Ga direct naar de content

Bama: kansen en bedreigingen

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: september 5 2002

Bama: kansen en bedreigingen
Aute ur(s ):
Adriaanse, H.J.M. (auteur)
Veld, R.J. (auteur)
De eerste auteur is als dean van University College verb onden aan de faculteit Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Utrecht. (auteur)
De tweede auteur is decaan van de Nederlandse School voor Openb aar Bestuur in Den Haag
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4359, pagina D28, 9 mei 2002 (datum)
Rubrie k :
Kiezen in het onderw ijs
Tre fw oord(e n):
hoger, onderw ijs

De invoering van de bachelors-masterstructuur zorgt voor veel beroering. Het gaat om meer dan de internationalisering van titels:
ook de studieprogramma’s moeten veranderen. Er zijn veel kansen, maar ook bedreigingen. Adequaat handelen is nu geboden.
Tot nu toe heeft de introductie van het bachelor-masteronderscheid in de universiteit vooral tot Etikettenwechsel geleid: bestaande
programma’s worden gewoon opgeknipt. Ook het feit dat universiteiten en minister niet hebben kunnen besluiten de masterprogramma’s tweejarig te maken, heeft roet in het eten gegooid. Dat was vooral jammer voor de bachelorfase: daardoor verdween
immers de ruimte om het bachelor’s als een fase van academisch-wetenschappelijke vorming te zien in plaats van als de eerste helft
van een studierichting.
De spanning tussen wat er van bama gemaakt wordt en wat er van gemaakt had kunnen worden, zal de komende jaren tot voortdurende
aanpassing leiden. We schetsen we enkele van de belangrijkste consequenties van de introductie van bama in termen van kansen en
bedreigingen, waarbij de bedreiging zich zal voordoen als de kans niet wordt gegrepen. Naarmate de besturen van universiteitenzij de
professie laten begaan, wordt bama een gedrocht waarvan binnen niet al te lange tijd zal worden vastgesteld dat dit de zoveelste
onderwijsvernieuwing is geweest die alleen maar tot meer gedoe, geregel en bureaucratie heeft geleid. Dit laten we zien aan de hand van
vijf thema’s.
Kwaliteit en diversiteit
De kwaliteitsimpuls die van het bama-stelsel wordt verwacht, komt niet vanzelf. Daarvoor is nodig dat de interne concurrentie van het
onderwijsaanbod wordt versterkt en dat beter wordt aangesloten bij de interessen van studenten. Het is een vergissing te denken dat
daarom nieuwe studierichtingen aan het toch al zo onoverzichtelijke palet moeten worden toegevoegd. Eerder moeten de grenzen tussen
studierichtingen worden afgebroken en vervangen door een heldere set van keuzeregels, bijvoorbeeld ten aanzien van de omvang van
een hoofdvak, academische vaardigheden, keuzevakken en de volgorde van cursussen. Zo zouden studenten zich een weg door het
totale cursusaanbod van de instelling kunnen banen, zonder dat er van gedwongen winkelnering sprake is. Belangrijk is dat die
keuzeregels goed zijn geformuleerd, anders wordt de universiteit al vlug tot een supermarkt waarin iedereen maar wat rondwinkelt.
Bovendien zou een opleidingsbestuur erop moeten toezien dat alleen cursussen op het rooster terechtkomen die aan welomschreven
kwaliteitsstandaarden voldoen. Het is van groot belang dat de curricula voldoende accumulatief zijn, zodat het ingewikkelde volgt op het
eenvoudige.
Hoger beroeps- en wetenschappelijk onderwijs
De door de minister doorgedrukte deïnstitutionalisering is een kans om nadrukkelijker te differentiëren tussen wo- en hbo-programma’s,
onafhankelijk van het instituut waardoor die programma’s worden aangeboden. Voor de universiteit betekent dit dat ze nu moet laten zien
waardoor haar programma’s zich onderscheiden van het hbo. Dat geldt dan in het bijzonder voor de bachelorsfase, waarin het verschil
tussen de domeinspecifieke beroepsoriëntatie van het hbo en de academisch-wetenschappelijke oriëntatie van het wo herkenbaarder
moet zijn dan thans soms het geval is. Voor het wo-master’s geldt natuurlijk sowieso dat het beroepsgericht is: hetzij in de richting van de
wetenschappelijk onderzoeker, hetzij in de richting van de verschillende professies. Anders dan het hbo-bachelor’s vindt die
professionele oriëntatie echter plaats op het door het wo-bachelor’s gecreëerde platform. Dit verschil moet ook werkelijk serieus genomen
worden. De bedreiging is echter, dat niet dit soort inhoudelijke overwegingen de doorslag gaat geven, maar dat de marktpositie van de
universiteit in termen van het aantal aan te trekken studenten wordt gedefinieerd. Dat zou betekenen dat de bachelor-fase nadrukkelijker
wordt ingevuld met beroepsspecifieke cursussen, waardoor het typische wo-karakter ervan verdwijnt. Terecht zouden hbo-instituten
vervolgens kunnen claimen dat hun onderwijs net zo ‘wetenschappelijk’ is als dat van de universiteit.
Verzelfstandiging bachelorsopleidingen
Goed wetenschappelijk onderwijs kan alleen gegeven worden in nauwe samenhang met lopend onderzoek, maar ook het omgekeerde
geldt: goed onderwijs is de beste voorspeller voor het afleveren van goede onderzoekers. Het wo-bachelor’s behoeft dan ook docenten
die ook zelf onderzoek doen. Dat impliceert echter niet dat hun taak alleen verricht kan worden aan zogenaamde

onderzoeksuniversiteiten. Zo ontstaat de kans om ook in Nederland de wo-bacheloropleiding te gaan regionaliseren. Gevestigde
universiteiten zullen er geleidelijk toe overgaan om in Almere, Zwolle of Middelburg dependances van hun bachelor-programma te
vestigen. Samen met aldaar gevestigde hogescholen zouden dan nieuwe instellingen voor hoger onderwijs (‘multiversiteiten’?) ontstaan
die zowel hbo- als wo-programma’s aanbieden. Het voordeel van zo’n ontwikkeling is dat de concurrentie op kwaliteit toeneemt en de
congestie in de huidige universiteitssteden afneemt. Nadeel zou kunnen zijn dat te gemakkelijk – bijvoorbeeld op basis van
provincialistische overwegingen – undergraduate colleges worden gesticht zonder dat een kwalitatief redelijk voorzieningenniveau
ontstaat. Uiteraard is voldoende doceertalent een randvoorwaarde.
Bekostiging en studiefinanciering
Het blijft eigenaardig dat een zo majeure verandering in de organisatie van het hoger onderwijs start zonder duidelijkheid over de
gevolgen ervan voor bekostiging en studiefinanciering. Voordeel is dat iedereen ervan overtuigd is dat daaraan iets zal moeten
gebeuren. De kans is er nu dat de bekostiging van instellingen eindelijk via studiepunten gaat verlopen. Om niet te verzanden in een
even fraudegevoelig scenario als de diplomabekostiging heeft opgeleverd, moeten studiefinanciering en bekostiging zodanig worden
verbonden dat de inspanningen van de student en die van de instelling met elkaar samenhangen. Dat zou kunnen door een slimme
verhouding tot stand te brengen tussen het aantal studiepunten waarvoor de totale groep studenten zich per semester inschrijft en de
feitelijk door die studenten behaalde studiepunten. Als bovendien de individuele student gestudiefinancierd wordt voor het aantal
studiepunten waarvoor hij zich heeft laten registreren en tevoren wordt aangegeven op hoeveel studiepuntenregistraties die student
recht heeft (vouchers), dan krijgt iedereen waar hij recht op heeft en wordt het zowel voor instellingen als studenten onmogelijk om
buiten de geest van de bekostigings- of studiefinancieringsregeling te treden. Bestaande regels met betrekking tot maximering en
beëindiging van bekostiging en studiefinanciering zouden in zo’n stelsel moeten worden ingepast, in een aanvaardbare relatie tot
kwaliteitsborging. Eén en ander vereist wel een aanzienlijk beter registratiesysteem dan de meeste universiteiten nu beschikbaar hebben.
Publieke en private bekostiging
De vraag naar het publieke of private karakter van de bekostiging had eenvoudig opgelost kunnen worden als de Tweede Kamer de
moed had gehad om de toegang tot de master’s selectief te maken. Als dat was gebeurd in de verhouding zoals die eertijds door de wrr
was gesuggereerd, namelijk het aantal jaarlijks beschikbare master-posities bedraagt vijftig procent van de jaarlijkse instroom in
undergraduate, dan zou dat hebben geresulteerd in een aantal master-diploma’s dat hoger ligt dan het huidige aantal
doctorandusdiploma’s. Vanuit dat gezichtspunt is de ‘doorstroommaster’ een wel erg overbodig geschenk van onze nivelleringsdrift en
meteen ook de voornaamste reden dat er zoiets als een topmaster’s moest worden geconcipieerd.
Nu zal de twee- of meerjarige topmaster’s de koninklijke weg naar serieuze professionele titels, dan wel het voorportaal van het doctoraat
worden. In zo’n constructie had het voor de hand gelegen dat de publieke bekostiging zich in ieder geval zou uitstrekken over de
vouchers of registratierechten die hij of zij nodig heeft om het bachelor-diploma te behalen. De bekostiging en studiefinanciering van het
vrijvallende vierde (en eventueel vijfde) jaar zou bij wijze van beurzenfonds aan de instellingen kunnen worden verstrekt, zodat zij van
die middelen hun masterprogramma’s kunnen bekostigen en gekwalificeerde en geselecteerde studenten financieel kunnen
ondersteunen. Zonder zo’n combinatie van publieke en (min of meer) private financiering zal er voorlopig weinig reden voor de professie
bestaan om het aantal master-trajecten binnen de perken te houden. De wildgroei kondigt zich nu al aan, ook al weet iedereen haast zeker
dat zich voor die honderden master-trajecten niet voldoende gekwalificeerde kandidaten zullen aanmelden. Dan slaat het wo opnieuw een
modderfiguur. Het argument om de hbo-master niet te bekostigen, snijdt dan al helemaal geen hout meer.
Prijsdifferentiatie
In de beleidsdialoog duikt ook telkenmale de vraag op of het geen tijd is voor de introductie van differentiatie in de prijsstelling van
opleidingen. Het ligt immers in de rede dat sommige varianten van opleidingen bijvoorbeeld met een veel grotere arbeidsintensiteit en
dus tegen hogere kosten zouden kunnen worden gedoceerd dan andere. Het parlement is daarentegen van mening dat iedere
differentiatie de toegankelijkheid van het stelsel zou aantasten. Dit komt ons overdreven voor. Indien er voldoende alternatieven in de
nabijheid voorhanden zijn, behoeft differentiatie geen majeure handicap voor toegankelijkheid te zijn. Het grote voordeel van
differentiatie is dat het mogelijk wordt beter aan te sluiten bij de specifieke behoeften van deelgroepen studenten. De grotere kwestie is
wanneer het bestel een meer open karakter zal krijgen doordat ook andere dan de nu in de wet genoemde universiteiten en hogescholen
gelijke rechten zullen verkrijgen. Daarmee krijgt ook de vraag naar prijsdifferentiatie een extra dimensie. De introductie van een
vouchersysteem maakt die opening in beginsel goed mogelijk.
Conclusie
De introductie van het bachelor-masteronderscheid kan voor de universiteit en het hoger onderwijs in het algemeen veel goeds
betekenen. Dan moet er wel worden opgetreden. De nationale overheid moet samenhang bewerkstelligen tussen de regels over de
verhouding tussen wo en hbo, een heldere aanduiding van de verhouding tussen master- en PhD-opleiding en regels over de verbinding
van bekostiging, studiefinanciering en kwaliteitszorg.
De besturen van universiteiten en hogescholen moeten daarnaast zorg dragen voor een stelsel waarin de bedoeling van iedere opleiding
duidelijk is in relatie tot de overige opleidingen, zowel aan de eigen instelling als aan andere. Bovendien dienen zij een beleid te
formuleren over samenwerking met andere instellingen en over vestigingsplaatsen voor de bachelor-opleidingen.

Dossier Kiezen in het onderwijs
H.J.E. Bruins Slot en J.W. Oosterwijk: Kiezen in het onderwijs
J.M. Pomp: Marktwerking in het onderwijs

C.N. Teulings: Investeren in onderwijs
R. Bosker: Reactie: Onderwijskundige aspecten van transparantie en kwaliteitsborging
O.C. McDaniel: Vouchers en leerrechten
M. van Dyck en S. Schenning: De leerling centraal
F.J. de Vijlder: Maatwerk gevraagd
R.M. Ulrich en M.D.L. Veraart: De school als onderwijsproducent
E.J.F. Canton en R.J.G. Venniker: Prikkels in het hoger onderwijs
F. van Vught: Reactie: Internationale marktwerking
E. Frinking en E. Horlings: Reactie: De prijs voor onderwijs
C.J. van der Haven: Studenten tegen marktwerking
J. Zondag: De student aan zet
H.J.M. Adriaansens en R.J. in ‘t Veld: Bama: kansen en bedreigingen
M.C.E.J. Bronckers en G.A.V.C. Desmedt: De invloed van de wto op het onderwijsbestel
S.G. van der Lecq: De markt voor onderwijs

Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteurs