandse bedrijfsleven is, anders dan via
schattingen, moeilijk te verkrijgen.
Momenteel is het eigen vermogen als
percentage van het balanstotaal van ondernemingen in Nederland teruggelopen
tot ±25% 6). Op basis van schattingen 7)
bedraagt het totale in ondernemingen
werkzame vermogen f. 265 mrd. De
Raad van Centrale Ondernemingsorganisaties gaat er van uit dat voor een voldoende risicobufferende functie het eigen vermogen gemiddeld minstens 35%
van het totale werkzame vermogen zou

Schattingen van de risicograad is

meestal in belangrijke mate afhankelijk van beoordeling van de marktpo-

tentie van het nieuwe produkt (dienst).
De solvabiliteit van de onderneming
speelt over het algemeen een minder
belangrijke rol. Grote ondernemingen
hebben in het algemeen vrij makkelijk
toegang tot de effectenmarkt via een
nieuwe aandelenemissie. Ook zijn

zij veelal in het bezit van voldoende
kennis van, en in staat tot het leggen
van goede contacten met overheidsinstanties voor additionele ondersteuning van die kant;

Tabel I. Aanbod van risicodragend kapitaal in Nederland (in mln. gld.)
Aanbod particuliere
sector
(binnenland) d)

Aanbod overheid

Industrieel
Garantiefonds
1978 . .
1979 . .
1980..

39,4
55
71,3

1981 ..

—

a)
b)
c)
d)
e)

ROM’s a)

VVK

A-krediet

Kapitaalkrediet

_
209,2 (NOM)
168,5(NOM)
0,1 (OOM)
—

41,3
55,1
74

407
457
485

_
—
—

_
—
—

—

—

2.000 b)

50 c)

PPM’en
4.754
2.338
4.570
—

Participates.
Betreft gesteld plafond voor verplichtingen aan te gaan in de komende jaren (incl. A-kredieten).
Betreft gesteld plafond aan garanties aan PPM’en voor 1982.
Bron: CBS. Staiistiekenfinanciewezen.
De cijfers zijn exclusief het aanbod van de Financierings-Maatschappij Industrieel Garantiefonds Amsterdam N V.

ESB 25-11-1981

6) In 1965 was dit nog ± 46%. Zie: CBS,
Statistiek van balans en resultatenrekening
Bears NV’s.
7) Zie: Raad voor Centrale Ondernemingsorganisaties, Rapport inzake het beleid met
betrekking tot de financieringsproblematiek
van ondernemingen, Den Haag, 26 mei 1980.

8) Idem.

1175

mogen om vertrouwen te wekken in
zijn capaciteiten.

Tabel 2. De werkingssfeer van het instrumentarium
Overheid

Discrepanties tussen vraag en aabod

Aan de hand van de uiteengezette nadere specificering van vraag naar, en
aanbod van risicodragend vermogen
kunnen we een poging doen enkele knel-

IGF

ROM’S

VVK

Particulier

A-krediet/
kapitaalkrediet

PPM’en

X

X

o

X

o

XX

X

XX

XX

XX

X

X

o

X

XX
XX

XX
XX

XX

XX

0

XX

X

II Kleine en middelgrote groeienIII Idem, doch niet-groeiend . . . .

X

punten in het op elkaar afstemmen van
beide grootheden aan te geven. Daarbij
gaat het niet zozeer om de beantwoor-

ding van de vraag of er discrepanties tussen vraag en aanbod bestaan op de
markt als geheel. Banken, institutionele

,,xx”. Invloed van het instrument/rege-

der rentabiliteit op korte termijn, in veel

gevallen de eerste kiezen, aldus Wytzes.
Een ander argument dat wordt ge-

betreffen slechts voor een gering gedeelte

ling buiten die bepaalde vraagcategorie is
aangeduid met ,,x”. Geen effect in afstemming vraag/aanbod is weergegeven door
,,o”.
Opvallend in label 2 is dat de
categoriee’n I en IV relatief de minste

voor deelneming in kleine en nieuwe
projecten is de hoogte van de beoordelingskosten van het project. Een groot

aankoop van binnenlandse aandelen en
de binnenlandse deelnemingen. Het tot

aandacht krijgen van hel beslaande
overheidsinslrumentarium. Daar staat

aantal kleine participaties brengen evenzovele kostenposten voor de beoordeling

voor kort geldende overheidsbeleid in het
kader van artikel 25 van de Wet Toezicht
Kredietwezen met betrekking tot deelnemingen van banken (5%-regeling) is daarop mede van invloed geweest.
Van groter belang is het aan te geven
op welke delen van de markt onevenwichtigheden bestaan en eventueel op

tegenover dat voor grote ondernemingen, zoals we boven reeds stelden,
veelal de mogelijkheid bestaat traditionele financieringsinstellingen te overtuigen van het belang van hun projecten. Ook hebben zij veelal goede toegang tot de kapitaalmarkt. Via het
strategisch belang van grote investe-

Uit bankkringen zelf klinkt het geluid
dat het mangement van PPM’en niet
direct gekoppeld dient te worden aan de

beleggers en participatiemaatschappijen

volgen momenteel in hun beleggingspolitiek een relatief risicomijdende weg.
Hun beleggingen op de kapitaalmarkt

bruikt als mogelijk belemmerende factor

met zich. Rendement is veelal onzeker,
in ieder geval onzekerder dan in gevallen

van participatie in grote(re) projecten,
die slechts eenmaal beoordelingskosten
met zich brengen 10).

welke wijze deze kunnen worden onder-

ringsprojecten voor de nationale econo-

vangen. In hoeverre het particuliere aan-

geldende regels binnen het traditionele

mic kunnen grote ondernemingen, ge-

bod voorziet in de verschillende vraag-

bankbedrijf. PPM’en dienen de vrijheid

holpen door hun kennis van, en ervaring

te krijgen zelfstandig te kunnen opereren

calegoriee’n is vrij moeilijk in te schatten. Vast staat, zoals reeds gesignaleerd,

dat het aanbod een risicomijdend karakter heeft, mede veroorzaakt door de eco-

met

politiek/ambtelijke

procedures,

op de vermogensmarkt. Participatie,

ten slotte relatief gemakkelijk een beroep doen op speciale steunprojecten

met name in ,,new ventures”, vereist een
eigen methode van vooronderzoek en

van de overheid. De momenteel gevoer-

nomische crisis. De calegoriee’n grote en

van beheer van de aandelenportefeuille

de discussie over het aandachtsgebie-

groeiende ondernemingen komen nog
het meest aan bod.
Wat betreft het overheidsinstrumentarium kan worden gesteld dat dit een
aanvullend karakter heeft. Opvallend is
daarbij dat het merendeel van de over-

die fundamenteel anders is dan die van

denbeleid en de voorstellen om te ko-

de traditionele bankwereld. Dedirecteur

men tot oprichting van een Maatschappij voor Induslriele Projecten pogen

van de Nederlandse Middenstands Participatie Maatschappij spreekt van

aan dit beleid een gestructureerde status te verlenen.
Geheel anders echter ligt de zaak bij

lening en participatie” 11).

heidsinstrumenten inspeelt op de aan-

de categoric startende ondernemingen.

bevordering van beschikbaarheid van

bodzijde van de vermogensmarkt. Over

Over de oorzaken waardoor deze vraagcategorie weinig aan bod komt op de
vermogensmarkt is al veel geschreven.
De recente initiatieven tot stimulering
van de opzet van PPM’en zijn onder
andere een uitvloeisel van deze discussie. Een essentiele vraag is of dit genomen initiatief de lacunes in de markt
kan opvullen. Hoewel nog nauwelijks
gegevens beschikbaar zijn over door
PPM’en gee’ffectueerde participaties,
wordt van verschillende kanten gewaarschuwd voor mogelijk optredende effecten die een voorbijschieten van het gestelde doel kunnen veroorzaken. Wytzes 9) spreekt de verwachting uit dat het
werkterrein van PPM’en waarschijnlijk
grotendeels beperkt zal blijven tot het
inschrijven op nieuwe emissies van bestaande NV’s. Voornaamste oorzaak is,
aldus Wytzes, dat participatie in ,,new
ventures” voor een PPM niet aantrekkelijk zou zijn. Dit in verband met het
simpele feit dat deze, door de lange
aanloopperiode, de eerste jaren geen
dividend zullen uitbetalen. De bedrijfsleiding van een PPM zal, zo zij de keus
heeft tussen een participatie met of zon-

stimulering van de vraag naar risicodragend vermogen via een algemeen lastenverlichtend beleid wordt al enige tijd ge-

sproken in Den Haag, maar tot nu toe
zijn de resultaten van deze discussie
slechts zeer summier in het beleidsinstru-

mentarium terug te vinden. Beoordeling
van de effectiviteit van het bestaande
overheidsinstrumentarium is vooralsnog
alleen mogelijk in kwantitatieve zin. Vol-

doende uitgewerkte kwalitatieve gegevens over de totale omvang van de vraag,
uitgesplitst over de verschillende categoriee’n, is niet voorhanden. Het zou van
belang kunnen zijn voor de toekomstige
bijsturing van het instrumentarium hier
nader onderzoek naar in te stellen.
Onderstaand overzicht (zie label 2)
geeft kwalitatief inzicht in de werkingssfeer van de verschillende aanbodaanvullende instrumenten van de overheid
en in de orientatie van het particulier
aanbod, beide met betrekking tot de door
ons onderscheiden vraagcategorieen.
Daarbij gaan we er in de notatie van uit
dat elk instrument gericht is op een bepaalde vraagcategorie, aangegeven met
1176

,,complementariteit tussen kredietverDe andere overheidsstimulansen tot

risicodragend vermogen hebben geen
van alle als expliciete doelgroep de
categoric ,,new ventures”. Opgemerkt
dient te worden dat regionele ontwikkelingsmaatschappijen zich, ondanks de

geringe mogelijkheden die zij daartoe
bezitten, aarzelend op dit terrein gaan

bewegen. Uit label 2 blijkt eens te meer
dat het nu ontworpen instrumentarium
van de overheid voor een belangrijk
deel gericht is op kleinere en middelgrote ondernemingen (ROM’s, A-kredieten, PPM’en). Het nu bijna spreekwoordelijke oerwoud van overheidsregelingen, waarvan die tol bevordering
van hel aanbod van risicodragend vermogen slechls een klein gedeelle uit-

maken, staat aan steeds toenemende kritiek bloot. Weliswaar voorziet het in-

9) De Naamlooze Vennootschap, September

1981, biz. 140 e.v.

10) C. J. van den Bijl en W. J. Vaartjes in
Het Financieek Dagblad, 19 juni 1981.

11) M. A. de Haan, Bank en Effectenbedrijf,
mei 1981, biz. 209 e.v.

strumentarium in een bepaald gedeelte
aan de behoefte van het bedrijfsleven
maar de kritiek op de totale wirwar van
maatregelen is zeker ook van toepassing
op het hier besproken gedeelte: de gemiddelde kleine of middelgrote onder-

nemer weet waarschijnlijk van het be-

aansluiting bestaat tussen instrumenten

van nieuwe investeringsprojecten is be-

en ondernemers-,,incentives” 13). Van

halve de financiering, de kennis van de

der Zwan stelt: ,,Fiscale maatregelen

markt (exportmogelijkheden-, octrooi-

(o.a. uitstel van belasting op ingehouden

en licentieproblematiek enz.) een knel-

winst) vergroten de incentives voor ondernemers in kleine en middelgrote be-

punt. Naast een ,,finance gap” is er zeer

zeker ook sprake van een information
gap” 15). Opheffen van deze ,,gaps”zou

maar of hij, wanneer dat nodig is, kan

drijven. Het hiermee gepaard gaande beslag op financieringsmiddelen van de
overheid moet worden afgewogen tegen

bepalen of een bepaalde regeling op zijn

de in een later stadium optredende in-

situatie past, is nog zeer de vraag 12).
Vaak gaat hij, een illusie armer, af door
de zijdeur. Bij een eventuele tweede pogeding is de drempel een flink stuk hoger

klein bedrijf gaat nu eenmaal niet naar

verdieneffecten”.
Bekend is dat men in Den Haag momenteel studeert op de mogelijkheden
van ,,tax-incentives”. Onlangs is door de

bureau A voor financiering en bureau X

staan van het IGF of kapitaalkredieten

geworden.

het beste gekoppeld kunnen geschieden.

Een ondernemer in een middelgroot of
voor inf ormatie. In de VS heeft o.a. dit in-

zicht geleid tot het oprichten van de
,,Small Business Investment Companies”

sief, aansluiten bij knelpunten, opscho-

functioneren met redelijk succes regio-

dacht op gevestigd 14). Een uitwerking

Tegen de achtergrond van de in de
inleiding uiteengezette uitgangspunten
voor mogelijke heroverweging van het
steunbeleid van het bedrijfsleven (offen-

(1953), in de VK van SFIC’s. In Zweden

Zaken Van Zeil, daar nog eens de aanToetsing bestaand beleid

nieuwe staatssecretaris van Economische

nale ontwikkelingsfondsen. Deze instan-

op korte termijn van een aantal mogelijkheden in de generieke sfeer van lastenverlichting voor het bedrijfsleven kan

knelpunten in de risico-kapitaalproblematiek helpen opheffen, en sluit bovendien aan bij het streven naar een offensief steunbeleid.

Gffensief beleid
Het rapport vandecommissie-Wagner

bevat de meest recente voorstellen die

Opschoning
Voor kleine en middelgrote ondernemingen met groeiperspectief geldt een

zelfde argumentatie als uiteengezet voor
de niet-groeiers, echter met een belangrijke toevoeging. Juist voor financiering
van nieuwe projecten is naast de gebrui-

industriebeleid zal kunnen worden uit-

kelijke risico-afweging (solvabiliteit, rentabiliteit) een grote mate van bijkomen-

gewerkt. Het offensieve karakter van het

de kennis vereist (kennis van markt-

beleid is met name van toepassing op de

ontwikkelingen, nationaal en interna-

doelstelling om grote ondernemingen/
grote investeringsprojecten met een strategisch karakter voor de nationale economic met extra financiele steun van de
overheid te stimuleren. Dit zou kunnen
geschieden in de vorm van (tijdelijke)

tionaal, van octrooi- en licentieproble-

aangeven in welke richting een offensief

matiek enz.). De kleine of middelgrote
onderneming die op dit moment een uitbreiding van zijn aciviteit overweegt,
dient een ,,duizendpoot met Fingerspitzengefuhl” te zijn. Uit een zeer om-

deelneming in het ondernemend vermo-

vangrijk aanbod van faciliteiten dient hij

gen. Afweging in de keuze van projecten

dient daarbij volgens bepaalde, vastgestelde procedures te verlopen. De hope-

juist die te kiezen waarmee hij uit de
voeten kan. De rest dient hij onmiddellijk weer te vergeten om niet gehinderd

lijk nu snel op te richten Maatschappij
voor Industriele Projecten zal op basis
daarvan reeds op vrij korte termijn

Opschoning van het overheidsinstrumentarium, dat wil zeggen beperking

te worden door overbodige kennis.

resultaat moeten kunnen boeken.

van het aantal regelingen en opheffen

Aansluiting bij werkelijke knelpunten

van overlappingen, zal zeker in het
belang zijn van deze categoric ondernemingen.

Versterking van het risicodragend vermogen van middelgrote en kleine bedrijven is dringend noodzakelijk om deze

alle drie het resultaat van overheidsbemoeienis en werken ze alle (mede)
vanuit een regionele vestiging met korte
communicatielijnen met de doelgroep.

De discussie op dit vlak in Nederland

ning van instrumentarium) zijn voor het
bestaande beleid inzake de beschikbaarheid van risicodragend vermogen een
aantal kanttekeningen te maken.

ties zijn zeker niet van een zelfde karakter,
maar koppelen alle de financierings- en
voorlichtingsproblematiek. Ook zijn ze

wordt al enige tijd gevoerd (o.a. over de
positie van de ROM’s). Met het tot
stand komen van de garantieregeling
PPM is echter een nieuw aanknopings-

punt gecreeerd voor de voorstanders van
een koppeling van risico-kapitaalvoor-

ziening en innovatievoorlichting aan
kleine, middelgrote en startende ondernemingen. De overheid heeft in de PPM-

regeling 16) gekozen voor het uitsluitend
toestaan van gegarandeerde activiteiten
van de PPM. Wanneer een PPM zich met
andere niet-gegarandeerde activiteiten,

zoals managementexpertise, bezig gaat
houden en de overheid in haarsturend beleid ernaar zou streven dat een aantal

regionale PPM’en opgericht worden, zou
deopheffing van de ..information gap”en

,,finance gap” gekoppeld kunnen geschieden. Het functioneren van zelfstandige, regionale PPM’en op armlengteafstand van de overheid, gekoppeld aan het
al eerder gememoreerde pakket van ,,tax
incentives” lijkt waarborgen in zich te
hebben voor een effectief stimuleringsbeleid voor kleine, middelgrote, en startende bedrijven.
P. Hofhuis

Last but not least

ondernemingen met elan hun continu’iteit te laten waarborgen. Het bestaande

Toch lijkt met name voor de categoric

overheidsinstrumentarium als aanvulling op de traditionele kapitaalvoorzie-

kleinere en startende ondernemingen het
cree’ren van een aantal ,,tax incentives”

ning heft slechts een gedeelte van de fric-

en Opschoning van het instrumentarium

ties op de vermogensmarkt op. Een oor-

nog geen voldoende oplossing te bieden.

zaak hiervan zou kunnen zijn dat geen

Voor het met succes ten uitvoer brengen

12) Bij de aankondiging van de kapitaalkredietregeling stond de telefoon rood-

gloeiend bij de Nationale Investeringsbank.
Slechts een klein gedeelte van de vragers
bleek in de doelgroep te passen.
13) Amro-symposium, De rol van het Midden- en Kleinbedrijf, Bussum, September

1981.

14) Openingstoespraak tijdens congres The
creation of new business, Amsterdam, 24

September 1981.
15) Zie o.a. P. G. Hutchinson, Financial
assistance to small firms; the American
experience, National Westminster Bank quarterly review, november 1978.
16) Garantieregeling Particuliere Participatiemaatschappijen 1981, Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16403, nr. 2.

ESB 25-11-1981

1177

Auteur