Barn P e p
overbelaste
overheid
De laatste weken is er nogal wat te
doen geweest over strubbelingen in d e
ambtelijke top van het Ministerie van
CRM en tussen die top en de politieke
leiding van het departement. Zelfs de
vaste Kamercommissie heeft er een aantal uren over gediscussieerd. Zoals bekend, bleek uit uitgelekte notulen van
een ambtelijk topberaad dat de verhoudingen binnen de top verziekt waren, dat
volgens de ene topambtenaar d e minister
niet voor haar taak berekend was en volgens een andere ambtenaar dat de patiënt – het departement – van het
griepstadium in dat van kanker was beland. De minister – bijna drie jaar ,,en
poste” – meende haar voorgangers in de
verantwoordeliikheid te moeten betrekken door op te-merken dat zij bij overneming van het departement een ..geblesseerde toestand” had aangetroffen.
Uit deze gebeurtenissen moet men afleiden dat C R M zijn naam van een wat
apart, onconventioneel departement
,,hoog” heeft weten te houden. Bij mijn
weten is het nooit eerder voorgekomen
dat zo onverbloemd de interne verhoudingen in de top van een departement
(inclusief de politieke leiding) naar buiten zijn gekomen. O p zich zelf zou dat
niet zo’n ramp zijn -er wordt wat afgekankerd in Den Haag -als er geen ernstiger probleem achter schuil ging. Dat
probleem is de mate waarin topambtenaren door onderling gekissebis in staat
zijn de realisering van een politieke doelstelling te frustreren. Dat probleem reikt
verder dan dat van de Vierde Macht. Dat
die Macht er is, is op zich zelf niet zo’n
probleem, maar het logische gevolg van
het feit dat de politiek voorde uitvoering
van haar beleid ambtenaren nodig heeft.
Ook niet vreemd is dat ambtenaren er in
de regel op uit zijn hun werk naar behoren te vervullen, doch tevens proberen
macht en aanzien te verwerven door de
eigen afdeling (,,tokov) te vergroten
(personeel, financiën).
De politiek – parlement en regering – staan voor de moeilijke taak om
de verschillende belangen die door het
eigen apparaat in expansieve zin worden
,,verdedigdw tegen elkaar af te wegen.
Dat is de laatste 10 Ã 15jaar – om allerlei redenen – niet erg best gelukt. De tijdens de sterke economische groei in gang
gezette tanker die overheidsbureaucratie
heet, is maar moeilijk af te remmen, terwij1 wij al enige jaren en ook voor de afzienbare toekomst met lagere groeicijfers te maken (zullen) hebben. Laat staan
dat het moeilijk is overheidstaken te
verminderen. Dit laatste is in zekere zin
het geval bij CRM, waar ongeveer vijf
jaar geleden een decentralisatieproces is
gestart.
I
ESB 15-10-1980
Wat is het geval? Decentralisatie betekent in gewoon Nederlands overheveling
van taken (bevoegdheden) naar lagere
bestuursorganen l). O p C R M wordt de
laatste jaren een niet onbelangrijke poging ondernomen om – stapsgewijs en
met veel vallen en opstaan – taken af te
stoten naar de gemeenten. In dit proces
dienen – zo is afgesproken tussen Kamer en regering – ook andere departementen (Volksgezondheid, Binnenlandse Zaken, Justitie, Onderwijs) te participeren. Dat laatste lukt niet erg best. Reden waarom d e decentralisatiekar vooral
door C R M moet worden getrokken; de
minister van C R M heeft hierin nog een
bijzondere verantwoordelijkheid omdat
zij coördinerend bewindsvrouwe is voor
het welzijnsbeleid, inbegrepen dat van de
onwillige departementen. De ruzie in de
top van C R M is in belangrijke mate terug te voeren o p de geringe bereidheid
van de ambtelijke top om – nu andere
jepartementen in gebreke blijven -een
voortrekkersrol te vervullen. Want deze
betekent niet meer en niet minder dat zij
:een deel van) hun macht kleiner zien
worden zonder er ,,iets voor terug te krij;en”.
Is dit alles uit menselijk standpunt wel
begrijpelijk, politiek is het buitengewoon
xnstig. Want ook de huidige minister
ian C R M heeft zich een en andermaal
iitgesproken voor d e decentralisatie,
lesnoods te beginnen bij CRM. Dan
nág het niet vóórkomen dat dit proces
ioor ambtelijk geharrewar in feite wordt
lpgehouden. Ook de verwijzing naar het
!wakke opereren van de bewindsvrouwe
s hiervoor een onvoldoende excuus. Dit
leemt overigens niet weg dat juist bij een
!o moeilijke en ingrijpende operatie als
iecentralisatie is, een inspirerend en
crachtig politiek leiderschap geboden is.
Nu in d e komende jaren o p vele terreiien ingrijpende beslissingen moeten
worden genomen, is het van belang dat
:r meer bekend wordt van d e knelpunten
lie er bestaan tussen de politiek en het
imbtelijke apparaat. Een verheldering
van de verhoudingen is noodzakelijk,
want het gebeuren bij C R M staat niet alleen. In het Haagse circuit circuleren ettelijke ware verhalen over wie er in verschillende gevallen nu werkelijk heeft beslist. Voor zover er sprake is van politiek
falen dient ook dat open en bloot o p tafel
te worden gelegd. De probleemstelling
wordt té gemakkelijk wanneer het oog
uitsluitend gericht blijft o p ambtelijke
tegenwerking of het doorzetten van
ambtelijke voorkeuren. Ambteiijke discretie en d e veelgeprezen z.g. ambtelijke
loyaliteit krijgen te veel ruimte voor eigen invulling wanneer d e politiek moeilijke keuzen uit d e weg blijft gaan.
De operaties die ons de komende jaren
te wachten staan vereisen o p vele terreinen ingrijpende beslissingen en vooral d e
bereidheid nieuwe wegen in te slaan.
Het is mijn stellige overtuiging dat het
nu volkomen overbelaste centrale overheidsapparaat deze taken niet aan zal
kunnen. Wie het botte beleid van het
rode potlood van de minister van
Financiën te ,,primitief’ vindt, zal
andere oplossingen aan moeten dragen.
Decentralisatie-daar-waar-dat-maarenigszins-mogelijk-is is één van de
middelen. Dit geldt zowel voor de
beleidsvoering als voor de beleidsuitvoering. T e denken valt ook aan een -over
de hele linie – hergroepering vandepartementale taken naar bepaalde probleemof functiegebieden. In sommige fracties
werkt men o p dit punt al ,,geïntegreerdern dan uit de huidige departementale
indeling blijkt. Zo valt er b.v. te denken
aan de volgende gebieden: buitenlands
beleid (Buitenlandse Zaken, Defensie,
Ontwikkelingssamenwerking), binnenlands bestuur (Binnenlandse Zaken, Justitie), welzijn (Onderwijs, CRM, Wetenschapsbeleid), infrastructuur (Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,
Verkeer en Waterstaat) en sociaal-economische vraagstukken (Sociale Zaken,
Financiën en Economische Zaken).
Ik geef deze indeling voor elke betere.
Waar het om gaat is de gedachte dat er
meer congruentie moet ontstaan tussen
samenhangen in de praktijk en die in politiek en bestuur. Te overwegen valt dan
ook voor elk van deze taakgebieden een
,,super”-minister te benoemen die vervolgens deel uitmaakt van het z.g. kernkabinet. De ministers voor d e verschillende deelgebieden dienen dan de status
van staatssecretaris te krijgen. Als zij het
niet eens zijn met het beleid van hun
,,super7′-minister, kunnen zij gemakkelijker vervangen worden dan nu met een
minister het geval is. Het staatsrecht zal
op deze situatie wel niet zijn toegesneden. Dat moet te verhelpen zijn!
Bram Peper
I ) Wie zich snel wil oriënteren in deze mate.ie, zij verwezen naar Bram Peperen Leo Welers (red.), Spreiding van beleid. Boom, Am;terdam, 1980.
1143