landse export door de regionale structuur ervan is gehandicapt.
Ingezonden
De structuur van de export
MR. DRS. C. J. JEPMA*
Export en exportinspanning
In de tweede plaats dient onderscheid
gemaakt te worden tussen defeitelijke
ontwikkeling van de export en de attitude van de ondernemers. Indien men uitspraken wil doen overde vraag of Nederlandse ondernemers op dit moment dynamisch genoeg zijn en in het bijzonder
of ze de afzet in verre markten wel voldoende aandurven, zal men niet kunnen
volstaan met een analyse van de feitelijke
export over de jaren zeventig of zelfs op
dit moment, zoals gebeurt in het artikel
van De Grauwe. Allerlei institutionele
factoren kunnen belemmeringen opwerpen bij de export naar nieuwe markten.
Het gevolg daarvan is vaak een niet onaanzienlijke vertraging tussen de eerste
activiteiten gericht op het vernieuwen
van de markt en de daad werkelijke duurzame handelsrelatie met afnemers in een
dergelijk land. Of in de loop van de jaren
tachtig voldoende zal worden geexporteerd naar de snelgroeiende markten valt
daardoor niet zozeer af te lezen uit de
huidige exportprestatie, maar uit de
prestaties welke thans worden geleverd
om toekomstige export voor te bereiden.
De indicatoren hiervoor zijn veelal vaag
en kwalitatief, maar daarom niet minder
belangrijk. Het gaat daarbij bij voorbeeld om de aanwezigheid van Nederlandse ondernemers op beurzen, tentoonstellingen e.d. in de verre landen;
de activiteiten bij handelsmissies; de inschrijvingen bij aannemingswerken in
veraf gelegen gebieden; de mate waarin
het Nederlandse bedrijfsleven inspeelt
op ontwikkelingsprojecten enz. Het zijn
dit soort activiteiten die, naast natuurlijk de concurrentieverhoudingen, bepalen of in de toekomst de handel in veraf
gelegen gebieden op nieuwe markten zal
worden uitgebouwd en evenzeer zijn het
vooral dit soort indicatoren die tal van
praktijkmensen kennelijk aanzetten tot
bezorgdheid omtrent de toekomstige regionale structuur van de Nederlandse
export.
patroon tussen ondernemers uit een
groot land en een klein land gewoonRecentelijk is enige spraakverwarring lijk niet impliceren dat dus ook het regionale exportpatroon van die ondernemers
ontstaan over de invloed die de regiogelijk is. Integendeel, het aandeel van
nale structuur thans op de uitvoerontverre markten in de export van een klein
wikkeling van Nederland (en Belgie) uitland zal in een dergelijk geval als regel
oefent, onder meer door een bijdrage in
kleiner zijn dan die in het grote land. De
dit weekblad van prof. P. de Grauwe 1).
De gedachtengang die daarin werd ge- vraag is echter welke van beide grootheden van belang is: de regionale structuur
opperd, houdt in dat een leverancier in
van de afzet of die van de export. Dit
een klein land en een in een groot land
hangt weer af van de doelstellingsvariamet een zelfde regionaal afzetpatroon,
bele welke men centraal wenst te stellen.
niet beiden evenveel zullen exporteren
Is men vanuit beleidsoogpunt gelnteresen ook niet een zelfde regionale verdeling
seerd in de ontwikkeling van de totale
van de export zullen hebben. De oorzaak
hiervan is dat een deel van de afzet van de export, bij voorbeeld omdat men de export ziet als een van de belangrijkste
eerste leverancier wel tot de export en
vraagcomponenten of als de meestbepadat van de tweede leverancier niet tot de
lende factor voor de betalingsbalansontexport wordt gerekend: de afzet van
Rotterdam naar Keulen is wel export; wikkeling en dus voor het externe evendie van Hamburg naar Munchen niet. wicht, dat een randvoorwaarde vormt
waaraan elke economic op langere terHierdoor zal volgens de redenering ook
het aandeel van de derde landen in de mijn moet voldoen, dan is slechts van beuitvoer van een klein land normaal ge- lang de regionale structuur van de export
zoals die is, en is die van de afzet
sproken kleiner zijn dan dat in de uitvoer van een groot land. Corrigeert men van geen enkele betekenis. Indien dus
voor dit effect, dan blijkt dat volgens de door de beperkte geografische omvang
gedachtengang van De Grauwe ,,het idee van Nederland vergeleken met bij voorbeeld die van Duitsland, een gelijk aandat Belgie en Nederland een handicap
deel van de verre markten bij Nederlandhebben ten gevolge van een ongunstige
regionale structuur van hun export be- se en Duitse leveranciers in de afzet berust op een statistische fictie” 2). Aange- tekent dat in Nederland het aandeel van
zien in het artikel en meer in het alge- deze snelgroeiende markten in de export
kleiner is dan in Duitsland, moge dit zo
meen in de discussie over dit vraagstuk
naar onze mening verschillende zaken zijn. Voor de ontwikkeling van die export is slechts het laatstgenoemde gegeonvoldoende scherp worden onderscheiden, kan het wellicht zin hebben om naar ven relevant. Het geringe aandeel van die
afzetgebieden in de Nederlandse export
aanleiding van de bijdrage van De
Export en structuur van de export naar
Grauwe de verschillende elementen in de is dus wel degelijk een handicap voor de de derde wereld
exportontwikkeling.
discussie wat preciezer aan te duiden.
Acht men daarentegen de ontwikkeIn de derde plaats dient men onderling van de uitvoer onbelangrijk, en is
scheid te maken tussen de ontwikkelinmen geinteresseerd in de vraag of de ongen van de Nederlandse export naar de
Enkele belangrijke factoren voor
dernemers hun produkten al dan niet gede export
makkelijker kunnen afzetten dan de ondernemers in andere landen, ongeacht of
* De auteur is als wetenschappelijk medewerAfzet en export
dat nu in eigen land of daarbuiten is, dan
ker verbonden aan de vakgroep Algemene
is slechts de regionale structuur van de
Economic van de Economische Faculteit te
In de eerste plaats dient men een goed afzet relevant. De structuur van de exGroningen.
1) Zie P. de Grauwe, Exporteren Belgische en
onderscheid te maken tussen de effecten port hoeft dan geen handicap te vormen.
Nederlandse ondernemingen te weinig naar
van de regionale structuur van de afzet
Welke van beide invalshoeken men kiest
verre landen?, ESB, 23 juni 1982, biz. 628-629.
van de ondernemers en die van de export kan varieren, afhankelijk van de aspec2) Idem, biz. 629.
van de ondernemers. Afzet bevat name- ten welke men van belang acht 3). Is men
3) Een derde invalshoek zou kunnen zijn dat
men is geinteresseerd in de betekenis van de
lijk binnen- en buitenlandse afzet; export echter geinteresseerd in de exportontafzet van de bedrijven voor de groei en werkalleen buitenlandse afzet. Zoals De wikkeling, dan is de aantekening van De
gelegenheid. In dat geval is de regionale strucGrauwe terecht opmerkt en ook illus- Grauwe van geen betekenis voor de betuur van de afzet relevant, voor zover deze in
treert zal een gelijk regionaal afzet- antwoording van de vraag of de Nederhet binnenland toegevoegde waarde betreft.
Inleiding
ESB 11-8-1982
835
derde wereld en die binnen de export
dan kan men — indien men voor het ge-
naar de derde wereld. De derde wereld
valt immers uiteen in meer markten dan
die van de OPEC en de overige ontwikkelingslanden, zoals De Grauwe in zijn
onderzoek onderscheidt. Binnen de veraf gelegen markten ontwikkelen som-
mak even afziet van de invloed van de
produktsamenstelling — zeggen dat de
structuur van de export de groei ervan
ongunstig beinvloedt. Verwacht men dat
mige zich zeer voorspoedig; andere
groeien daarentegen helemaal nie ten zijn
als afzetgebied veel ongunstiger dan nabij gelegen afzetmarkten. Daarom is niet
zozeer de ontwikkeling van de totale export naar de veraf gelegen markten van
belang, maar die van de regionale accenten binnen de uitvoer naar de derde
wereld. Op de vraag in hoeverre deze accenten binnen de uitvoer naar de derde
wereld een gunstige dan wel ongunstige
invloed uitoefenden op de Nederlandse
uitvoerontwikkeling is in een recent rapport voor de regering uitvoerig ingegaan
4). Daarbij bleek, zoals hiervoor ook
reeds werd opgemerkt, dat: ,,Juist in de
gebieden waar zich in de tweede helft van
de jaren zeventig een snelle invoergroei
voordeed, de NIC’s en Z.-Amerika, het
Nederlandse marktaandeel gering is. De
relatief grote omvang van het Nederlandse marktaandeel in het MiddenOosten en Noord-Afrika kan dit effect
niet langer compenseren” 5).
Structuur en concurrentiekracht
In de vierde plaats dient men voor de
zuiverheid van de redenering over de
korte termijn onderscheid te maken tussen de invloed van de structuur van de
export op de exportontwikkeling aan de
ene kant en die van de concurrentiekracht
van de goederen op de exportontwikkeling aan de andere kant. Wanneer men
deze twee factoren scherp onderscheidt,
kan een ongunstige exportstructuur gepaard gaan met eengunstigconcurrentievermogen en omgekeerd. Op langere termijn bemvloedt het concurrentievermogen natuurlijk weliswaar de exportstructuur; het omgekeerde daarentegen is, indien men vasthoudt aan het bovengenoemde onderscheid, niet mogelijk. De
zinsnede van De Grauwe, waar hij
spreekt over de invloed van de exportstructuur op de concurrentiekracht,
werkt dan ook verwarrend 6). De structuur van de export van een land wordt
meestal bepaald door een langdurige gestadige ontwikkeling. Voor wat bij voorbeeld de produktsamenstelling van de
export van een land betreft, wordt
deze bepaald door het patroon van de
traditionele comparatieve voordelen,
een patroon dat slechts langzaam verschuift. Ook in de regionale structuur
van de export spelen handelsrelaties en
institutionele factoren zoals politieke en
diplomatieke betrekkingen, koloniale
tradities en dergelijke een belangrijke
rol. Vandaar dat op korte termijn de
structuur van de export min of meer als
gegeven kan worden beschouwd. Is deze
zodanig dat de snelst groeiende afzetmarkten ondervertegenwoordigd zijn,
836
deze situatie zal aanhouden, dan kan
men hieraan de consequentie verbinden
dat de structuur op langere termijn moet
worden omgebogen in een gunstige richting. Geheel los hiervan staat op de korte
termijn het concurrentievermogen van
de produkten. Dit geeft weer of de produkten, gegeven de afzetmarkten waarvoor ze bestemd zijn, kunnen concurreren met die van andere leveranciers. Indien dit niet het geval is, zal het marktaandeel van de Nederlandse produkten,
bij gegeven structuur, dalen op de diverse markten. Daarmee wordt door het
concurrentievermogen een eigen en zelfstandige invloed op de export uitgeoefend, die onafhankelijk is van een
eventuele ongunstige invloed van de regionale structuur op de export. Er zijn
inderdaad aanwijzingen dat over de wat
langere termijn bezien het Nederlandse
marktaandeel in een aantal belangrijke
landen in de derde wereld structured is
gedaald: in het begin van de jaren zestig
was het aandeel van de Nederlandse uitvoer binnen de OECD-uitvoer naar thans
opkomende industrielanden als bij voorbeeld Venezuela, Columbia, Mexico, Singapore, Hongkong, Maleisie en de Filippijnen nog respectievelijk circa 2,5%,
2,5%, 1%, 6%, 2,5%, 6% en 3%. Thans
bedragen deze percentages respectievelijk circa 1,5, 1, 0,5, 2, 1,5, 1
en 1. Kennelijk is, los van regionale
structuureffecten, toch de positie van de
ondernemers in een aantal verre markten
in de beschouwde periode sterk afgebrokkeld.
Regionale structuur en veranderingen
daarin
Ten slotte dient men goed onderscheid
te maken tussen de regionale structuur
van de export en de veranderingen in
de regionale structuur van de export.
De Grauwe concentreert zich op de
eerste factor; vanuit beleidsoogpunt is
de tweede echter minstens zo interessant.
Binnen de structuur hebben zich namelijk wel degelijk veranderingen voorgedaan. Maar bovendien zeggen veranderingen in de structuur meer over de
,,alertheid” van de ondernemers om op
nieuwe afzetmogelijkheden in te haken,
dan de structuur zelf. Zo blijkt dat ons
land haar positie als exporteur binnen
het OECD-blok wel voor wat de export
naar de totale wereld betreft heeft weten
te versterken (het aandeel steeg van circa
5,5% in de jaren zestig naar bijna 6,5%
thans maar deed deze verandering zich
tot circa 1977 niet voor in de uitvoer
naar de derde wereld (het percentage
bleef in die periode ongeveer constant op
een niveau rond de 3). Na 1977 verbeterde deze situatie overigens enigszins
doordat de dating van het Nederlandse
marktaandeel binnen de OECD-export
naar de gehele wereld van 6,5% naar
circa 6,3% zich niet uitstrekt tot de uitvoer naar de derde wereld, waar hetanaloge marktaandeel van Nederland namelijk stabiel bleef op een niveau van 3%.
Wellicht is de eerste aanzet tot een grotere mate van Nederlandse export naar de
derde wereld reeds gemaakt. Indien echter in de derde wereld de nieuwe groeipolen liggen, zal deze richting van de verandering van de regionale exportstructuur moeten worden doorgezet. Het proces in het grootste gedeelte van de jaren ;
zestig en zeventig waarbij verre markten
als afzetgebied voor de Nederlandse export aan betekenis inboetten, zal in de
loop van de jaren tachtig namelijk dienen te worden omgekeerd, wil men een
gunstige exportontwikkeling op langere
termijn realiseren.
Conclusie
De spraakverwarring over de gevol-
gen van de regionale structuur van de
Nederlandse export voor die export
hangt met de volgende factoren samen:
— de regionale structuur van de afzet en
die van de export van de ondernemers wordt onvoldoende scherp onderscheiden. Voor de exportontwikkeling is slechts de laatste van belang;
— de attitude van de ondernemers wordt
vaak afgemeten aan de ontwikkelingen in de handel uit het verleden. Gegeven de vertraging tussen het entameren van handelscontacten en
daad werkelijke handel zal men om de
attitude van de ondernemers te beoordelen, ook gebruik moeten maken van andere indicatoren;
— geen onderscheid wordt gemaakt tussen problemen omtrent de ontwikkelingen van de export van Nederland
naar de derde wereld en die binnen
deze export. In een recent rapport is
aangetoond dat zelfs als men het eerste probleem buiten beschouwing
laat, het tweede probleem in de Nederlandse situatie wel degelijk actueel
is vanwege het geringe aandeel van de
meeste (opkomende) NIC’s in de Nederlandse uitvoer naar de derde
wereld;
— geen scherp onderscheid wordt gemaakt tussen problemen omtrent de
regionale structuur van de export en
het concurrentievermogen daarvan.
Opnieuw geldt dat zelfs indien men
het eerste probleem irrelevant acht,
het tweede probleem in de Nederlandse situatie wel degelijk actueel is
4) Zie H. de Haan en C. J. Jepma, De uitvoer
van Nederland naar de derde wereld, Onderzoek in opdracht van de minister van Ontwikkelingssamenwerking. Ook verschenen als onderzoeksmemorandum, nr. 96, Instituut voor
Economised Onderzoek, Groningen, juli
1981.
5) Idem, biz. 41.
6) P. de Grauwe, op. cit., biz. 628.
vanwege het structured dalende
marktaandeel van ons land in de
OECD-uitvoer naar een aantal be-
langrijke verre afzetmarkten als Venezuela, Columbia, Mexico, Singapore, Hongkong, Maleisie en de Filippijnen;
– zo men de activiteiten van de ondernemers al wil beoordelen aan de
hand van de handelsgegevens, wordt
daarbij onvoldoende onderkend dat
niet de regionale structuur zelf, maar
vooral de verandering daarin van belangis. Overdejaren zestigenzeventig
was deze voor ons land zodanig dat
het aandeel van de derde wereld in de
Nederlandse uitvoer ten opzichte van
dat van de OECD-landen structureel
is gedaald. Gegeven de verwachte ontwikkelingen omtrent de Internationale invoervraag vanuit de verschillende markten in de wereld, lijkt het
dan ook raadzaam om in de jaren
tachtig te trachten deze ontwikkeling
om te buigen.
C. J. Jepma