Ga direct naar de content

De prijs voor onderwijs

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 5 2002

De prijs voor onderwijs
Aute ur(s ):
Frinking, E. (auteur)
Horlings, E. (auteur)
De auteurs werken als research leader en policy analyst bij rand Europe in Leiden.
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4359, pagina D24, 9 mei 2002 (datum)
Rubrie k :
Kiezen in het onderw ijs
Tre fw oord(e n):
reactie

Het groeiende belang van de markt is de voornaamste trend in de financiering van het hoger onderwijs. Er zijn in wezen twee
motieven voor de introductie van marktwerking, namelijk de verschuiving van de financiële druk van de overheid naar particulieren
en de verhoging van de efficiëntie van het onderwijs in termen van studieduur en kwaliteit.
Canton en Venniker geven in hun artikel een overzicht van de mogelijkheden voor grotere marktwerking in het hoger onderwijs. Zij
signaleren een verschuiving van publieke naar private verantwoordelijkheden, waarbij een nieuwe invulling van de publieke rol op een
groter gebruik van marktmechanisme zou kunnen rusten.
Om te onderzoeken hoe de verschillende stelsels van studiefinanciering aan marktwerking bijdragen, vergelijken wij de sterk
verschillende stelsels van Australië, Denemarken en het Verenigd Koninkrijk op basis van resultaten uit lopend onderzoek.
Aandeel van collegegelden in de uitgaven
Het collegegeld is de voornaamste manier waarop particulieren bijdragen aan de kosten van het hoger onderwijs. Het kan worden gezien
als een marktprijs, die dient om het aanbod van hoger onderwijs (mede) te kunnen afstemmen op een specifieke vraag.
In de drie onderzochte landen loopt deze bijdrage van nihil in Denemarken op tot ruim boven de dertig procent in Australië. Het
Australische collegegeld verschilt overigens wel per type opleiding: het collegegeld reflecteert de verschillende koststructuur van
studies en het potentieel inkomen van de afgestudeerden. In dit laatste land en in Engeland lijkt deze bijdrage steeds meer in de plaats te
komen van directe financiering van de overheid. Hoewel de particuliere contributie van studenten per land aanzienlijk verschilt, lijkt een
relatie met de totale vraag naar onderwijs te ontbreken. Recente veranderingen binnen het Engelse systeem laten zelfs een gestage groei
in het aantal nieuwe studenten zien. slechts in Australië lijkt het aantal studenten enigszins te stabiliseren.
Leengedrag
Verschuivingen tussen verschillende publieke (beurzen, leningen) en particuliere (werk, ouderlijke bijdrage, commerciële leningen)
financieringsmechanismen verleggen ook verantwoordelijkheden. De specifieke verhouding tussen publiek en particulier kan echter
grote gevolgen hebben voor studieresultaten en de algehele efficiëntie van het onderwijs.
Ook hier lopen de ontwikkelingen in de verschillende landen en in tijd sterk uiteen. In Denemarken en Nederland blijft de afhankelijkheid
van leningen laag, mede doordat leningen slechts een aanvulling zijn op beschikbare beurzen. Looninkomsten kunnen echter oplopen tot
meer dan vijftig procent. In Engeland zijn leningen tegenwoordig het middel bij uitstek om een studie te financieren, omdat de overheid
geen beurzen meer verschaft. Hier werken de studenten in veel mindere mate bij voor extra inkomsten.
De studenten lijken een afweging te hebben gemaakt tussen de afhankelijkheid van leningen enerzijds en van betaald werk anderzijds.
Betaald werk heeft mogelijk een negatieve invloed op de efficiëntie, hoewel tempobeurzen en prestatiebeurzen de snelheid van studeren
zowel in Denemarken als in Nederland hebben bevorderd. Leningen kunnen mogelijk de vraag naar hoger onderwijs drukken. Dit laatste
wordt echter niet onderbouwd door empirische gegevens.
Het succes van een marktgericht stelsel van studiefinanciering – waarin leningen centraal staan – is af te lezen aan informatie omtrent de
afbetaling van studieschuld. Het percentage van uitstel en afstel geeft een indicatie over de effectiviteit van het systeem en de zwaarte
van de schuldenlast.
Denemarken kent zowel in absolute bijdragen als in betekenis geen grote problemen. In Engeland zal de gemiddelde schuld, mede gezien
recente veranderingen, aanzienlijk toenemen boven het huidige niveau van vijfduizend euro. Dit is zorgwekkend omdat in 1999/2000 al
ruwweg de helft van de studenten die hun schuld moesten terugbetalen om uitstel had gevraagd en twaalf procent een achterstand had
opgebouwd. De afbetaling van schulden vindt zowel in Australië als in het Verenigd Koninkrijk echter plaats naar inkomensniveau en
wordt geïnd via de belastingen in plaats van de traditionele spreiding van de schuld over een vaste termijn van zo’n vijftien jaar.

Conclusie
Door de verschuiving van publieke naar private uitgaven is de prijs per student voor het product hoger onderwijs aanzienlijk
toegenomen in landen waar marktwerkingsmechanismen zijn geïntroduceerd. In feite is onderwijs geen overheidsdienst meer, maar een
product waarvoor de student moet betalen. De verhoging van de financiële drempel lijkt echter geen effect te hebben gehad op het
aanbod van studenten.
Het voornaamste doel is geweest om de overheidsuitgaven aan hoger onderwijs te verlagen. Het is echter de vraag of het ook heeft
geresulteerd in een hogere kwaliteit en grotere efficiëntie van het hoger onderwijs. In een volledig marktgericht onderwijsstelsel kopen
studenten een dienst en bepalen zij hun keuze op basis van een vergelijking van prijs en kwaliteit. Het Australische onderscheid in
collegegeld is wellicht een eerste aanzet. Instellingen concurreren in zo’n geval onderling – op de nationale en Europese markten – door
een hoge kwaliteit te bieden tegen een aantrekkelijke prijs. Het product is echter niet wezenlijk veranderd. Vraag en aanbod zijn niet beter
op elkaar afgestemd en het is vooralsnog onduidelijk of een meer marktgericht hoger onderwijs een hogere kwaliteit biedt dan voorheen.
Op de lange termijn moet een hervorming van het studiefinancieringsstelsel dan ook samengaan met een verandering van het
onderwijsaanbod.

Dossier Kiezen in het onderwijs
H.J.E. Bruins Slot en J.W. Oosterwijk: Kiezen in het onderwijs
J.M. Pomp: Marktwerking in het onderwijs
C.N. Teulings: Investeren in onderwijs
R. Bosker: Reactie: Onderwijskundige aspecten van transparantie en kwaliteitsborging
O.C. McDaniel: Vouchers en leerrechten
M. van Dyck en S. Schenning: De leerling centraal
F.J. de Vijlder: Maatwerk gevraagd
R.M. Ulrich en M.D.L. Veraart: De school als onderwijsproducent
E.J.F. Canton en R.J.G. Venniker: Prikkels in het hoger onderwijs
F. van Vught: Reactie: Internationale marktwerking
E. Frinking en E. Horlings: Reactie: De prijs voor onderwijs
C.J. van der Haven: Studenten tegen marktwerking
J. Zondag: De student aan zet
H.J.M. Adriaansens en R.J. in ‘t Veld: Bama: kansen en bedreigingen
M.C.E.J. Bronckers en G.A.V.C. Desmedt: De invloed van de wto op het onderwijsbestel
S.G. van der Lecq: De markt voor onderwijs

Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteurs