arbeidsmarkt
De keuze voor techniek in
Zuidoost-Nederland
F. Cörvers en H. Heijke
De auteurs zijn verbonden aan het Researchcentrum voor
Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) van de Universiteit
Maastricht
f.coervers@roa.unimaas.nl
Voor de regio Zuidoost-Nederland wordt nagegaan of MBOleerlingen bereid zijn om voor techniek te kiezen en welke rol
de regionale onderwijsinfrastructuur daarbij speelt.
V
oor de komende jaren wordt in Nederland een tekort
voorzien aan technisch geschoolde arbeidskrachten op
alle niveaus, omdat veel ouder technisch personeel uitstroomt,
terwijl er onvoldoende belangstelling is van leerlingen voor
techniek (ROA, 2005; www.platformbetatechniek.nl). In dit
artikel onderzoeken we dit probleem voor één van de meest
geïndustrialiseerde gebieden van ons land: Zuidoost-Nederland
(Cörvers et al., 2005). Deze regio staat te boek als een technologische topregio met onder andere een technische universiteit
en bedrijven als Philips, Océ, DAF en ASML, die zorgen voor
veel hoogwaardige kennisintensieve werkgelegenheid (MEZ,
2004). Ingegaan wordt op de belangstelling voor het technische
beroepsonderwijs onder leerlingen en op de vraag of meer
MBO-leerlingen voor techniek kiezen als het aantal schoollocaties met technische opleidingen in het gebied wordt uitgebreid.
Belangstelling voor techniek sterk gedaald
Om de tekorten aan technisch geschoolden op te vangen en
de kenniseconomie te stimuleren wil het kabinet dat in 2010 de
uitstroom van jongeren uit het technisch onderwijs 15 procent
hoger is dan in 2003 (MAZ, 2003). Het aantal leerlingen dat
kiest voor een technische beroepsopleiding is gedurende laatste
jaren echter afgenomen, ondanks dat het totale aantal leerlingen
op het MBO en HBO is gestegen en er al eerder initiatieven zijn
ontplooid om de belangstelling voor een technische opleiding
te vergroten. De dalende populariteit van een technische studie
wordt in figuur 1 geïllustreerd voor het MBO in ZuidoostNederland en Nederland als geheel.
Figuur 1. Aandeel MBO-techniek in Nederland (NL) en in het
Technogebied (TG) Zuidoost-Nederlanda, in procenten van totaal MBO
%
40
35
30
25
20
1997/’98
1999/’00
2001/’02
2003/’04
Schooljaar
MBO Techniek NL
MBO Techniek TG
a. exclusief Zuid-Limburg
Bron: ROA/CBS
282
ESB  16-6-2006
In Zuidoost-Nederland is de belangstelling voor een technische opleiding op het VMBO, MBO en HBO van oudsher groter
dan gemiddeld voor Nederland. De populariteit van techniekopleidingen onder MBO-leerlingen nam tussen de schooljaren
1997/98 en 2003/04 af: van 36 procent naar 27 procent voor
Zuidoost-Nederland en van 30 procent naar 26 procent voor
Nederland als geheel. Het aandeel van techniek in het MBO is
voor Zuidoost-Nederland dus zeer sterk gedaald en nagenoeg
gelijk geworden aan dat voor Nederland. De dalende populariteit van techniek zien we op zowel nationaal als regionaal niveau
ook terug binnen het VMBO en HBO.
De regio Zuidoost-Nederland heeft ook altijd een relatief
groot werkgelegenheidsaandeel gehad in de industrie en de
technische beroepen. Ook dit werkgelegenheidsaandeel is de
afgelopen jaren regionaal sterker gedaald dan landelijk. Er is dus
op twee fronten – onderwijs en arbeidsmarkt – sprake van convergentie tussen Zuidoost-Nederland en de rest van Nederland.
De sterk gedaalde belangstelling voor MBO techniek hangt
tevens samen met het door de neergaande conjunctuur afgenomen aantal leerlingen in de beroepsbegeleidende leerweg
(BBL). Meer dan de helft van het aantal techniekleerlingen volgt
een BBL-opleiding. De beschikbaarheid van praktijkplaatsen
voor techniekleerlingen stond trouwens toch al onder sterke
druk van de structurele daling van de industriële werkgelegenheid. Verder is de sterk gedaalde belangstelling voor techniek te
verklaren door de daling van een belangrijke deelsector binnen
techniek, namelijk elektrotechniek. De gedaalde belangstelling voor elektrotechniek is deels toe te schrijven aan de flink
toegenomen belangstelling voor ICT. Veel ICT-opleidingen zijn
echter meer economisch dan technisch georiënteerd.
Consequenties voor de regionale
onderwijsinfrastructuur en economie
De Regionale Opleidingscentra voor het middelbare
beroepsonderwijs (ROC’s) moeten bij het vaststellen van hun
opleidingenaanbod dus rekening houden met afnemende
leerlingenaantallen in de technische richtingen. Om de kosten
hiervan in redelijke mate te kunnen blijven dragen, is concentratie van technische opleidingen op één opleidingslocatie een
mogelijke oplossing. Vanuit het perspectief van de ROC’s levert
samenbundeling en ruimtelijke concentratie van verwante technische opleidingen voordelen van schaal en synergie, waardoor
de drempels voor vernieuwing van opleidingen via afbouw,
opstarten en herstructurering gemakkelijker overwonnen kun-
arbeidsmarkt
nen worden. Hierdoor kan de kwaliteit van de technische opleidingen met minder kosten up-to-date blijven en waar nodig
verder worden verbeterd.
Ondanks dat werkgevers baat hebben bij voortdurende verbetering van de kwaliteit van de technische opleidingen, zijn zij
samen met de gemeenten in Zuidoost-Nederland beducht voor
verschraling van het lokale opleidingenaanbod en een nog sterkere afname van het aantal leerlingen dat voor techniek kiest.
Zij vrezen dat dit leidt tot verdere vergroting van de tekorten
aan technisch geschoolden in de regio. De afgelopen jaren was
de regionale arbeidsmarkt in Zuidoost-Nederland krapper dan
landelijk. De technisch opgeleiden vertonen hier een hogere
arbeidsparticipatie en een lagere werkloosheid en werken vaker
in een baan op het niveau en in de richting van de gevolgde
opleiding dan de technisch opgeleiden elders. Verder wijzen
werkgevers en gemeenten in Zuidoost-Nederland op het risico
van een afname van de lokale economische bedrijvigheid en
een geringere aantrekkelijkheid van de regio als werk- en woongebied indien er geen adequate lokale onderwijsinfrastructuur
meer is.
Zijn leerlingen bereid om
voor techniek te kiezen?
Bijna 300 eerstejaarsleerlingen van de richtingen techniek en economie op de ROC’s in Zuidoost-Nederland (ROC
Eindhoven, Koning Willem I College, ROC Ter Aa, ROC De
Leijgraaf en Gilde Opleidingen) zijn ondervraagd over hun studiekeuze. Voor de studiekeuze speelt de intrinsieke motivatie de
belangrijkste rol. Hierin onderscheiden techniekleerlingen zich
niet duidelijk van economieleerlingen. Hetzelfde geldt voor de
schoolkeuze. Wel is duidelijk dat techniekleerlingen vaker een
andere opleiding hebben overwogen dan economieleerlingen
(62 procent versus 47 procent) en dat zij eerder geneigd zijn een
niet-technische opleiding te kiezen (35 procent) dan economieleerlingen geneigd zijn om een technische opleiding te kiezen
(13 procent). Techniekleerlingen hechten meer dan economieleerlingen waarde aan praktijklessen en minder aan een vooropleiding die gericht is op een goede doorstroom naar het HBO.
Leerlingen houden bij hun studiekeuze rekening met de kans
op werk, de arbeidsvoorwaarden en de carrièreperspectieven
(Bloemen & Dellaert, 2000). Daarom is het niet verwonderlijk
dat de populariteit van een technische opleiding mede wordt
bepaald door de arbeidsmarktsituatie in de technische beroepen. Bovendien is uit ons onderzoek gebleken dat mannelijke
leerlingen die voor techniek kiezen zich veel sterker laten leiden
door het beroep van hun vader dan mannelijke leerlingen die
voor economie kiezen. Dit betekent dat een dalende werkgelegenheid in de technische beroepen ook de belangstelling voor
techniek doet afnemen onder de zonen van de vaders die in
deze beroepen werkzaam waren. Zowel de arbeidsmarktsituatie
voor technici als de afnemende werkgelegenheid van vaders die
werkzaam zijn in een technisch beroep, zorgen ervoor dat het
arbeidsaanbod van jongeren met een technische opleiding zich
aanpast aan de werkgelegenheidsontwikkeling in de technische
beroepen. Dat neemt overigens niet weg dat er wel degelijk
sprake kan zijn van een tijdelijke ‘mismatch’ tussen vraag en
aanbod op de arbeidsmarkt.
Voor de regionale spreiding van de onderwijsinfrastructuur
is van belang dat veel leerlingen die voor techniek kiezen meer
bereid zijn om een grotere afstand te overbruggen dan leerlin-
gen van andere richtingen (Cörvers et al., 2005). De reisafstand
naar school is voor alle eerstejaarsleerlingen bepaald op basis
van registratiegegevens van de ROC’s in Zuidoost-Nederland.
Techniekleerlingen wonen over het algemeen verder van hun
school vandaan dan leerlingen van een economie- of zorgopleiding. Zij geven vaker dan economieleerlingen aan waarde
te hechten aan een goede bereikbaarheid van de school met het
openbaar vervoer. De reistijd houden zij beperkt door meer dan
economieleerlingen gebruik te maken van het openbaar vervoer
of van eigen gemotoriseerd vervoer. Zij vinden de stad of de
plaats waar de school gelegen is van beduidend minder belang,
evenals of de school dichtbij huis ligt.
Conclusies
Uitbreiding van het aantal locaties waar techniek wordt
aangeboden in Zuidoost-Nederland zal weinig extra leerlingen
voor techniek winnen. Ten eerste omdat leerlingen die voor
techniek kiezen een grotere bereidheid vertonen om een relatief
grote reisafstand – tot dertig km – te overbruggen dan leerlingen van andere richtingen. De spreiding van opleidingslocaties
is momenteel zodanig dat elke leerling in Zuidoost-Nederland
binnen een straal van dertig kilometer een ROC met een technische opleiding kan bereiken. Ten tweede zullen leerlingen
van bijvoorbeeld economische (inclusief ICT) richtingen niet
zo gemakkelijk kunnen worden overgehaald om een technische
opleiding te volgen, omdat zij ten opzichte van techniekleerlingen weinig twijfelen over hun studiekeuze.
In plaats van het aantal opleidingslocaties met techniek in de
regio te vergroten, zou men zich meer kunnen inspannen om
bij bepaalde doelgroepen een grotere interesse voor techniek
te wekken, bijvoorbeeld bij vrouwen en allochtonen. Mogelijk
kunnen ook de vaders van leerlingen die werkzaam zijn in een
technisch beroep een sleutelrol vervullen bij het beïnvloeden
van de studiekeuze van deze leerlingen en hun vrienden. Van
belang is ook aandacht te besteden aan de kwaliteit in plaats van
de kwantiteit van de instroom, door meer leerlingen op te leiden
op de hogere kwalificatieniveaus binnen het MBO (niveau 3 en
4 in plaats van niveau 1 en 2). Ook heeft het zin om aandacht te
besteden aan de kwaliteit van het aanbod van technische opleidingen door verdere concentratie van dure, maar kwalitatief
hoogwaardige technische opleidingen op één locatie. Op deze
wijze kan tegemoet worden gekomen aan de wensen van werkgevers om leerlingen beter op te leiden met competenties die
up-to-date zijn.
Frank Cörvers en Hans Heijke
Literatuur
Bloemen, H. & B. Dellaert (2000) De studiekeuze van middelbare scholieren,
Een analyse van motieven, percepties en preferenties. OSA-publicatie
A176. Tilburg: Universiteit van Tilburg, Organisatie voor Strategisch
Arbeidsmarktonderzoek.
Cörvers, F., & J. Coenen, H. Heijke & R. Montizaan (2005) Het technisch
beroepsonderwijs in het Technogebied Zuidoost-Nederland: Spreiding,
deelname en de aansluiting met de regionale arbeidsmarkt. ROA-R-2005/7.
Maastricht: Universiteit Maastricht, Researchcentrum voor Onderwijs en
Arbeidsmarkt.
MAZ (2003) Beleidsprogramma 2004-2007. Den Haag: Ministerie van
Algemene Zaken.
MEZ (2004) Pieken in de Delta, Gebiedsgerichte Economische Perspectieven.
Den Haag: Ministerie van Economische Zaken.
ROA (2005) De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2010. ROA-R2005/9. Maastricht: Universiteit Maastricht, Researchcentrum voor Onderwijs
en Arbeidsmarkt.
ESB  16-6-2006
283